Uitspraak 200201746/1


Volledige tekst

200201746/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht van 1 februari 2002 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Stein.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 april 2001 hebben burgemeester en wethouders van Stein (hierna: burgemeester en wethouders) bouwvergunning verleend aan de rechtsvoorganger van [vergunninghouder], voor het bouwen van een tuinhuis op het perceel [locatie].

Bij besluit van 23 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Commissie voor de bezwaar- en beroepschriften van 16 oktober 2001, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 1 februari 2002, verzonden op 25 februari 2002, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank te Maastricht (hierna: de voorzieningenrechter) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 25 april 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2002, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn ingediend bij brief van 10 april 2002. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 22 mei 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 30 juli 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. J.J.G. Palmen, gemachtigde, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. E.J.P. Huijbregts en mr. I.G.J. van Kempen-van Leeuwen, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn daar gehoord vergunninghouder en zijn echtgenote.

2. Overwegingen

2.1. Het perceel is ingevolge het “Uitbreidingsplan in hoofdzaak ten Oosten van het Julianakanaal” aangewezen voor “Bebouwde kom met hoofdwegen en aanwezige bebouwing”. Genoemd uitbreidingsplan kent gebruiks- noch bebouwingsvoorschriften, zodat de bepalingen van de bouwverordening van de gemeente Stein (hierna: de bouwverordening) van toepassing zijn.

2.2. Appellant betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat burgemeester en wethouders in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot het verlenen van vrijstelling van het in artikel 2.5.12 van de bouwverordening van de gemeente Stein opgenomen verbod om te bouwen met overschrijding van de achtergevelrooilijn. Daartoe heeft hij aangevoerd dat door de plaatsing van het tuinhuis op het achtererf tegen de perceelsgrens de nooduitgang van de op het aangrenzende perceel door appellant geëxploiteerde horeca-inrichting wordt geblokkeerd. Het verlies van een bruikbare nooduitgang leidt volgens appellant tot een vermindering van het toegestane aantal aanwezigen in de horeca-inrichting en mitsdien tot omzetschade.

2.3. Dit betoog faalt. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat vergunninghouder het gebruik van zijn erf als vluchtweg heeft te dulden. De voorzieningenrechter heeft dan ook met juistheid overwogen dat burgemeester en wethouders bij afweging van de betrokken belangen aan het voortzetten van (de mogelijkheid tot) dat gebruik terecht geen doorslaggevende betekenis hebben toegekend. Nu voorts is gebleken dat appellant een alternatieve vluchtroute op eigen terrein kan realiseren, bestaat geen grond voor het oordeel dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid konden besluiten tot handhaving van de verleende vrijstelling. Dat realisering van deze vluchtweg kosten voor appellant meebrengt, maakt dit niet anders.

De door appellant gestelde omstandigheid dat op het bij het perceel behorende erf – zonder bouwvergunning - andere vergunningplichtige bouwwerken zijn gebouwd, leidt evenmin tot een ander oordeel, reeds omdat het thans ter beoordeling zijnde besluit daarop geen betrekking heeft. Gebleken is dat voor deze bouwwerken inmiddels bouwvergunning is gevraagd. In dat kader zullen burgemeester en wethouders dienen te bezien of de aanwezigheid van het tuinhuis op het perceel in de weg staat aan het verlenen van bouwvergunning.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Bekker, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.

w.g. Bekker w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002

53-412.