Uitspraak 201708819/1/R3


Volledige tekst

201708819/1/R3.
Datum uitspraak: 13 maart 2019

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

MultiQuest N.V, gevestigd te Amsterdam, en [appellant], wonend te [woonplaats],

en

de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu (nu staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat),

verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 1 december 2016 heeft de staatssecretaris het verzoek van MultiQuest en [appellant] om handhavend op te treden tegen ProRail vanwege het geluidscherm dat is geplaatst tussen de spoorbaan en de zuidelijke rijbaan van de rijksweg A10 ter hoogte van de Amstel, afgewezen.

Bij besluit van 21 september 2017 heeft de staatssecretaris het door MultiQuest en [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben MultiQuest en [appellant] beroep ingesteld.

De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

MultiQuest en [appellant] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 januari 2019, waar MultiQuest en [appellant], bij monde van [appellant], bijgestaan door mr. V.J. Leijh, advocaat te Amsterdam, en [gemachtigde], en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. P.C. Cup en ing. C.T.G.M. Franken, zijn verschenen.

Voorts is ProRail, vertegenwoordigd door [gemachtigden], ter zitting als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1.    [appellant] woont aan de [locatie] te Amsterdam en MultiQuest is in dit pand gevestigd. MultiQuest en [appellant] hebben de staatssecretaris verzocht om handhaving van het tracébesluit Spooruitbreiding Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad, maatregelen korte termijn, traject Hoofddorp - Diemen (hierna: tracébesluit OV-SAAL). Volgens hen is het geluidscherm dat is geplaatst tussen de spoorbaan en de zuidelijke rijbaan van de rijksweg A10 ter hoogte van de Amstel in Amsterdam niet het geluidscherm dat is voorgeschreven in het tracébesluit OV-SAAL. Het geluidscherm is transparant en dus tweezijdig reflecterend uitgevoerd, terwijl volgens MultiQuest en [appellant] een tweezijdig absorberend geluidscherm geplaatst had moeten worden. Omdat niet het voorgeschreven geluidscherm is geplaatst, betogen MultiQuest en [appellant] ter plaatse van hun pand meer geluidhinder te ondervinden vanwege het wegverkeer op de rijksweg A10 en het spoorverkeer op het daarbij gelegen spoor. Volgens hen heeft de staatssecretaris ten onrechte hun verzoek om handhavend op te treden tegen ProRail afgewezen.

Het besluit van de staatssecretaris

2.    De staatssecretaris heeft zich in het bestreden besluit onbevoegd verklaard het tracébesluit OV-SAAL te handhaven. Ter onderbouwing verwijst de staatssecretaris onder meer naar de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AV6229. Vervolgens heeft de staatssecretaris het verzoek opgevat als een verzoek om handhaving van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer en beoordeeld of artikel 11.20 van de Wet milieubeheer, waarin staat dat de beheerder zorg draagt voor naleving van de geluidproductieplafonds (hierna: gpp’s), is overtreden. Over de geluidhinder vanwege het spoor concludeert de staatssecretaris dat er geen overtreding is geconstateerd van artikel 11.20 van de Wet milieubeheer. Voor de geluidhinder vanwege de weg verwijst de staatssecretaris naar overwegingen 41.2 en 41.3 in de tussenuitspraak van de Afdeling van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1141, over het tracébesluit Zuidasdok. De staatssecretaris heeft daarom afgezien van handhavend optreden en het bezwaar ongegrond verklaard.

Relevante regelgeving

3.    De relevante regelgeving die ten grondslag ligt aan de hierna volgende overwegingen is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. De in de bijlage opgenomen regelgeving is de regelgeving geldend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit. De bijlage maakt deel uit van de uitspraak.

De te beoordelen aspecten door de Afdeling

4.    Niet in geschil is dat het hier aan de orde zijnde geluidscherm tussen de spoorbaan en de zuidelijke rijbaan van de rijksweg A10 transparant is uitgevoerd en dus aan twee zijden het geluid reflecteert. Ter zitting hebben MultiQuest en [appellant] naar voren gebracht dat zij daardoor zowel meer geluidhinder ondervinden van het spoorverkeer ter hoogte van de Amstel als van het wegverkeer op de naast het spoor gelegen rijksweg A10. Hierna zal de Afdeling beoordelen of de staatssecretaris heeft mogen afzien van handhavend optreden. Achtereenvolgens zal worden ingegaan op de bevoegdheid van de staatssecretaris het tracébesluit OV-SAAL te handhaven en de geluidproductie van het spoor en de weg. De geluidproducties van het spoor en de weg worden getoetst op de referentiepunten die langs het spoor en de weg aanwezig zijn. Ter plaatse van die referentiepunten gelden gpp’s. Voor de weg en het spoor gelden aparte gpp’s. ProRail is de beheerder, bedoeld in artikel 11.20 van de Wet milieubeheer, die zorg draagt voor naleving van de gpp’s voor het spoor. Rijkswaterstaat is de beheerder die zorg draagt voor naleving van de gpp’s voor de rijksweg.

Bevoegdheid tot handhaving van het tracébesluit OV-SAAL

5.    MultiQuest en [appellant] voeren aan dat in het bestreden besluit ten onrechte niet is onderkend dat sprake is van een geluidscherm dat afwijkt van het geluidscherm waarop het tracébesluit OV-SAAL is gebaseerd, zodat daartegen handhavend opgetreden moet worden. Volgens MultiQuest en [appellant] is de plaatsing van een geluidscherm geen uitvoeringsaspect, maar een voorwaarde om te kunnen voldoen aan de geluidwaarden en eisen. Zij betogen dat de rechtszekerheid zich ertegen verzet dat geluidschermen worden geplaatst die niet in overeenstemming zijn met het tracébesluit. Om af te wijken van het tracébesluit moet daarover een besluit worden genomen, aldus MultiQuest en [appellant]. Ter zitting hebben zij aangevoerd dat de verwijzing van de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2006 niet opgaat, omdat in die uitspraak niet is onderkend dat de in het tracébesluit opgenomen maatregelen voorwaardelijke verplichtingen zijn, waaraan voldaan moet worden om de aanleg van het in het tracébesluit voorziene tracé mogelijk te maken. Nu in dit geval het tracé is aangelegd, had volgens hen ook moeten worden voldaan aan de daaraan gekoppelde voorwaardelijke verplichtingen in het tracébesluit.

5.1.    In die uitspraak van de Afdeling van 22 maart 2006 heeft de Afdeling onder 2.3, voor zover van belang, het volgende overwogen: "De rechtbank heeft voorts terecht vastgesteld dat het tracébesluit geen uitvoeringsverplichting kent. Het strekt enkel tot het planologisch mogelijk maken van een tracé met de daarbij behorende voorzieningen. Het realiseren van de in het tracébesluit beoogde kruising van de Voorstraat met de Betuweroute kan derhalve niet met een beroep op dat besluit worden afgedwongen. Van een bevoegdheid om in dat verband handhavend op te treden is daarom geen sprake." Zoals onder meer uit deze uitspraak volgt, voorziet de Tracéwet niet in een bevoegdheid om handhavend op te treden als het gaat om de uitvoering van het tracé in een tracébesluit. Het betoog van MultiQuest en [appellant] dat er een onderscheid is tussen de in het tracébesluit opgenomen ligging van het tracé in het terrein en de in het tracébesluit opgenomen maatregelen en dat er wel een uitvoeringsverplichting geldt voor de maatregelen volgt de Afdeling niet. De in een tracébesluit opgenomen maatregelen zijn niet aan te merken als voorwaardelijke verplichtingen, zoals die in een bestemmingsplan kunnen zijn opgenomen. Dit betekent overigens niet dat belanghebbenden nooit naleving van bepalingen uit het tracébesluit kunnen afdwingen. Wanneer voor de uitvoering van het tracébesluit op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen vereist is, moet de aanvraag van de vergunning worden getoetst aan het tracébesluit of aan een bestemmingsplan waarin het tracébesluit is verwerkt. Dit volgt uit artikel 13, vierde lid, van de Tracéwet. Dit betekent dat de aanvraag moet worden afgewezen als die niet voldoet aan het tracébesluit. Tegen het besluit dat op een dergelijke aanvraag wordt genomen, kunnen belanghebbenden rechtsmiddelen aanwenden. Indien zonder of in afwijking van de vereiste omgevingsvergunning zou worden gebouwd, kunnen belanghebbenden verzoeken om handhaving. Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2454, en de uitspraak van de Afdeling van 29 juli 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BJ4081 die eveneens op geluidschermen betrekking had.

Ter zitting is besproken dat voor de bouw van het hier aan de orde zijnde geluidscherm door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam een omgevingsvergunning is verleend. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam is dan ook bevoegd handhavend op te treden wanneer het geluidscherm niet in overeenstemming met de omgevingsvergunning is gebouwd.

5.2.    Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris terecht gesteld niet bevoegd te zijn om tegen een eventuele afwijking van het tracébesluit handhavend op te treden. Daarbij laat de Afdeling in het midden of het geluidscherm in afwijking van het tracébesluit OV-SAAL is uitgevoerd.

Het betoog faalt.

Geluidproductie van het spoor

6.    MultiQuest en [appellant] betogen dat het geplaatste geluidscherm leidt tot een hogere geluidbelasting doordat het rechtopstaand tweezijdig reflecterend is uitgevoerd. Volgens hen is niet uitgesloten dat de gpp’s op de relevante referentiepunten worden overschreden. De staatssecretaris heeft dit volgens hen niet inzichtelijk gemaakt en voor hen is het niet mogelijk dit na te gaan. Zij voeren aan dat aannemelijk is dat de relevante gpp’s worden overschreden, omdat uit de door Kuiper Compagnons opgestelde notitie van 12 juli 2017 volgt dat het geplaatste reflecterende geluidscherm zorgt voor een verhoging van de geluidbelasting op de referentiepunten met maximaal 2,7 dB. Ook is er sprake van intensiever gebruik van het spoor, aldus MultiQuest en [appellant]. Verder voeren zij aan dat door de realisering van het geluidscherm er geen sprake meer is van een vrijstelling van de naleving van artikel 11.20 van de Wet milieubeheer.

6.1.    Zoals onder 2 is overwogen, heeft de staatssecretaris het verzoek opgevat als een verzoek om handhaving van hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer en beoordeeld of artikel 11.20 van de Wet milieubeheer is overtreden. Op grond van artikel 18.2j van de Wet milieubeheer heeft de minister van Infrastructuur en Milieu, nu minister van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: de minister) tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 11 gestelde verplichtingen. De spoorweg Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad is aangegeven op de geluidplafondkaart als bedoeld in artikel 11.17 de Wet milieubeheer, zodat titel 11.3, te weten de artikelen 11.17 tot en met 11.66, van de Wet milieubeheer van toepassing is op het geluid van deze spoorweg. De staatssecretaris is bevoegd handhavend op te treden wanneer artikel 11.20 van de Wet milieubeheer wordt overtreden.

6.2.    Op grond van artikel 11.22, eerste lid, van de Wet milieubeheer zendt ProRail, als beheerder van de spoorweg, jaarlijks een verslag over de naleving van de gpp’s in het voorafgaande kalenderjaar naar de minister. Daarbij wordt onder meer de berekende geluidproductie op de referentiepunten vergeleken met de gpp’s op die referentiepunten. Ter zitting heeft ProRail naar voren gebracht dat in bijlage V van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012 (hierna: RMV geluid 2012) is voorgeschreven op welke wijze de geluidproductie vanwege spoorwegen ten behoeve van de naleving van gpp’s wordt bepaald. Volgens ProRail volgt daaruit dat in de naleefberekening geen rekening wordt gehouden met de reflecterende uitvoering van een geluidscherm. Ook de staatssecretaris stelt dat uit het RMV geluid 2012 volgt dat het geluidscherm altijd als absorberend scherm wordt gemodelleerd en dat rekening wordt gehouden met de daadwerkelijke hoogte van het scherm.

6.3.    Ingevolge artikel 11.22, vijfde lid, van de Wet milieubeheer stelt de minister regels omtrent de wijze waarop de geluidproductie, bedoeld in het vierde lid, wordt berekend. In het RMV geluid 2012 is hieraan uitvoering gegeven. In artikel 5.1 van het RMV geluid 2012 in samenhang gelezen met artikel 5.3, eerste lid, is onder meer bepaald dat de equivalente geluidniveaus ten behoeve van de berekening van de geluidproductie vanwege spoorwegen wordt berekend volgens standaardrekenmethode 2, bedoeld in hoofdstuk 5 van bijlage IV bij het RMV geluid 2012, waarbij geldt dat, indien en voor zover van toepassing, tevens hoofdstuk 1 van bijlage V bij het RMV geluid 2012 wordt toegepast. Daarbij geldt ingevolge het derde lid van artikel 5.3 dat op de berekening van de equivalente geluidniveaus ten behoeve van de berekening van de geluidproductie, bedoeld in artikel 11.22, vierde lid, van de Wet milieubeheer, indien en voor zover van toepassing, tevens hoofdstuk 3 van bijlage V van toepassing is. In hoofdstuk 1, paragraaf 1.2.3.2, van bijlage V staat dat geluidschermen en geluidwallen bij spoorwegen met de werkelijke hoogte worden gemodelleerd en dat er geen reflectiebijdrage in rekening wordt gebracht.

6.4.    Uit het voorgaande volgt dat bij de berekening van de geluidproductie op de referentiepunten langs het spoor geen rekening wordt gehouden met de reflectiebijdrage van een geluidscherm, zodat de feitelijke uitvoering van een geluidscherm niet van belang is bij de beoordeling of aan de gpp’s op de referentiepunten langs het spoor wordt voldaan. Het feit dat een reflecterend geluidscherm is geplaatst kan dus, anders dan MultiQuest en [appellant] betogen, in de naleefberekening niet leiden tot een hogere berekende geluidproductie op het referentiepunt en dus tot overschrijding van het gpp. Wat MultiQuest en [appellant] betogen, kan niet leiden tot het oordeel dat de staatssecretaris ten onrechte heeft gesteld dat geen overtreding is geconstateerd. De staatssecretaris heeft terecht het verzoek om handhaving op dit punt afgewezen. De Afdeling gaat daarom niet in op de vragen of voor de hier relevante referentiepunten langs het spoor vrijstellingen gelden van de naleving van de gpp’s op de referentiepunten dan wel of deze gpp’s worden overschreden.

Het betoog faalt.

Geluidproductie van de weg

7.    Over het betoog dat het geplaatste transparante geluidscherm tot meer geluidhinder vanwege het wegverkeer op de rijksweg A10 leidt, overweegt de Afdeling dat de geluidhinder vanwege het wegverkeer op de rijksweg A10 is betrokken in de besluitvorming over het tracébesluit Zuidasdok en de wijzigingsbesluiten van het tracébesluit Zuidasdok. Bij het tracébesluit Zuidasdok zijn onder meer de hier relevante gpp’s gewijzigd. In dat kader is de geluidbelasting op de woning aan de [locatie] in Amsterdam berekend. MultiQuest en [appellant] hebben beroep ingesteld tegen het tracébesluit Zuidasdok. Uit overweging 41.2 van de tussenuitspraak van de Afdeling van 26 april 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1141, volgt dat in de berekeningen in het aan het tracébesluit ten grondslag gelegde akoestisch rapport in de referentiesituatie is uitgegaan van een absorberend geluidscherm en voor de toekomstige situatie is uitgegaan van de daadwerkelijk gerealiseerde akoestisch reflecterende uitvoering van dat geluidscherm. Omdat, gelet op die tussenuitspraak, bij de wijziging van de relevante gpp’s rekening is gehouden met het daadwerkelijk geplaatste reflecterende scherm gaat de Afdeling ervan uit dat de reflecterende werking van dit scherm niet kan leiden tot overschrijding van die gpp’s. De staatssecretaris heeft terecht, onder verwijzing naar die tussenuitspraak, het verzoek om handhaving op dit punt afgewezen. Overigens heeft de Afdeling in de uitspraak van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2730, definitief over de besluiten Zuidasdok beslist. Daaruit volgt dat het project Zuidasdok in beginsel uitgevoerd kan worden. Voor de uitvoering zijn nog uitvoeringsbesluiten nodig. Deze uitvoeringsbesluiten maakten geen onderdeel uit van genoemde procedure over het project Zuidasdok waarin de Afdeling op 15 augustus 2018 definitief heeft beslist.

Het betoog faalt.

Conclusie

8.    Het beroep is ongegrond.

Proceskosten

9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, voorzitter, en mr. E.J. Daalder en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.G. Alderlieste, griffier.

w.g. Michiels    w.g. Alderlieste
voorzitter    griffier

Uitgesproken in het openbaar op 13 maart 2019

590.

Bijlage

De in deze bijlage weergegeven regelgeving is de regelgeving geldend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit.

Tracéwet

Artikel 13

1. Voor het gebied dat is begrepen in een tracébesluit geldt het tracébesluit als voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7 van de Wet ruimtelijke ordening. Voor zover het tracébesluit geldt als voorbereidingsbesluit, is artikel 3.7, vijfde en zesde lid, van de Wet ruimtelijke ordening niet van toepassing. Het tracébesluit geldt niet meer als voorbereidingsbesluit indien voor het in de eerste volzin bedoelde gebied een bestemmingsplan in overeenstemming met het tracébesluit van kracht is geworden.

2. [Red: Vervallen.]

3. Artikel 3.3, eerste tot en met derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is niet van toepassing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel a, van die wet ter uitvoering van het tracébesluit.

4. Voor zover het tracébesluit en het bestemmingsplan of de beheersverordening niet met elkaar in overeenstemming zijn, geldt het tracébesluit als omgevingsvergunning waarbij ten behoeve van een project van nationaal belang met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken. Bij de toepassing van artikel 2.10 van die wet wordt onder het bestemmingsplan of beheersverordening mede het tracébesluit begrepen.

5. Voor zover een bestemmingsplan, een beheersverordening of een ander besluit voor de uitvoering van werken of werkzaamheden een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht vereist, geldt zodanige eis niet voor de uitvoering van werken of werkzaamheden ter uitvoering van het tracébesluit in het gebied dat is begrepen in een tracébesluit.

6. Indien ter uitvoering van het tracébesluit handelingen worden verricht waarvoor krachtens artikel 15 van de Wegenverkeerswet 1994 een verkeersbesluit is vereist, is dat artikel niet van toepassing.

7. Artikel 2.7, tweede lid, van de Wet natuurbescherming is niet van toepassing op handelingen waarop het tracébesluit betrekking heeft.

8. Indien handelingen waarop het tracébesluit betrekking heeft de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied als bedoeld in de Wet natuurbescherming kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, gelet op de instandhoudingsdoelstelling voor dat gebied, wordt het tracébesluit uitsluitend vastgesteld indien is voldaan aan artikel 2.8 van die wet.

9. Het zevende en achtste lid zijn niet van toepassing indien ten aanzien van het project of de andere handeling waarop het tracébesluit betrekking heeft, is voldaan aan artikel 2.9, eerste, tweede, derde of vijfde lid, van de Wet natuurbescherming.

10. De gemeenteraad stelt binnen een jaar nadat het tracébesluit onherroepelijk is geworden een bestemmingsplan of een beheersverordening als bedoeld in de Wet ruimtelijke ordening overeenkomstig het tracébesluit vast. Voor zover een ontwerp van een bestemmingsplan zijn grondslag vindt in het tracébesluit kunnen zienswijzen geen betrekking hebben op dat deel van het ontwerpplan.

11. Indien het bestemmingsplan nog niet in overeenstemming is met het tracébesluit, verleent het college van burgemeester en wethouders aan degenen die inzage verlangen in dat plan tevens inzage in het tracébesluit.

Wet milieubeheer

Artikel 11.1

1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

beheerder: beheerder van de weg of spoorweg;

[…]

brongegevens: bij ministeriële regeling als zodanig aangewezen gegevens, benodigd voor de vaststelling van de geluidproductie en de geluidsbelasting vanwege een weg of spoorweg;

[…]

geluidplafondkaart: kaart met daarop aangegeven de wegen en spoorwegen, alsmede de geprojecteerde wegen en spoorwegen, waarop titel 11.3 en de daarop berustende bepalingen van toepassing zijn;

geluidproductie: geluidwaarde vanwege een weg of spoorweg in Lden; geluidproductieplafond: toegestane geluidproductie;

[…]

Titel 11.3 van de Wet milieubeheer gaat over wegen en spoorwegen met geluidproductieplafonds

Artikel 11.17

1. Deze titel is van toepassing op de wegen in het beheer van het Rijk en de hoofdspoorwegen, alsmede de aan te leggen wegen in het beheer van het Rijk en hoofdspoorwegen, die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart.

2 Op de geluidplafondkaart kunnen andere wegen en spoorwegen, alsmede aan te leggen wegen en spoorwegen, worden aangegeven, waarop deze titel van toepassing is.

Artikel 11.20

De beheerder draagt zorg voor de naleving van de geluidproductieplafonds.

Artikel 11.22

1. De beheerder zendt voor 1 oktober van het kalenderjaar, volgend op het eerste kalenderjaar waarin dit hoofdstuk het gehele jaar van toepassing is, en vervolgens elk kalenderjaar voor 1 oktober, aan Onze Minister een verslag met betrekking tot de naleving van de geluidproductieplafonds in het voorafgaande kalenderjaar.

2. Onze Minister stelt het verslag, vergezeld van zijn bevindingen, voor een ieder langs elektronische weg beschikbaar.

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens die het verslag ten minste bevat.

4. Tot de in het derde lid bedoelde gegevens behoren in elk geval:

a. een vergelijking van de hoogte van de berekende geluidproductie op de referentiepunten met de geluidproductieplafonds zoals deze golden op 31 december van het voorafgaande kalenderjaar;

b. een overzicht van de weg- of baanvakken waar de berekende geluidproductie op een of meer referentiepunten 0,5 dB of minder onder de geluidproductieplafonds, bedoeld in onderdeel a ligt;

c. een verantwoording van de validatie van de berekende waarden voor de referentiepunten, waarbij de validatie in ieder geval plaatsvindt middels steekproefsgewijze metingen door een onafhankelijke partij;

5. Onze Minister stelt nadere regels omtrent de wijze waarop de geluidproductie, bedoeld in het vierde lid, wordt berekend.

Artikel 18.2j

Onze Minister heeft tot taak zorg te dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van de bij of krachtens hoofdstuk 11 gestelde verplichtingen.

Reken- en meetvoorschrift 2012

Artikel 5.1

Dit hoofdstuk is van toepassing op de bepaling van de geluidproductie van, de equivalente geluidsniveaus en de geluidsbelasting vanwege wegen en spoorwegen die zijn aangegeven op de geluidplafondkaart, ten behoeve van de vaststelling, wijziging en naleving van geluidproductieplafonds en het opstellen van saneringsplannen.

Artikel 5.3

1. De equivalente geluidsniveaus ten behoeve van de berekening van de geluidproductie worden berekend volgens Standaardrekenmethode 2, bedoeld in hoofdstuk 2 van bijlage III bij deze regeling en in hoofdstuk 5 van bijlage IV bij deze regeling, waarbij geldt dat, indien en voor zover van toepassing, tevens hoofdstuk 1 van bijlage V bij deze regeling wordt toegepast en waarbij:

a. als het een weg betreft: alle op de geluidplafondkaart aangegeven delen van wegen in de berekening worden meegenomen, voor zover deze in beheer zijn bij dezelfde beheerder;

b. als het een spoorweg betreft: alle op de geluidplafondkaart aangegeven delen van spoorwegen in de berekening worden meegenomen, voor zover deze in beheer zijn bij dezelfde beheerder.

2. Onverminderd het eerste lid is op de berekening van de equivalente geluidsniveaus ten behoeve van de berekening van de geluidproductie, bedoeld in artikel 11.45, eerste en tweede lid, van de Wet milieubeheer, indien en voor zover van toepassing, tevens hoofdstuk 2 van bijlage V bij deze regeling van toepassing.

3. Onverminderd het eerste lid is op de berekening van de equivalente geluidsniveaus ten behoeve van de berekening van de geluidproductie, bedoeld in artikel 11.22, vierde lid, van de Wet milieubeheer, indien en voor zover van toepassing, tevens hoofdstuk 3 van bijlage V bij deze regeling van toepassing.

4. Bij de berekening van de equivalente geluidsniveaus ten behoeve van de berekening van de geluidproductie voor de vaststelling of wijziging van geluidproductieplafonds, wordt de plafondcorrectiewaarde opgeteld bij:

a. als het een weg betreft: het emissiegetal (E), berekend volgens formule 1.3 uit paragraaf 1.5 van bijlage III bij deze regeling, dan wel de emissietermen (LE), bepaald volgens formule 2.3 uit paragraaf 2.4 van bijlage III bij deze regeling;

b. als het een spoorweg betreft: het emissiegetal (E), berekend volgens formule 2.1 uit paragraaf 2.1.1 van bijlage IV bij deze regeling, dan wel de emissiegetallen (LE), bepaald volgens de formules 3.1a tot en met 3.1e uit paragraaf 3.4 van bijlage IV bij deze regeling.

5. De waarde van de geluidproductie wordt afgerond op één decimaal.

6. De geluidproductie heeft betrekking op een kalenderjaar.

Bijlage V behorende bij hoofdstuk 5 van het Reken- en meetvoorschrift geluid 2012

Het rekenen ten behoeve van geluidproductieplafonds

1. Regels voor het berekenen van de geluidproductie op de referentiepunten

[…]

1.2.3.2 Voor spoorwegen

Geluidschermen en geluidwallen worden bij spoorwegen met de werkelijke hoogte gemodelleerd en er wordt geen reflectiebijdrage in rekening gebracht.

Het afschermende effect van een overkapping met dichte zijwanden wordt gemodelleerd door het plaatsen van absorberende geluidschermen met een hoogte van 100 meter boven bovenkant spoor, op de locatie(s) van de zijwanden van de overkapping. Van een overkapping zonder dichte zijwanden wordt geen afschermende werking in rekening gebracht.

3. Regels voor berekening geluidproductie voor het jaarlijks verslag

Bij het opstellen van het verslag, bedoeld in artikel 11.22 van de Wet milieubeheer, wordt de geluidproductie voor het betreffende kalenderjaar en de vergelijking met het geldende geluidproductieplafond berekend op basis van:

a. de voor dat kalenderjaar representatief te achten verkeersgegevens;

b. de afschermende objecten die op de laatste dag van het kalenderjaar zijn opgenomen in het register voor zover deze daadwerkelijk aanwezig zijn;

c. de laatste dag van het betreffende kalenderjaar voor de overige gegevens.