Uitspraak 201800943/1/R1


Volledige tekst

201800943/1/R1.
Datum uitspraak: 10 april 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1.    [appellant sub 1A] en [appellante sub 1B], beiden wonend te Haaften, gemeente West Betuwe (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 1]),

2.    Coöperatie De Waardenburcht Haaften U.A., gevestigd te Haaften, gemeente West Betuwe, en anderen,

appellanten,

en

de raad van de gemeente Neerijnen (thans de gemeente West Betuwe),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Kerkewaard 2016" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en de Coöperatie en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

De Coöperatie en anderen, de raad en [belanghebbende] hebben hun zienswijze daarop naar voren gebracht.

De Coöperatie en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 maart 2019, waar [appellant sub 1], in de persoon van [appellante sub 1B] en bijgestaan door mr. R. Stiekema, advocaat te Zeist, de Coöperatie en anderen, vertegenwoordigd door mr. R. Stiekema, advocaat te Zeist, en de raad, vertegenwoordigd door ing. M.M. van der Dussen, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door mr. A.M. van de Laar, advocaat te Leiden en [gemachtigden] als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    Het plan heeft betrekking op het bedrijventerrein Kerkewaard ten oosten van het dorp Haaften. Het plan voorziet ten behoeve van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] in een tweede distributiecentrum van maximaal 40.000 m² met een maximale bouwhoogte van 16 m met een daarbij behorende opstelplaats voor containers waar tijdelijke opslag van containers is toegestaan. Tevens voorziet het plan in een overslagmogelijkheid in de vorm van een nieuw aan te leggen laad- en loskade met een lengte van ongeveer 200 m met maximaal één mobiele kraan. De hoogte van de kraan bedraagt maximaal 27 m. Het tweede distributiecentrum en de laad- en loskade ten behoeve van de containeroverslag zijn voorzien op een tot nu toe onbebouwd perceel ten westen van het bestaande distributiecentrum van [belanghebbende]. Tevens wordt de vrachtwagenparkeerplaats van [belanghebbende] aan de Waalbandijk verplaatst naar het terrein tussen het bestaande distributiecentrum en het nieuwe distributiecentrum.

2.    [appellant sub 1] woont aan de [locatie 1] te Haaften. Zijn beroep is gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - watergebonden op- en overslag" ten westen van het bestaande distributiecentrum van [belanghebbende].

Het beroep van de Coöperatie en anderen is ingediend namens de Coöperatie, [appellant sub 2A] en [appellant sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2A]), wonend aan de [locatie 2], [appellant sub 2C], wonend aan de [locatie 3], [appellant sub 2D], wonend aan de [locatie 4], [appellant sub 2E], wonend aan de [locatie 5], en [appellant sub 2F], wonend aan de [locatie 6]. Hun beroep is eveneens gericht tegen het plandeel met de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - watergebonden op- en overslag" ten westen van het bestaande distributiecentrum van [belanghebbende].

Wettelijke bepalingen en planregels

3.    De (wettelijke) bepalingen en relevante planregels die ten grondslag liggen aan de hierna volgende rechtsoverwegingen, zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

Toetsingskader

4.    Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Inhoudelijk

Participatieproces

5.    Allereerst betoogt [appellant sub 1] dat het participatieproces met de werkgroep bestaande uit bewoners niet eerlijk is verlopen. Hij was niet op de hoogte van het bestaan van de werkgroep, is niet geïnformeerd door deze werkgroep en voelt zich niet vertegenwoordigd door de deelnemer uit zijn buurt.

5.1.    In paragraaf 1.2 van de plantoelichting staat dat de raad op 25 september 2014 heeft ingestemd met het Plan van Aanpak Werkgroep Gebiedsvisie Kerkewaard, waarin een aanpak met een werkgroep van bewoners en andere belanghebbenden werd voorgesteld. De werkgroep mocht een integrale visie voor de ontwikkeling van de Kerkewaard opstellen waarmee de verschillende initiatieven in het plangebied optimaal konden worden ingepast en waarvoor voldoende draagvlak kon worden gecreëerd. Het college van burgemeester en wethouders heeft daarop de werkgroep Gebiedsvisie Kerkewaard ingesteld die in oktober 2014 is gevormd en aan de slag is gegaan. In verschillende commissie- en raadsvergaderingen in december 2014 en maart 2015 is de opdracht aan en het proces van en rond de werkgroep besproken. De door de werkgroep opgestelde Gebiedsvisie Kerkewaard is als integraal onderdeel van de Nota van Uitgangspunten op 9 juli 2015 vastgesteld door de raad. De Nota van Uitgangspunten geeft nadere invulling aan de Gebiedsvisie Kerkewaard, geeft het kader voor de borging van afspraken over leefbaarheid en vormt de basis voor het op te stellen bestemmingsplan waarmee de ontwikkeling planologisch mogelijk gemaakt wordt.

5.2.    Het ontwerpplan is ter inzage gelegd en er is gelegenheid geboden tot het naar voren brengen van zienswijzen, overeenkomstig de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het voorafgaand plegen van overleg met omwonenden of het laten deelnemen aan een opgerichte werkgroep maakt geen deel uit van deze wettelijk geregelde bestemmingsplanprocedure. Het niet voeren van overleg of het feit dat bepaalde personen niet hebben deelgenomen aan een opgerichte werkgroep heeft dan ook geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan.

De Afdeling overweegt verder dat de raad bij de vaststelling van het plan beleidsruimte toekomt. Dat de raad een andere keuze heeft gemaakt dan overeenkomstig de wens van een of meer omwonenden, betekent niet dat de raad het plan niet had mogen vaststellen, dan wel dat die vaststelling ondeugdelijk is gemotiveerd.

Het betoog faalt.

VNG-brochure

6.    [appellant sub 1] betoogt dat zijn woning binnen de richtafstanden ligt die in de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure) worden gehanteerd voor laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van binnenvaartschepen en laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van zeeschepen. Hij wijst erop dat sprake is van een zeer rustige locatie en niet van een gemiddelde woonwijk.

Ook de Coöperatie en anderen voeren aan dat een deel van hun woningen binnen de richtafstanden ligt die worden gehanteerd voor laad-, los- en overslagbedrijven ten behoeve van binnenvaartschepen en voor bedrijven tot en met milieucategorie 4.1. Zij betogen verder dat op gronden met de bestemming "Bedrijf" het overslaan van containers niet bij recht is toegestaan, omdat deze activiteit valt onder milieucategorie 4.2 en aan de desbetreffende gronden van [belanghebbende] geen functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.2" is toegekend.

6.1.    Blijkens de verbeelding is aan de gronden ten westen van het bestaande distributiecentrum van [belanghebbende] de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - watergebonden op- en overslag" toegekend. Aan een groot deel van deze gronden is eveneens de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" en "maximum bouwhoogte 16 m" toegekend. Aan een strook in het oosten van deze gronden is eveneens de functieaanduiding specifieke vorm van bedrijf - containerstack" toegekend. Aan een strook in het zuiden van deze gronden is eveneens de functieaanduiding "specifieke vorm van bedrijf - laad - losplaats" toegekend.

6.2.    In paragraaf 5.1 van de plantoelichting staat dat voor het bedrijventerrein Kerkewaard bedrijvigheid tot maximaal milieucategorie 4.1 is toegestaan, met de mogelijkheid om bedrijven toe te staan in één categorie hoger dan ter plaatse toegestaan, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, technische voorzieningen of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de ter plaatse geldende categorie. De overslagmogelijkheid op de kade en de opstelplaats voor containers zijn door middel van de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - laad - losplaats" en "specifieke vorm van bedrijf - containerstack" specifiek bestemd. Deze twee activiteiten zijn zodanig gepositioneerd dat er voldoende afstand is tot woningen.

6.3.    De Afdeling stelt vast dat, hoewel aan een groot deel van de gronden waar de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] is voorzien de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" is toegekend, ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder f en g, van de planregels ter plaatse van de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - laad - losplaats" en "specifieke vorm van bedrijf - containerstack" bij recht het overslaan van containers van en naar binnenvaartschepen en het opslaan van containers, zijnde bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 4.2, zijn toegestaan. De raad heeft verder naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding hoeven zien om - anders dan de Coöperatie en anderen betogen - op alle gronden waar de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] is voorzien bedrijfsactiviteiten tot en met milieucategorie 4.2 mogelijk te maken, omdat dergelijke bedrijfsactiviteiten uitsluitend ter plaatse van voornoemde functieaanduidingen zullen plaatsvinden.

Het betoog faalt.

6.4.    In het deskundigenbericht staat dat het dorp Haaften, waarbinnen de woningen van [appellant sub 1] en de Coöperatie en anderen liggen, kan worden gekarakteriseerd als een rustige woonwijk als bedoeld in de VNG-brochure. In hetgeen [appellant sub 1] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 4.2 wordt zowel op grond van de VNG-brochure als op grond van de als bijlage 1 bij de planregels gevoegde Staat van Bedrijfsactiviteiten een richtafstand aanbevolen van 300 m tot een rustige woonwijk en voor bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 4.1 een richtafstand van 200 m.

De Afdeling stelt vast de woning van [appellant sub 1] op een afstand van minimaal 600 m ligt ten opzichte van de gronden waaraan de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - laad - losplaats" en "specifieke vorm van bedrijf - containerstack" zijn toegekend, zodat voldaan wordt aan de richtafstand van 300 m. De Afdeling stelt verder vast dat woningen van de Coöperatie en anderen op een afstand van minimaal 390 m liggen ten opzichte van voornoemde gronden en op een afstand van minimaal 205 m ten opzichte van de gronden waaraan de functieaanduiding "bedrijf tot en met categorie 4.1" is toegekend, zodat eveneens voldaan wordt aan de richtafstanden van 300 m respectievelijk 200 m.

Voor zover [appellant sub 1] erop gewezen heeft dat containers ook van en naar zeeschepen overgeslagen kunnen worden en dat zijn woning binnen de daarvoor geldende richtafstand van 500 m ligt, overweegt de Afdeling dat de raad er ter zitting op heeft gewezen dat dergelijke schepen vanwege hun omvang niet tot in de haven van Haaften kunnen komen, omdat deze schepen onder meer niet onder bruggen over de Rijn kunnen doorvaren. Verder is de haven van Haaften volgens de raad te klein om dergelijke schepen te kunnen laten manoeuvreren. De Afdeling ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen.

De betogen falen.

7.    Verder betogen de Coöperatie en anderen dat zonder nader onderzoek in artikel 4, lid 4.5.1, onder a, van de planregels een afwijkingsbevoegdheid is opgenomen waarmee bedrijven uit hogere milieucategorieën kunnen worden toegestaan dan de bij recht toegelaten bedrijfsactiviteiten waardoor nog meer hinder zal ontstaan in de omgeving.

7.1.    Artikel 4, lid 4.5.1, onder a, van de planregels laat bij afwijkingsbevoegdheid bedrijven toe in een hogere milieucategorie dan bij recht is toegestaan, onder de voorwaarde dat dergelijke bedrijven naar aard en invloed op de omgeving geacht kunnen worden te behoren tot de categorieën die in lid 4.1, onder a tot en met g, van de planregels zijn genoemd. Met die voorwaarde voorziet het plan er in dat toepassing van de afwijkingsbevoegdheid niet leidt tot meer hinder dan de hinder die kan worden ondervonden van de categorieën bedrijven die bij recht zijn toegestaan. De raad heeft dan ook in redelijkheid kunnen besluiten om deze afwijkingsbevoegdheid in het plan op te nemen.

Het betoog faalt.

Geluid

8.    Allereerst wijzen de Coöperatie en anderen erop dat in het door LBP Sight opgestelde rapport "Ontwikkeling bedrijventerrein Kerkewaard. Akoestisch onderzoek industrielawaai" van 27 januari 2017 (hierna: het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017), welk rapport als bijlage 3 bij de plantoelichting is gevoegd, niet van de maximale planologische mogelijkheden is uitgegaan. Zo is ter plaatse van het voorziene distributiecentrum algemene bedrijvigheid tot en met milieucategorie 4.1 toegestaan, maar is in dit akoestisch onderzoek alleen uitgegaan van de toekomstige bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende]. Ook wijzen zij erop dat in het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017 geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat de bedrijfstijden niet zijn vastgelegd in de planregels, zodat bedrijfsactiviteiten ook ’s nachts mogelijk zijn.

8.1.    Hoewel wordt voldaan aan de richtafstanden heeft de raad vanwege de omvang van het initiatief ter aanvulling besloten tevens onderzoek te verrichten naar de akoestische gevolgen van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] voor de omgeving.

8.2.    In het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017 staat dat er van uit is gegaan dat op het terrein van [belanghebbende] een nieuw distributiecentrum van ongeveer 40.000 m² wordt gerealiseerd met aan de oostelijke zijde - tussen het bestaande en het nieuwe distributiecentrum - ruimte voor parkeren van de vrachtwagens en aan de westelijke zijde ruimte voor parkeren van personenauto’s. Daarbij wordt er tevens van uitgegaan dat de kade over een lengte van 200 m gebruikt kan worden voor overslag van containers. Voor het vervoer van containers zullen schepen worden ingezet. Volgens de prognose gaat het om maximaal drie schepen per dag die afgehandeld worden aan de kade met het daarbij horend aantal vrachtwagenbewegingen. Om rekening te houden met variaties in de bedrijfsvoering is ook gerekend met één schip in plaats van drie en hogere aantallen vrachtwagenbewegingen. De overslagkade met distributiecentrum is hoofdzakelijk overdag en ’s avonds in bedrijf en gedeeltelijk in de vroege ochtend tussen 6:00 en 7:00 uur. In de nachtperiode tussen 23:00 en 6:00 uur zal geen laden en lossen van schepen plaatsvinden.

8.3.    De Afdeling stelt vast dat aan het merendeel van de thans onbebouwde gronden ten westen van het bestaande distributiecentrum van [belanghebbende] de bestemming "Bedrijf" met de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf - watergebonden op- en overslag" en "bedrijf tot en met categorie 4.1" is toegekend. De Afdeling is verder van oordeel dat, anders dan de Coöperatie en anderen veronderstellen, ingevolge artikel 4, lid 4.1, onder e, van de planregels ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van bedrijf - watergebonden op- en overslag" niet alle bedrijven met milieucategorie 4.1, zoals genoemd in de Staat van Bedrijfsactiviteiten behorend bij de planregels, zijn toegestaan, maar uitsluitend een bedrijf dat voor de hoofdactiviteit direct dan wel indirect in belangrijke mate gebruik maakt van de haven- en kadefaciliteiten voor de aan- en afvoer van (handels) producten in containers. De raad heeft verder toegelicht dat de bedrijfstijden zullen worden vastgelegd in maatwerkvoorschriften. Onder verwijzing naar de uitspraak van 3 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3269, overweegt de Afdeling dat maatwerkvoorschriften niet al vóór de vaststelling van een bestemmingsplan hoeven te zijn vastgesteld, maar dat de raad er op voorhand in redelijkheid van moet kunnen uitgaan dat de maatwerkvoorschriften stand kunnen houden in een beroepsprocedure. De Coöperatie en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat dergelijke maatwerkvoorschriften betreffende de bedrijfstijden geen stand kunnen houden. In het licht van het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad de bedrijfsactiviteiten en de bedrijfstijden die zijn betrokken in het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017, niet in redelijkheid als representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden heeft kunnen aanmerken.

Het betoog faalt.

9.    Verder voeren de Coöperatie en anderen onder verwijzing naar de in opdracht van hen door K&M Akoestisch Adviseurs opgestelde notitie "Bestemmingsplan Kerkewaard 2016, gemeente Neerijnen. Inhoudelijke beoordeling geluidsrapport LBP Sight" van 28 februari 2018 (hierna: het  tegenonderzoek van 28 februari 2018) aan dat de in het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017 gehanteerde geluidemissies van toestellen, installaties en bedrijfsactiviteiten volledig op kengetallen zijn gebaseerd en niet op geluidsmetingen in de bestaande situatie en dat deze kengetallen veelal te laag zijn. In dit verband wijzen zij op de gehanteerde bronsterkte van 90 dB(A) voor reefers op schepen. Zij achten een bronsterkte van 95 à 100 dB(A) voor deze geluidbron realistischer. Onder verwijzing naar de in opdracht van hen door K&M Akoestisch Adviseurs opgestelde notitie "Reactie verweerschrift met akoestisch onderzoek bestemmingsplan "Kerkewaard 2016" Haaften." van 23 juli 2018 (hierna: het tegenonderzoek van 23 juli 2018) betogen zij verder dat in het door LBP Sight opgestelde rapport "Ontwikkeling bedrijventerrein Kerkewaard. Akoestisch onderzoek industrielawaai" van 17 mei 2018 (hierna: het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018) de bronsterkte van de installaties op het dak van het nieuwe distributiecentrum zonder verdere toelichting is verhoogd van 84 dB(A) tot 91 dB(A), maar dat hiermee in de berekeningen geen rekening is gehouden.

9.1.    In het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017 staat dat de in dit onderzoek gehanteerde bronsterktes zijn ontleend aan akoestische onderzoeken voor soortgelijke bedrijven elders. Daarbij wordt uitgegaan van modern materieel dat voldoet aan de stand van de techniek, zoals een elektrische kraan en stille installaties op het dak.

Uit tabel 3.2 uit het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017 volgt dat voor installaties op het dak van het nieuwe distributiecentrum een bronsterkte van 84 dB(A) is aangehouden.

9.2.    In het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018 staat dat in dit onderzoek wordt ingegaan op een aantal opmerkingen die in het tegenonderzoek van 28 februari 2018 zijn gemaakt. Opgemerkt wordt dat bij de nieuwe berekeningen rekening is gehouden met het geluid van werkende reefers aan boord van schepen. Volgens [belanghebbende] is 10% van de containers op een schip gekoeld, hetgeen betekent dat vier reefers op een schip aanwezig zijn. Dit extra ‘nestgeluid’ blijkt volgens het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018 minimaal bij te dragen. De geluidbelasting bij woningen voldoet aan de eerder gebruikte grenswaarden, zelfs bij een twee keer hoger aantal reefers.

In tabel 3.2 uit het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018 staat dat voor installaties op het dak van het nieuwe distributiecentrum een bronsterkte van 91 dB(A) is aangehouden en voor reefers op schepen 90 dB(A).

9.3.    In het door LBP Sight opgestelde rapport "Maatwerkvoorschriften DV Kerkewaard. Akoestisch onderzoek industrielawaai" van 12 september 2018 (hierna: het akoestisch onderzoek van 12 september 2018) staat dat onderzoek is uitgevoerd in het kader van de melding die is gedaan op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer en het verzoek om maatwerkvoorschriften voor de uitbreiding van het distributiecentrum. Opgemerkt wordt dat bij de berekeningen rekening wordt gehouden met het geluid van werkende reefers aan boord van schepen. De gehanteerde bronsterkte van 90 dB(A) is de gemiddelde waarde op basis van vijf geluidmetingen die door LPB Sight zijn uitgevoerd.

Uit tabel 3.2 uit het akoestisch onderzoek van 12 september 2018 volgt dat voor installaties op het dak van het nieuwe distributiecentrum een bronsterkte van 84 dB(A) is aangehouden.

9.4.    In het deskundigenbericht staat dat het een gebruikelijke werkwijze is, zeker bij een nieuwe situatie, om uit te gaan van bronsterkten die elders zijn gemeten in een vergelijkbare bedrijfssituatie. De voorgenomen uitbreiding van het bedrijf van [belanghebbende] heeft betrekking op andere activiteiten dan die in de bestaande situatie plaatsvinden. Om die reden is het niet mogelijk alle relevante bronsterkten te meten ter plaatse van de bestaande inrichting. Uit het deskundigenbericht volgt dat deze werkwijze in overeenstemming is met het gestelde in de Handleiding meten en rekenen industrielawaai (hierna: de Handleiding). In de Handleiding is in paragraaf 4.3.1 van module A vermeld dat het bronvermogen in volgorde van afnemende nauwkeurigheid kan worden bepaald door:

- metingen in de betreffende situatie;

- metingen aan vergelijkbare installaties elders;

- karakteristieke gegevens van bepaalde typen installaties in combinatie met empirische formules;

- kengetallen die voor globale planologie worden gebruikt.

Volgens het deskundigenbericht hebben de opstellers van de akoestische onderzoeken toegelicht dat is uitgegaan van metingen aan vergelijkbare installaties elders. Daarbij is uitgegaan van modern materieel dat voldoet aan de stand van de techniek, zoals een elektrische kraan en stille installaties op het dak. Een bronsterkte van 90 dB(A) voor reefers kan volgens het deskundigenbericht als realistisch worden beschouwd, omdat deze waarde een gemiddelde is van vijf praktijkmetingen met een variatie van 87,2 à 93,6 dB(A) en omdat deze waarde in lijn is met de door andere akoestische bureaus gehanteerde bronsterkte van 90 à 93 dB(A).

Gelet op het voorgaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat in de akoestische onderzoeken zou zijn uitgegaan van te lage bronsterktes. Voor zover de Coöperatie en anderen erop hebben gewezen dat in het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018 een bronvermogen van 91 dB(A) voor de bronsterkte van de installaties op het dak van het nieuwe distributiecentrum is gehanteerd, overweegt de Afdeling dat de raad te kennen heeft gegeven dat in alle akoestische onderzoeken voor deze bron in de rekenmodellen met een bronvermogen van 84 dB(A) is gerekend, maar dat in de tekst van het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018 per abuis een bronvermogen van 91 dB(A) staat vermeld. De Afdeling ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen.

Het betoog faalt.

10.    Verder voeren de Coöperatie en anderen onder verwijzing naar het  tegenonderzoek van 28 februari 2018 aan dat de gehanteerde bronvermogenniveaus voor vrachtwagens met in werking zijnde achteruitrijsignalering niet is gecorrigeerd met een toeslag van 5 dB voor tonaliteit van het geluid.

10.1.    In het deskundigenbericht staat dat een bronvermogenniveau van 100 dB(A) voor vrachtwagens een realistische aanname is. In geval van een in werking zijnde achteruitrijsignalering geldt, indien het tonaal karakter van het geluid op het beoordelingspunt herkenbaar is, een straffactor van 5 dB.

10.2.    Uit tabel 3.2 uit het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017 volgt dat voor de achteruitrij-alarmen van vrachtwagens een bronsterkte van 100 dB(A) is aangehouden.

In het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018 staat dat de bekende achteruitrij-alarmen nog steeds vaak een sterk tonaal geluid geven, hoewel inmiddels ook andere, niet tonale typen in gebruik zijn. Opgemerkt wordt dat [belanghebbende] heeft besloten om haar eigen wagenpark te voorzien van speciale achteruitrij-alarmen die, in plaats van een zuivere toon, gebruik maken van intermitterende breedbandige ruis. Bovendien zijn deze systemen voorzien van een zogeheten smart-alarm, wat betekent dat deze alarmen de sterkte van het niveau automatisch aanpassen op het geluidniveau in de omgeving. Op enkele meters afstand maakt dit alarm dan 5 tot 10 dB meer geluid, waardoor het lokaal voldoende opvalt. De bronsterkte van dit geluid is in de praktijk veelal beperkt tot 100 dB(A). Omdat het breedbandige ruis betreft, is dit alarmsignaal op grotere afstand niet of nauwelijks meer als een bijzonder geluid waar te nemen. De inrichting zal voor 80% worden bezocht door eigen vrachtwagens, die met deze moderne achteruitrijsignalering zijn uitgerust. Daarmee resteert er nog 20% vrachtwagens van derden. Die vrachtwagens kunnen voorzien zijn van gewone achteruitrij-alarmen. Gewone tonale achteruitrij-alarmen op grote vrachtwagens hebben een bronsterkte van gemiddeld ongeveer 105 dB(A). In het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018 staat dat er vanuit wordt gegaan dat de achteruitrij-alarmen van de 20% vrachtwagens van derden een bronsterkte van 105 dB(A) hebben. De achteruitrij-alarmen worden alleen gebruikt bij het achteruit naar de laad- en losdocks rijden, bij aankomst op de overslagterminal. In de nachtperiode, vóór 07.00 uur, rijden de vrachtwagens alleen weg van het terrein. Dit betekent dat er in de nachtperiode tussen 23:00 en 07:00 uur geen achteruitrij-signalen klinken.

10.3.    De Afdeling is van oordeel dat, hoewel in het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017 de bronsterkte voor vrachtwagens met in werking zijnde achteruitrijsignalering niet is gecorrigeerd met een toeslag van 5 dB, dit niet tot vernietiging van het bestreden besluit leidt. Daartoe overweegt de Afdeling dat de raad onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018 te kennen heeft gegeven dat, indien wel wordt gerekend met een bronsterkte van 105 dB(A), dit geen gevolgen heeft voor de berekende geluidniveaus ter plaatse van de woningen in het dorp Haaften. Uit het tegenonderzoek van 23 juli 2018 volgt verder dat de Coöperatie en anderen zich kunnen vinden in de modellering van deze geluidbron in het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018. Zij hebben er wel op gewezen dat de te gebruiken achteruitrijsignalering van vrachtwagens dient te worden geborgd. De raad heeft ter zitting te kennen gegeven dat het akoestisch onderzoek van 17 mei 2018 deel zal uitmaken van de maatwerkvoorschriften, zodat daarmee wordt geborgd dat 80% van de bezoekende vrachtwagens de voornoemde moderne achteruitrijsignalering zal hebben.

Het betoog faalt.

11.    Verder betogen de Coöperatie en anderen en [appellant sub 1] dat als gevolg van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder ter plaatse van hun woningen.

11.1.    In paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure is een toetsingssystematiek opgenomen die toegepast kan worden bij een planherziening waarbij beoordeeld dient te worden of ter plaatse van een beoogd geluidsgevoelig object sprake is van een aanvaardbare geluidbelasting. Deze systematiek bestaat uit vier stappen, waarbij per stap een hogere geluidbelasting aanvaardbaar wordt geacht en telkens hogere eisen worden gesteld aan het benodigde onderzoek en de motivering van het besluit waarmee planologische inpassing mogelijk wordt gemaakt. Indien voldaan wordt aan de toepasselijke richtafstand uit de VNG-brochure, is volgens de toetsingssystematiek in beginsel sprake van een aanvaardbare geluidbelasting (stap 1). Indien stap 1 niet toereikend is, dient de raad volgens de toetsingssystematiek met akoestisch onderzoek aan te tonen dat de geluidbelasting op de gevel van de woningen voldoet aan de geluidwaarden als opgenomen in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure. Deze geluidwaarden bedragen - in een rustige woonwijk - in eerste instantie 45 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau, 65 dB(A) etmaalwaarde voor het maximale geluidniveau en 50 dB(A) etmaalwaarde ten gevolge van de verkeersaantrekkende werking (stap 2).

11.2.    Uit het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017 volgt dat de berekende langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus bij de woningen in het dorp Haaften niet hoger zijn dan de richtwaarde voor het gebiedstype rustige woonwijk uit de VNG-brochure, te weten 45 dB(A) etmaalwaarde. Bij deze woningen kan echter niet worden voldaan aan de streefwaarde voor maximale geluidniveaus (langtijdgemiddeld beoordelingsniveau + 10 dB) in de nachtperiode, nu sprake zal zijn van maximale geluidniveaus van 58 dB(A). De bepalende piekgeluiden worden volgens dit akoestisch onderzoek veroorzaakt door stoten met containers vanaf het schip en de kade met de havenkraan en door het overzetten van containers vanuit het stack op de kade.

De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling dergelijke maximale geluidniveaus in de nachtperiode aanvaardbaar kunnen achten. Daarbij is van belang dat de raad erop heeft gewezen dat de overslagkade met distributiecentrum hoofdzakelijk overdag en ’s avonds in bedrijf is en gedeeltelijk in de vroege ochtend tussen 6:00 en 7:00 uur, zodat in de nachtperiode tussen 23:00 en 6:00 uur geen piekgeluiden zullen optreden en voldaan zal worden aan de streefwaarde van 55 dB(A). Verder is van belang dat de grenswaarden uit het Activiteitenbesluit milieubeheer voor de maximale geluidniveaus van 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode niet worden overschreden.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter plaatse van de woningen van [appellant sub 1] en de Coöperatie en anderen geen sprake zal zijn van onaanvaardbare geluidhinder. Daarbij wordt tevens in aanmerking genomen dat de raad er op heeft gewezen dat in de maatwerkvoorschriften een monitoringsverplichting zal worden opgenomen. Indien uit akoestische controles zou blijken dat de toegestane geluidniveaus worden overschreden, dan kunnen ter plaatse van de functieaanduiding "geluidwal" alsnog geluidafschermende voorzieningen worden gerealiseerd.

De betogen falen.

12.    Tevens wijzen de Coöperatie en anderen erop dat in het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017 de woning aan de Waalbandijk 325 buiten beschouwing is gelaten. Zij betogen dat als gevolg van de verkeersbewegingen van en naar [belanghebbende] ter plaatse van deze woning zonder het treffen van isolatiemaatregelen geen sprake zal zijn van een aanvaardbaar binnenniveau van 35 dB(A), maar dat niet is vastgelegd dat deze maatregelen ook daadwerkelijk zullen worden getroffen.

12.1.    De Afdeling overweegt dat ingevolge artikel 8:69a van Awb de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Het in zoverre naar voren gebrachte bezwaar heeft geen betrekking op een eigen belang van de Coöperatie en anderen, maar ziet uitsluitend op de woning aan de Waalbandijk 325, welke woning aan de noordoostzijde van het plangebied ligt op een minimale afstand van 500 m van de woningen van de Coöperatie en anderen. Het belang van een goed woon- en leefklimaat in deze woning strekt daarom niet tot bescherming van de belangen van de Coöperatie en anderen, zodat hun betoog, wat daar verder ook van zij, ingevolge artikel 8:69a van de Awb niet tot vernietiging van het besluit kan leiden.

13.    De Coöperatie en anderen betogen verder dat de woningen aan de Bovenhof geluidsoverlast zullen ondervinden van de verkeersbewegingen van en naar [belanghebbende], terwijl hier ten onrechte geen onderzoek naar is gedaan.

13.1.    In het deskundigenbericht staat dat de vrachtwagens van en naar [belanghebbende] hoofdzakelijk in oostelijke richting naar de N830 rijden. In mindere mate gaat dit vrachtverkeer over de Hertog Karelweg door de kern van Haaften, langs de woningen aan de Bovenhof. De woningen aan de Bovenhof liggen op ongeveer 500 m afstand van de in- en uitrit van het nieuwe distributiecentrum.

13.2.    De Afdeling overweegt dat de in de circulaire van 29 februari 1996 "Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer" gehanteerde streefwaarde van 50 dB(A) op de gevels van woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen ziet op geluidhinder die toegerekend moet worden aan het in werking zijn van de inrichting. Dit is het geval zolang het verkeer van en naar de inrichting nog niet is opgenomen in het ‘heersend verkeersbeeld’. Verkeer van en naar de inrichting is opgenomen in het heersend verkeersbeeld als het zich qua snelheid, rij- en stopgedrag niet meer onderscheidt van het overige verkeer dat zich op de weg kan bevinden. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat op het moment dat het vrachtverkeer ten behoeve van [belanghebbende] langs de woningen van de Coöperatie en anderen aan de Bovenhof rijdt, het volledig is opgenomen in het heersende verkeersbeeld, zodat hiernaar geen nader onderzoek hoefde te worden verricht.

Het betoog faalt.

Overnachtingshaven

14.    [appellant sub 1] vreest als gevolg van het in- en uitvaren van de containerschepen naar de laad- en loskade voor gevaarlijke situaties bij de overnachtingshaven en voor de veiligheid van de scheepvaart op de Waal.

14.1.    In paragraaf 5.5.5 van de plantoelichting staat dat de haven van Haaften in 1986 is aangewezen als overnachtingshaven. Rijkswaterstaat heeft nautisch onderzoek laten doen naar de manoeuvreerruimte voor beide functies in de haven. De resultaten hiervan zijn neergelegd in het door Marin opgestelde rapport "Simulaties Overnachtingshaven Haaften" van 5 juli 2016 (hierna: het Marin rapport).

In het Marin rapport is met simulaties onderzocht of er knelpunten zijn tussen het gebruik van de steigers van de overnachtingshaven in combinatie met bedrijvigheid aan de nieuwe laad- en loskade. Geconcludeerd wordt dat er geen knelpunten te verwachten zijn bij het gebruiken van de overnachtingssteigers in combinatie met de bedrijvigheid aan de nieuwe laad- en loskade. Wel staat in het Marin rapport dat de verlichting van de toekomstige containerkade mogelijk lichtvervuiling kan opleveren, waardoor de oriëntatie bij de invaart van de overnachtingshaven bemoeilijkt wordt. Aanbevolen is dan ook om dit aspect in de gaten te houden bij de verdere ontwikkelingen.

14.2.    In het deskundigenbericht staat dat de haven plaats biedt aan 25 tot 30 binnenschepen met een maximale lengte van 110 m en een maximale breedte van 11,45 m. De overnachtingsfaciliteiten bestaan uit vier drijvende steigers aan de zuidzijde waaraan aan elke steigerkant maximaal drie binnenschepen naast elkaar kunnen liggen. Voorts bevindt zich aan de westzijde van de haven een dienstensteiger voor het afzetten van personen en materiaal (zoals privéauto's). De nieuwe laad- en loskade is aan de noordzijde van de haven voorzien.

In het deskundigenbericht staat verder dat op de Waal dagelijks 300 tot 400 schepen per etmaal varen. Bij volledig gebruik van de overnachtingshaven Haaften is er sprake van 50 tot 60 in- en uitvaarten per etmaal. Gemiddeld zullen drie binnenvaartschepen per etmaal gebruik maken van de nieuwe laad- en loskade. De toename van in- en uitvaarten bedraagt derhalve zes scheepsbewegingen, hetgeen neerkomt op 10%. Gezien deze geringe toename hoeft volgens het deskundigenbericht niet te worden gevreesd voor de veiligheid van de scheepvaart op de Waal. In het deskundigenbericht wordt verder gewezen op het op 8 juni 2017 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Invaart Haaften", welk plan voorziet in de verbreding van de haveningang van 110 naar 150 m. Deze verbreding heeft tot doel een veiliger situatie voor de scheepvaart te creëren, omdat in het verleden diverse grondingen hebben plaatsgevonden aan de benedenstroomse zijde van de ingang.

Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre zal leiden tot onveilige situaties op de Waal en in de overnachtingshaven.

Het betoog faalt.

15.    De Coöperatie en anderen betogen dat de uitvoerbaarheid van het plan onzeker is, nu niet duidelijk is of ingevolge artikel 14.11 van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 door de bevoegde autoriteit toestemming kan en zal worden verleend voor de containeroverslag. Volgens hen wordt er vanuit de schippers die gebruik maken van de overnachtingshaven bij Rijkswaterstaat op aangedrongen om de toestemming niet te verlenen, nu er reeds onvoldoende rusthavens zijn.

15.1.    De vragen of voor de uitvoering van het bestemmingsplan een toestemming op grond van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 nodig is en zo ja, of deze toestemming kan worden verleend, komen niet in de voorliggende procedure aan de orde. Dat doet er niet aan af dat de raad het plan niet heeft kunnen vaststellen indien en voor zover hij op voorhand in redelijkheid heeft moeten inzien dat het Rijnvaartpolitiereglement 1995 aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

15.2.    De raad heeft toegelicht dat in voorbereiding op de bouwwerkzaamheden toestemming zal worden gevraagd bij Rijkswaterstaat. Omdat in het Marin rapport is geconcludeerd dat er geen knelpunten te verwachten zijn bij het gebruiken van de overnachtingssteigers in combinatie met de bedrijvigheid aan de nieuwe laad- en loskade, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het Rijnvaartpolitiereglement 1995 niet op voorhand aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staat.

Het betoog faalt.

Structuurvisie Waalweelde West

16.    Verder wijzen de Coöperatie en anderen erop dat de opgestelde milieueffectrapportage ten behoeve van de op 8 juli 2015 door provinciale staten vastgestelde Structuurvisie "Waalweelde West" (hierna: de Structuurvisie) zeer kritisch is over de door [belanghebbende] gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein Kerkewaard. Zij betwisten dat wordt voldaan aan randvoorwaarden 3, 5 en 6 die in de Structuurvisie zijn opgenomen. Volgens hen is de vaststelling van het voorliggende plan dan ook in strijd met een goede ruimtelijke ordening.

16.1.    In de door Arcadis opgestelde rapportage "MER Structuurvisie Waalweelde West" van 6 januari 2015 (hierna: de MER-rapportage) is het alternatief onderzocht waarbij het bedrijventerrein Kerkewaard ten behoeve van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] wordt uitgebreid met 11,5 hectare, ter plaatse van de bestaande overnachtingshaven een geul richting Tuil wordt gerealiseerd en de overnachtingshaven wordt verplaatst naar Tuil. De door [belanghebbende] gewenste uitbreiding van het bedrijventerrein Kerkewaard scoort negatief op een aantal aspecten zoals geluid, landschap en cultuurhistorie. Hierbij is echter uitgegaan van de inrichting van de containeroverslag direct nabij de dijk (een zogenaamde worst case benadering) en zijn geen mitigerende maatregelen meegewogen. Door maatwerkoplossingen, zoals een inwaartse zonering en juiste positionering en mitigerende maatregelen, zoals stil asfalt, is hier naar alle waarschijnlijkheid een goede oplossing voor te vinden.

16.2.    In de Structuurvisie, die eveneens door de raad op 9 juli 2015 is vastgesteld, staat dat tussen de overnachtingshaven en het bestaande bedrijventerrein onder voorwaarden een watergebonden uitbreiding van bedrijventerrein Kerkewaard mogelijk is gemaakt. Het huidige bedrijventerrein Kerkewaard is niet watergebonden. De ontwikkeling naar multimodaal transport is echter een belangrijke wens voor [belanghebbende]. De uitbreiding van bedrijventerrein Kerkewaard is toegestaan wanneer in ieder geval aan de volgende randvoorwaarden is voldaan:

1. de regio Rivierenland dient akkoord te gaan met de opname van het bedrijventerrein Kerkewaard in het Regionaal Programma Bedrijventerreinen;

2. de mogelijke uitbreiding en ontwikkeling moet gekoppeld worden aan de specifieke uitbreidingswens van het bedrijf [belanghebbende];

3. de uitbreiding van het bedrijventerrein dient verenigbaar te zijn met de functie van de overnachtingshaven als belangrijke (rust-)functie ten behoeve van de binnenvaart;

4. bij de ontwikkeling van het bedrijventerrein dient rekening gehouden te worden met de natuurwaarden binnen het Gelders Natuurnetwerk, de Groene Ontwikkelingszone en het Natura 2000-gebied Rijntakken. Hierbij geldt dat de effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie op de nabijgelegen glanshaverhooilanden in de Rijswaard onderzocht moeten worden;

5. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing richting het dorp Haaften, die zorgt voor een goede overgang tussen dorp en bedrijvigheid. Op inrichtingsniveau moet worden onderzocht of met de ontwikkeling van een gemengd woonwerkgebied hieraan invulling gegeven kan worden;

6. er wordt voorzien in een goede landschappelijke inpassing richting de linkeroever van de Waal (waaronder Buitenstad Zaltbommel).

16.3.    In het akoestisch onderzoek van 27 januari 2017 is onder meer de geluidbelasting ter plaatse van de ligplaatsen in de naast het plangebied gelegen overnachtingshaven Haaften onderzocht. Hieruit volgt dat in de nachtperiode de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus ten gevolge van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] bij de ligplaatsen maximaal 42 dB(A) bedragen. De maximale geluidniveaus ter plaatse van de ligplaatsen als gevolg van de overslag van containers bedragen ten hoogste 68 dB(A). De overslagkade met distributiecentrum is echter hoofdzakelijk overdag en ’s avonds in bedrijf en gedeeltelijk in de vroege ochtend tussen 6:00 en 7:00 uur. In de nachtperiode tussen 23:00 en 6:00 uur zal geen laden en lossen van schepen plaatsvinden en bedragen de maximale geluidniveaus minder dan 60 dB(A). De raad heeft verder gewezen op de bouwkundige eisen van schepen, die in het ten tijde van de vaststelling van het plan geldende artikel 12.02 van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn 1995 waren opgenomen. Op grond van artikel 12.02 waren de ten hoogste toegelaten niveaus van de geluiddruk in woonruimten 70 dB(A) en in slaapruimten 60 dB(A). De optredende geluidbelasting als gevolg van het plan is volgens de raad zodanig dat deze binnenniveaus gerespecteerd worden.

Gelet op het voorgaande en ook omdat in het Marin rapport is geconcludeerd dat er geen knelpunten te verwachten zijn bij het gebruiken van de overnachtingsteigers in combinatie met de bedrijvigheid aan de nieuwe laad- en loskade, is de Afdeling van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de uitbreiding van het bedrijventerrein verenigbaar is met de functie van overnachtingshaven.

16.4.    Ter zitting hebben de Coöperatie en anderen verder toegelicht dat zij niet betwisten dat de met het voorliggende plan mogelijk gemaakte uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] landschappelijk kan worden ingepast richting het dorp Haaften en de linkeroever van de Waal. Volgens hen zou een goede landschappelijke inpassing als bedoeld in randvoorwaarden 5 en 6 echter geleid hebben tot een geringere uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] ter plaatse, zodat het bestaande rivierenlandschap niet geheel hoeft te verdwijnen. De Afdeling overweegt echter dat randvoorwaarden 5 en 6 niet zien op de vraag in welke mate de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] kunnen worden uitgebreid, maar op de vraag of de eenmaal gekozen uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten landschappelijk kan worden ingepast.

16.5.    Gelet op hetgeen in 16.3 en 16.4 is overwogen, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat in zoverre geen sprake is van strijd met de Structuurvisie.

Het betoog faalt.

Lichthinder

17.    De Coöperatie en anderen betogen dat, nu de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] ook in de avond- en nachtperiode zullen plaatsvinden en derhalve kunstverlichting aanwezig zal zijn, sprake zal zijn van lichthinder voor omwonenden.

17.1.    Voor zover de raad betoogt dat deze beroepsgrond te laat is aangevoerd door de Coöperatie en anderen, omdat deze pas in beroep en niet reeds in de zienswijzen naar voren is gebracht, overweegt de Afdeling dat binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden geen rechtsregel eraan in de weg staat dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht.

17.2.    In het deskundigenbericht staat dat de woningen van [appellant sub 2A], [appellant sub 2D], [appellant sub 2E], [appellant sub 2C] en [appellant sub 2F] aan de Bovenhof in de bebouwde kom van Haaften liggen. Deze woningen liggen gezien vanuit het bedrijventerrein Kerkewaard verdiept achter de Waalbandijk. De overslagactiviteiten van [belanghebbende] zijn, gezien de ligging van de functieaanduidingen "specifieke vorm van bedrijf- vrachtwagenparkeerplaats", "specifieke vorm van bedrijf - containerstack" en "laad- en losplaats", vooral gepland tussen het bestaande en het nieuwe distributiecentrum. Daar zal volgens het deskundigenbericht waarschijnlijk vooral gebruik gemaakt worden van fellere werkverlichting. Gezien de afstand van ongeveer 450 m tussen dit deel van het bedrijventerrein en de woningen aan het Bovenhof, de verlaagde ligging van deze woningen ten opzichte van het bedrijventerrein Kerkewaard en de afscherming van deze lichtarmaturen door het nieuwe distributiecentrum met een hoogte van 16 m, is het volgens het deskundigenbericht niet aannemelijk dat ter plaatse van deze woningen lichthinder wordt ervaren van de overslagactiviteiten van [belanghebbende]. Wellicht zal de verlichting op het voorziene parkeerterrein voor personeel tussen het nieuwe distributiecentrum en de Waalbandijk wel zichtbaar zijn vanuit de woningen. Maar volgens het deskundigenbericht zal ter plaatse eenvoudige straatverlichting aanwezig zijn en geen felle werkverlichting. Ter plaatse van de woning van [appellant sub 2A] wordt eveneens geen lichthinder verwacht, omdat deze woning midden in de bebouwde kom van Haaften ligt. De woning van [appellant sub 1] ligt in de lintbebouwing aan de Waalbandijk ten oosten van de bebouwde kom van Haaften. De afstand van de woning tot aan de nieuwe laad- en loskade bedraagt ongeveer 600 m. De woning van [appellant sub 1] zou gezien de ligging op de dijk wel enige lichthinder kunnen ondervinden van de laad- en losactiviteiten bij de loskade ten noordoosten van de woning, aldus het deskundigenbericht. Gezien de ligging van deze woning midden in de lintbebouwing en de oriëntatie van de woning op de rivier richting het zuiden wordt deze kans echter klein geacht.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat van onaanvaardbare lichthinder ter plaatse van de woningen van de Coöperatie en anderen geen sprake zal zijn. Bovendien heeft de raad gewezen op de algemene zorgplicht -  en het in voorkomend geval ook handhaven daarvan - zoals neergelegd in artikel 2.1, tweede lid, onder h, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, op grond waarvan door de drijver van de inrichting maatregelen moeten worden getroffen ter voorkoming van hinderlijke lichtuitstraling.

Het betoog faalt.

Verkeer

18.    De Coöperatie en anderen voeren verder aan dat het plan tot onaanvaardbare verkeerssituaties zal leiden, omdat het aantal verkeersbewegingen fors toeneemt. Zij wijzen erop dat de mogelijke gevolgen van deze toename niet inzichtelijk zijn gemaakt. Zij verwachten met name problemen ter hoogte van de twee rotondes op de N830 richting de A2, te meer nu sprake zal zijn van lange zware vrachtwagens (hierna: LZV’s), die meer moeite hebben met het nemen van een rotonde. Verder wijzen zij erop dat in de huidige situatie de doorstroming ter hoogte van deze rotondes al problematisch is.

18.1.    In paragraaf 5.3 van de plantoelichting staat dat het plangebied wordt ontsloten door de Hertog Karelweg, die dwars door het bedrijventerrein loopt en in het oosten aansluit op de N830. In het westen loopt deze weg door in de kom van Haaften. De bestaande infrastructuur is geschikt voor de huidige bedrijfsvoering van [belanghebbende] en de andere bestaande bedrijven, die samen goed zijn voor enkele honderden vrachtwagens per dag. De toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] is voor de afhandeling richting A2 en A15 geen probleem, aldus de plantoelichting.

18.2.    Uit de door de raad overgelegde notitie van LBP Sight van 24 mei 2018 "Verkeersafwikkeling en fietsveiligheid" (hierna: de notitie Verkeersafwikkeling) volgt dat de N830 is geclassificeerd als een type I gebiedsontsluitingsweg met twee rijstroken buiten de bebouwde kom met een gemiddelde ontwerpcapaciteit van 36.000 personenauto equivalenten per etmaal (hierna: pae/etmaal). Indien wordt uitgegaan van een worst case scenario, dat wil zeggen als slechts één schip per dag gebruik zou maken van de laad- en loskade, leidt het plan volgens de notitie Verkeersafwikkeling tot een toename van 400 vrachtwagenbewegingen per etmaal en 220 autobewegingen per etmaal. Het verkeer op de N830 neemt dan toe van 8.220 mvt/etmaal tot 8.840 mvt/etmaal. De raad heeft te kennen gegeven dat met deze toename nog steeds ruimschoots onder de ontwerpcapaciteit wordt gebleven. Tevens heeft de raad erop gewezen dat uit de notitie Verkeersafwikkeling volgt dat er in de toekomst na de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] en rekening houdend met de autonome groei van het verkeer geen sprake zal zijn van wachttijden op de kruising van de Hertog Karelweg en de N830. Verder is van belang dat de rotondes in de N830 volgens de notitie Verkeersafwikkeling ontworpen zijn voor verkeersintensiteiten van 20.000 tot 25.000 mvt/etmaal. Een conflictbelasting treedt op als het aantal pae per uur de 1.500 bereikt. Kijkend naar de verwachte verkeersintensiteiten op de N830 richting de A2 als gevolg van de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] en rekening houdend met de autonome groei van het verkeer, bedraagt het verkeersaanbod op de rotondes op de N830 volgens de notitie Verkeersafwikkeling omgerekend slechts 507 pae/etmaal.

Voor zover de Coöperatie en anderen erop hebben gewezen dat de containers met name op LZV’s vervoerd zullen worden en dat deze vrachtwagens veel moeite zullen hebben met het nemen van de rotondes waardoor sprake zal zijn van opstoppingen, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft erop gewezen dat [belanghebbende] reeds een ontheffing heeft om op bepaalde tijden met LZV’s te mogen rijden en dat niet gebleken is dat dit leidt tot opstoppingen op de rotondes. Verder zullen veel vrachtwagenbewegingen plaatsvinden vóór de ochtendspits, omdat winkels op een vroeg tijdstip bevoorraad dienen te worden. Ten slotte heeft de raad erop gewezen dat van de zijde van de provincie Gelderland te kennen is gegeven dat, indien nodig, aanvullende maatregelen worden getroffen, zoals het aanpassen van de rotondes.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat als gevolg van het plan geen onaanvaardbare verkeerssituaties op de N830 en in het bijzonder op de twee rotondes op deze weg zullen ontstaan.

Het betoog faalt.

18.3.    Voor zover de Coöperatie en anderen vrezen dat ook in de bebouwde kom van Haaften een onaanvaardbare verkeerssituatie zal ontstaan als gevolg van vrachtverkeer, overweegt de Afdeling als volgt. De raad heeft te kennen gegeven dat de Hertog Karelweg vanaf de N830 via het bedrijventerrein naar het dorp Haaften loopt, maar dat op deze weg in de bebouwde kom een maximum snelheid geldt van 30 km/uur. Bovendien gaat de Hertog Karelweg over in de Bernhardstraat en is deze straat juist minder geschikt gemaakt voor vrachtverkeer. Hierdoor wordt het vrachtverkeer van en naar de bebouwde kom geweerd. Helemaal afsluiten voor vrachtverkeer is volgens de raad onwenselijk, omdat er zich in de bebouwde kom ook bedrijven bevinden die met een vrachtauto bevoorraad moeten kunnen worden. Een tweede maatregel om het vrachtverkeer uit de bebouwde kom van Haaften te weren is de bewegwijzering. Die is zodanig aangebracht dat het verkeer naar het industrieterrein Kerkewaard over de N830 naar zijn bestemming wordt geleid en niet door de bebouwde kom van Haaften. Gelet op het voorgaande bestaat eveneens geen aanleiding voor het oordeel dat als gevolg van het plan binnen de bebouwde kom van Haaften een onaanvaardbare verkeerssituatie zal ontstaan.

Het betoog faalt.

19.    [appellant sub 1] en de Coöperatie en anderen vrezen voorts voor de verkeersveiligheid van fietsers op de Hertog Karelweg en bij de oversteek van de N830. Ook hier wijzen zij op de LZV’s die vanwege de dode hoek een groot risico voor fietsers vormen.

19.1.    Het dorp Haaften ligt ten zuiden van de N830. Haaften heeft twee belangrijke aansluitingen op de N830, de Bernhardstraat aan de noordzijde en de Hertog Karelweg aan de oostzijde. Het bedrijventerrein Kerkewaard ligt aan weerszijden van de Hertog Karelweg en de aanwezige bedrijven ontsluiten op deze weg. In het deskundigenbericht staat dat de Hertog Karelweg uit twee rijstroken bestaat die deels van elkaar gescheiden zijn door een dubbele onderbroken belijning en deels door een dubbele doorgetrokken belijning. Langs vrijwel de gehele weg liggen aan weerszijden vrijliggende fiets- en voetpaden die van de autorijbanen gescheiden zijn door middel van een verhoogde, bestrate (vlucht)strook met een breedte van 1 à 1,5 m. Daar waar de bedrijven op de Hertog Karelweg ontsluiten is deze verhoogde strook niet aanwezig. De Hertog Karelweg ligt binnen de bebouwde kom en er geldt een maximumsnelheid van 50 km/u.

19.2.    In de notitie Verkeersafwikkeling staat dat na de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] 4.480 mvt/etmaal vanaf de N830 de Hertog Karelweg oprijden of andersom. Het drukste moment waarop vrachtverkeer gebruik maakt van de aansluiting op de Hertog Karelweg is in de spitsuren tussen 7:00 en 9:00 uur en 17:00 en 19:00 uur. Het aantal motorvoertuigbewegingen in de spitsuren is te berekenen door 10% van de etmaalintensiteit aan te houden. In dit geval betreft het 448 motorvoertuigbewegingen in pae per uur, oftewel 7,5 per minuut. In de bestaande situatie bedraagt de spitsintensiteit 330 motorvoertuigbewegingen in pae per uur, oftewel 5,5 per minuut. Derhalve zullen na uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] in de spitsperiode twee extra vrachtwagens per minuut rijden op de kruising van de Hertog Karelweg en de N830. De raad heeft onder verwijzing naar de notitie Verkeersafwikkeling verder te kennen gegeven dat de aansluiting van de Hertog Karelweg op de N830 een overzichtelijk kruispunt is en zo is ingericht dat er veel overzicht is voor fietsers en voor vrachtwagenchauffeurs. Vrachtwagens die van de N830 de Hertog Karelweg oprijden hebben veel ruimte om in te sturen. De Waalbandijk, waar de fietsers heen rijden of vandaan komen, ligt op ongeveer 25 m afstand van de N830. Fietsverkeer dat via de Hertog Karelweg de Waalbandijk op rijdt, krijgt slechts in zeer beperkte mate te maken met vrachtverkeer. Het fietsverkeer wordt langs de binnenkant van het kruispunt geleid zonder dat het de weg over moet steken. Alleen de inrit van het bestaande distributiecentrum van [belanghebbende] moet overgestoken worden, waardoor het overige verkeer op de Hertog Karelweg vermeden wordt. Fietsers die van de Waalbandijk de Hertog Karelweg op rijden volgen dezelfde route, waarna ze na 120 m alsnog de Hertog Karelweg oversteken om zo aan de noordzijde van de Hertog Karelweg de weg te vervolgen richting Haaften. Op deze manier mijden deze fietsers het kruispunt met de N830, aldus de notitie Verkeersafwikkeling.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een vermindering van de verkeersveiligheid van fietsers.

De betogen falen.

Overige beroepsgronden

20.    Verder voeren de Coöperatie en anderen aan dat sprake is van strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Volgens hen zijn alternatieve locaties aanwezig binnen het bestaand stedelijk gebied, zoals het regionale bedrijventerrein Medel-Tiel, de gronden ter plaatse van voormalige glasfabriek in Tiel en het gebied de Biezenburg ten westen van Echteld. Deze locaties zijn echter onvoldoende bezien door de raad, nu de raad er vanuit gaat dat de desbetreffende ontwikkeling wordt voorzien op gronden binnen het bestaand stedelijk gebied.

20.1.    Vast staat dat het plan voorziet in een nieuwe stedelijke ontwikkeling en dat het derhalve moet voldoen aan de eisen die zijn gesteld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro. Tussen partijen is niet in geschil dat behoefte bestaat aan de uitbreiding van de desbetreffende bedrijfsactiviteiten.

20.2.    In de plantoelichting staat in paragraaf 4.1 dat de beoogde locatie voor de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] niet binnen het bestaand stedelijk gebied ligt. Derhalve mist het betoog van de Coöperatie en anderen dat er bij de vaststelling van het plan ten onrechte vanuit is gegaan dat de desbetreffende gronden binnen het bestaand stedelijk gebied als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro liggen, feitelijke grondslag. De locatie wordt aan drie zijden omringd door bestaande bedrijven en een overnachtingshaven. De desbetreffende gronden liggen derhalve in een industriële omgeving en hebben het karakter van een (braakliggend) bedrijventerrein, aldus de plantoelichting.

In de plantoelichting staat verder dat voor verplaatsing van de bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende] naar bestaand stedelijk gebied de mogelijkheden in de regio zijn geïnventariseerd. Voor een optimale bedrijfsvoering heeft [belanghebbende] een oppervlak van 15 hectare en een eigen kade van 200 m lang nodig. In de regio Rivierenland zijn diverse bedrijventerreinen aangewezen voor de ontwikkeling van grote bedrijven. De bedrijventerreinen Hondsgemet in Geldermalsen en De Wildeman in Zaltbommel vallen af, omdat deze niet aan (toereikend) water zijn gelegen. Op bedrijventerrein Poederoijen is nog slechts 2 hectare beschikbaar. Op het regionale bedrijventerrein Medel-Tiel is wel 15 hectare grond beschikbaar, maar niet met een eigen kade van 200 m. Inmiddels is een bestemmingsplan voor de oostelijke uitbreiding van het bedrijventerrein Medel vastgesteld. De desbetreffende gronden liggen echter eveneens niet aan het openbaar water. In dat geval moet gebruik gemaakt worden van de openbare terminal in Medel, hetgeen niet gewenst is omdat dit onder meer risico’s voor de vereiste continuelevering aan klanten meebrengt. De gronden ter plaatse van de voormalige glasfabriek in Tiel met een oppervlak van 48 hectare zijn verkocht aan een recyclingsbedrijf en derhalve niet meer beschikbaar. Het bedrijventerrein De Schele Hoek met een oppervlak van 3,5 hectare biedt wel uitbreidingsmogelijkheden, maar niet voor grootschalige bedrijfslocaties. De ontwikkeling van de locatie Biezenburg is ten slotte op dit moment nog onzeker. Tot slot wordt opgemerkt dat als het bedrijf van [belanghebbende] verplaatst moet worden naar een andere locatie er juist een groot, watergebonden terrein leeg achterblijft, waarvoor op dit moment geen andere functie of andere gebruiker in beeld is. Het gevaar bestaat dat dit tot leegstand en verloedering van het bedrijventerrein leidt, aldus de plantoelichting.

20.3.    Gelet op het voorgaande bestaat geen grond voor het oordeel dat de raad niet inzichtelijk heeft gemaakt dat niet binnen het bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de uitbreiding van de desbetreffende bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende]. Derhalve bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre is vastgesteld in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.

Het betoog faalt.

21.    [appellant sub 1] wijst ten slotte op een alternatieve invulling van het plangebied waarbij het bedrijf van [belanghebbende] wordt verplaatst en de gronden worden verkocht, zodat ter plaatse (senioren)woningen gerealiseerd kunnen worden. Het bestaande gebouw met horeca-vergunning kan worden uitgebreid tot hotel met recreatieve voorzieningen en tevens kan voorzien worden in een jachthaven.

21.1.    De raad heeft toegelicht dat [belanghebbende] eigenaar is van de desbetreffende gronden en een concrete behoefte heeft aan uitbreiding van haar bedrijfsactiviteiten op de gronden ten westen van het bestaande distributiecentrum. Het realiseren van woningen en een hotel met bijbehorende voorzieningen ter plaatse is, ook al zou [belanghebbende] haar bedrijfsactiviteiten verplaatsen, volgens de raad niet wenselijk. Daarbij heeft hij erop gewezen dat vanwege de aanwezigheid van andere op het bedrijventerrein aanwezige bedrijven niet kan worden voldaan aan de volgens de VNG-brochure geldende richtafstanden. Gelet hierop overweegt de Afdeling dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad voor deze alternatieve invulling van het plan had moeten kiezen.

Het betoog faalt.

Relativiteit

22.    Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat een beroepsgrond faalt, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb aan vernietiging van het bestreden besluit in de weg zou hebben gestaan.

Conclusie

23.    De beroepen van [appellant sub 1] en de Coöperatie en anderen zijn ongegrond.

24.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.G. Driessen, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Driessen
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019

634.

Bijlage

Planregels bestemmingsplan "Kerkewaard 2016"

Artikel 4, lid 4.1, van de planregels luidt: "De voor ‘bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…];

d. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijf tot en met categorie 4.1': een bedrijf in de milieucategorie 1, 2, 3.1, 3.2 dan wel 4.1, zoals genoemd in bijlage 1;

e. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - watergebonden op- en overslag’ uitsluitend een bedrijf dat voor de hoofdactiviteit direct dan wel indirect in belangrijke mate gebruik maakt van de haven- en kadefaciliteiten voor de aan- en afvoer van (handels) producten in containers met dien verstande dat:

1. ter plaatse van de aanduiding ’bedrijf tot en met categorie 4.1’ een bedrijf tot ten hoogste milieucategorie 4.1, zoals genoemd in bijlage 1, is toegestaan;

2. bij volledig gebruik van de bestemming ‘Bedrijf’ ten zuiden van de Hertog Karelweg voor op- en overslagfuncties ten hoogste 100.000 containers per jaar via de waterzijde worden overgeslagen;

f. enkel ter plaatse van de aanduiding ‘laad- en losplaats’, een laad- en loswal, waarbij er uitsluitend ten behoeve van de op- en overslagfuncties binnen de bestemming ‘Bedrijf’ van en naar schepen wordt overgeslagen, met bijhorende bouwwerken waaronder kades en kademuren, een aanlegplaats voor de scheepvaart, een kraan en de daarbij behorende voorzieningen:

g. enkel ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf - containerstack’, de tijdelijke opslag van containers waarbij een maximale stapelhoogte van zes containers geldt, welke in ieder geval de hoogte van de bedrijfsbebouwing niet mag overschrijden, uitsluitend voor zover dit nodig is ten behoeve van de op- en overslagfuncties binnen de bestemming ‘Bedrijf’;

[…];

ter plaatse van de aanduiding ‘geluidwal’, geluidafschermende voorzieningen;

[…]."

Lid 4.2.1 luidt: "Voor het bouwen van bedrijfsgebouwen gelden de volgende bepalingen:

[…];

c. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding ‘maximale bouwhoogte (m)’ is aangegeven;

[…]."

Lid 4.5.1 luidt: "Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het bepaalde in 4.1 onder a t/m g:

a. om bedrijven toe te staan in één categorie hoger dan in 4.1 onder a t/m g genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving (gelet op de specifieke werkwijze, technische voorzieningen of bijzondere verschijningsvorm) geacht kan worden te behoren tot de in 4.1 onder a t/m g genoemde categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten;

b. om bedrijven toe te laten die niet in de Staat van Bedrijfsactiviteiten zijn genoemd, voor zover het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de categorieën van de Staat van Bedrijfsactiviteiten, zoals in 4.1 onder a t/m g genoemd;

met dien verstande dat risicovolle inrichtingen en geluidszoneringsplichtige inrichtingen niet zijn toegestaan."

Artikel 9, lid 9.1, van de planregels luidt: "De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

[…];

c. ter plaatse van de aanduiding 'haven' zijn kaden, steigers en kribbakens toegestaan;

[…]."

Activiteitenbesluit milieubeheer

Artikel 2.1, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt: "Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd."

Artikel 2.1, tweede lid, luidt: "Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:

[…];

h. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het tot een aanvaardbaar niveau beperken van lichthinder;

[…]."

Artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer luidt: "Voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) en het maximaal geluidsniveau (LAmax), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten en laad- en losactiviteiten ten behoeve van en in de onmiddellijke nabijheid van de inrichting, geldt dat:

a. de niveaus op de in tabel 2.17a genoemde plaatsen en tijdstippen niet meer bedragen dan de in die tabel aangegeven waarden;

Tabel 2.17a

[…]."

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 8:69a van de Awb luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Rijnvaartpolitiereglement 1995

Artikel 14.11, eerste lid, van het Rijnvaartpolitiereglement 1995 luidt: "In de overnachtingshavens te Lobith (km 863,40), IJzendoorn (km 907,80) en Haaften (km 936,00), is het zonder toestemming van de bevoegde autoriteit, verboden:

a. schepen te laden of te lossen;

b. goederen of andere voorwerpen op de oever of op een aanlegsteiger te plaatsen;

[…]."

Besluit ruimtelijke ordening (Bro)

Artikel 3.1.6, tweede lid, van Bro luidt: "De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien."