Uitspraak 201801527/1/V1


Volledige tekst

201801527/1/V1.
Datum uitspraak: 20 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],

appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 januari 2018 in zaak nr. 17/13347 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Op 9 juni 2017 heeft de staatssecretaris op het verblijfsdocument van de vreemdeling een arbeidsmarktaantekening geplaatst.

Bij besluit van 20 juli 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 januari 2018 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. S.H.J.M. Roelofs, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Inleiding

2.    De staatssecretaris heeft aan de echtgenote van de vreemdeling een verblijfsvergunning verleend met een geldigheidsduur van 14 juli 2015 tot 14 juli 2017, onder de beperking 'Arbeid als zelfstandige op grond van het Nederlands-Japans Handelsverdrag'. De op haar verblijfsdocument geplaatste arbeidsmarktaantekening luidde 'Arbeid vrij toegestaan TWV niet vereist'. Het in het kader van gezinshereniging afgegeven verblijfsdocument van de vreemdeling bevatte destijds dezelfde arbeidsmarktaantekening.

Naar aanleiding van het verzoek van de echtgenote van de vreemdeling om verlenging van de geldigheidsduur van haar verblijfsvergunning en de inwilliging daarvan met een geldigheidsduur tot 14 juli 2022 onder de beperking 'Arbeid als zelfstandige' heeft de staatssecretaris op 9 juni 2017 op haar verblijfsdocument de arbeidsmarktaantekening 'Arbeid in loondienst alleen toegestaan met TWV' geplaatst. Op het verblijfsdocument van de vreemdeling heeft hij dezelfde arbeidsmarktaantekening geplaatst. In hoger beroep is de juistheid van laatstgenoemde arbeidsmarktaantekening aan de orde. Als de vreemdeling zich met succes kan beroepen op artikel 2, eerste lid, aanhef en onder d, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen (hierna: het BuWav), heeft hij recht op - kort gezegd - dezelfde arbeidsmartktaantekening als die op zijn vorige verblijfsvergunning stond.

De aangevallen uitspraak

3.    De rechtbank heeft overwogen dat de eerder op het verblijfsdocument van de vreemdeling geplaatste arbeidsmarktaantekening is gebaseerd op artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav). Deze overweging is in hoger beroep niet bestreden. De rechtbank is de staatssecretaris gevolgd in zijn standpunt dat het principe 'eens vrij, altijd vrij', zoals de vreemdeling dat leest in artikel 2, aanhef en onder d, van het BuWav alleen geldt voor vreemdelingen met een verblijfsdocument met daarop een arbeidsmarktaantekening die is afgegeven op grond van de uitputtende regeling van artikel 4, tweede lid, van de Wav. Omdat de eerdere arbeidsmarktaantekening is afgegeven op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav valt de vreemdeling niet onder het toepassingsbereik van artikel 2, aanhef en onder d, van het BuWav, aldus de rechtbank.

De grief

4.    De enige grief is gericht tegen de overweging van de rechtbank dat de term 'als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wav' in artikel 2, aanhef en onder d, van het BuWav niet slechts omschrijvend van aard is, maar de werkingssfeer van artikel 2, aanhef en onder d, van het BuWav beperkt tot gevallen waarin eerder een verblijfsvergunning is verleend met daarop een aantekening die is afgegeven op grond van artikel 4 van de Wav en dat gevallen waarin eerder een verblijfsvergunning is verleend met daarop een aantekening die is afgegeven op grond van artikel 3, aanhef en onder a, van de Wav daar dus niet onder vallen. Daarover voert de vreemdeling aan dat het door de staatssecretaris en de rechtbank gemaakte onderscheid niet relevant is, en dat de term 'als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wav' in artikel 2, aanhef en onder d, van het BuWav slechts omschrijvend van aard is, zodat voor hem slechts bepalend is dat hij in het verleden een arbeidsmarktaantekening 'Arbeid vrij toegestaan TWV niet vereist' had.

Arbeidsmarktaantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wav

4.1.    Op de eerdere verblijfsvergunning van de vreemdeling stond de arbeidsmarktaantekening 'Arbeid vrij toegestaan TWV niet vereist'. Daarmee beschikte hij over een krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven verblijfsvergunning die is voorzien van een aantekening, waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid. De uitleg die de staatssecretaris geeft aan de term 'als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wav' in artikel 2, aanhef en onder d, van het BuWav is onjuist. Die uitleg komt er in feite op neer dat om onder de werkingssfeer van laatstgenoemd artikelonderdeel te vallen niet alleen een aantekening in het verleden voor vrije toegang tot de arbeidsmarkt is vereist, maar ook dat die aantekening is afgegeven aan een vreemdeling die behoort tot een specifieke categorie vreemdelingen die wordt benoemd in artikel 4, tweede lid, van de Wav. Als de tekst van artikel 2, aanhef en onder d, van het BuWav had geluid dat die specifieke eisen gelden, zou de uitleg van de staatssecretaris juist zijn. Dat is niet het geval. De verwijzing 'als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wav' in artikel 2, aanhef en onder d, van het BuWav slaat alleen op de arbeidsmarktaantekening, niet op de in artikel 4, tweede lid, van de Wav geregelde categorie vreemdelingen. Er is dus geen plaats voor een beperkte uitleg zoals de staatssecretaris voorstaat en hij in het besluit van 20 juli 2017 heeft neergelegd door de vreemdeling de door hem gewenste arbeidsmarktaantekening te onthouden omdat hij behoort tot de categorie vreemdelingen die wordt benoemd in artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wav.

De grief slaagt.

Conclusie

5.    Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het inleidende beroep alsnog gegrond verklaren en het besluit van 20 juli 2017 vernietigen wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb. Omdat de staatssecretaris niet is toegekomen aan de beantwoording van de vraag of de vreemdeling zijn hoofdverblijf tussentijds  buiten Nederland heeft gevestigd, moet de staatssecretaris dat voor zijn nadere besluitvorming uitzoeken. Daarom kan de Afdeling niet zelf in deze zaak voorzien.

6.    De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.    verklaart het hoger beroep gegrond;

II.    vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 26 januari 2018 in zaak nr. 17/13347;

III.    verklaart het in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV.    vernietigt het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 20 juli 2017, V-nummer […];

V.    veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.536,00 (zegge: vijftienhonderdzesendertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI.    gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 421,00 (zegge: vierhonderdeenentwintig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. D.A. Verburg en mr. A.J.C. de Moor-van Vugt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.W. Groeneweg, griffier.

w.g. Verheij    w.g. Groeneweg
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019

32.

BIJLAGE

Nederlands-Japans Handelsverdrag

Artikel 1

De onderdanen van beide hoge contracterende partijen zullen volle vrijheid hebben met hun gezinnen binnen te komen en zich te vestigen in de gehele uitgestrektheid van elkaars gebied of bezittingen; en, indien zij zich gedragen naar de wetten van het land:

1°) zullen zij, in alles wat betreft het reizen en het verblijf, de studies en onderzoeken, de uitoefening van hun bedrijven en beroepen en het voeren van hun bedrijfs- of nijverheidsondernemingen in alle opzichten  op dezelfde voet geplaatst zijn als de onderdanen of burgers van de meestbegunstigde natie.

Wet arbeid vreemdelingen

Artikel 2

1. Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning of zonder dat een vreemdeling in het bezit is van een gecombineerde vergunning voor werkzaamheden bij die werkgever.

Artikel 3

1. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is niet van toepassing met betrekking tot:

a. een vreemdeling ten aanzien van wie ingevolge bepalingen, vastgesteld bij overeenkomst met andere mogendheden dan wel bij een voor Nederland verbindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie, een tewerkstellingsvergunning of een gecombineerde vergunning niet mag worden verlangd;

(..).

Artikel 4

1. Het verbod, bedoeld in artikel 2, eerste lid, is evenmin van toepassing met betrekking tot een vreemdeling die beschikt over een krachtens de Vreemdelingenwet 2000 afgegeven verblijfsvergunning, welke is voorzien van een aantekening van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid waaruit blijkt dat aan die vergunning geen beperkingen zijn verbonden voor het verrichten van arbeid.

2. Een zodanige aantekening wordt afgegeven aan een vreemdeling:

a. die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder b of d, van de Vreemdelingenwet 2000;

b. die gedurende een onafgebroken tijdvak van vijf jaar heeft beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 en nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd; of

c. die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie.

Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen

Artikel 2

Een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt afgegeven aan:

a. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000, onder een beperking verband houdend met verblijf als familie- of gezinslid van:

1e . een kennismigrant als bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

2e . een houder van een door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgegeven Europese blauwe kaart als bedoeld in artikel 1i, of

3e . een houder van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, verleend onder de beperking « overplaatsing binnen een onderneming » op grond van artikel 3.30d van het Vreemdelingenbesluit 2000.

(..)

d. een vreemdeling, met uitzondering van de vreemdeling, genoemd in de onderdelen a en f, die in het verleden heeft beschikt over een krachtens de Vreemdelingenwet of Vreemdelingenwet 2000 afgegeven vergunning met daarop een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen en die nadien zijn hoofdverblijf niet buiten Nederland heeft gevestigd;

(..)

f. een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking « het zoeken naar en verrichten van arbeid in loondienst » die is verleend op grond van artikel 3.42 van het Vreemdelingenbesluit 2000;

(..).