Uitspraak 200201719/1


Volledige tekst

200201719/1.
Datum uitspraak: 4 september 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting "Stichting Behoud Karakter Velp", gevestigd te Rheden,
appellante,

en

gedeputeerde staten van Gelderland,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2001 hebben burgemeester en wethouders van Rheden het wijzigingsplan "Daalhuizen Velp, wijzigingsplan Arnhemsestraatweg" vastgesteld. Het besluit van burgemeester en wethouders is aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 29 januari 2002, nr. RE2001.110275, beslist over de goedkeuring van dit plan. Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 11 maart 2002, bij de Raad van State ingekomen op 26 maart 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 1 mei 2002 hebben verweerders medegedeeld dat het beroepschrift hun geen aanleiding geeft tot het maken van opmerkingen.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juli 2002, waar de gemeenteraad, vertegenwoordigd door [gemachtigde], ambtenaar van de gemeente is verschenen. Appellante en verweerders zijn met bericht van verhindering niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Met het wijzigingsplan wordt beoogd de bouw van een kantoor mogelijk te maken aan de Arnhemsestraatweg te Velp.

Het wijzigingsplan is gebaseerd op artikel 9, tweede lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan “Daalhuizen Velp” (hierna: het moederplan) en voorziet in wijziging van de bestemming “Groenvoorziening I” in “Dienstverlening” in de categorie (K).

Bij het bestreden besluit hebben verweerders het wijzigingsplan goedgekeurd.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Met het bestaan van de door verweerders goedgekeurde wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan mag de aanvaardbaarheid van de nieuwe bestemming binnen het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid betrekking heeft in beginsel als een gegeven worden beschouwd, indien is voldaan aan de daarbij gestelde voorwaarden. Dit neemt echter niet weg dat het vaststellen van een wijzigingsplan een bevoegdheid en niet een plicht betreft. Het feit dat in een bepaald geval aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat de plicht van verweerders onverlet om in de besluitvorming omtrent de vaststelling respectievelijk de goedkeuring van een wijzigingsplan na te gaan of, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd. Tevens hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Appellante stelt dat verweerders het wijzigingsplan ten onrechte hebben goedgekeurd. Zij is van mening dat burgemeester en wethouders bij de vaststelling van het wijzigingsplan de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan met betrekking tot de bouwhoogte, de bouwmassa en de parkeersituatie niet in acht hebben genomen. Appellante voert verder aan dat het wijzigingsplan pas in procedure kon worden gebracht nadat eerst een geohydrologisch onderzoek naar de waterhuishouding in het gebied is uitgevoerd.

2.4. Burgemeester en wethouders stellen zich op het standpunt dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan. Het moederplan biedt geen grondslag voor het eisen van een geohydrologisch onderzoek dat als voorwaarde bij de bouwvergunningverlening wordt gesteld.

2.5. Verweerders hebben geen reden gezien het plan in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten en hebben het plan goedgekeurd. Zij onderschrijven het standpunt van burgemeester en wethouders dat het wijzigingsplan voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden uit het moederplan.

2.6. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van het moederplan zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor “Groenvoorziening I” bestemd voor plantsoenen, bermen, plantstroken, vijvers, waterlopen, paden en tevens voor parkeervoorzieningen ten behoeve van de bebouwing aan weerszijden van de Arnhemsestraatweg.

Ingevolge artikel 9, tweede lid, van het moederplan kunnen de gronden ten zuiden van de Arnhemsestraatweg met de bestemming “Groenvoorziening I”, op de plankaart aangegeven met een belijning worden gewijzigd in de bestemming “Dienstverlening” in de categorie (K) zoals bedoeld in artikel 6.

Ingevolge artikel 6, eerste lid, onder d, van het moederplan zijn de gronden op de plankaart aangewezen voor “Dienstverlening” bestemd voor kantoren, categorie (K).

Ingevolge artikel 6, tweede lid, van het moederplan kunnen de categorieën onderwijs (categorie 0), welzijn, cultuur, recreatie en gezondheidszorg (categorie W) en religie en begraafplaatsen (categorie R) worden gewijzigd in andere categorieën. Deze wijzigingsmogelijkheid geldt ingevolge artikel 6, tweede lid, van het moederplan niet voor categorie (K) voor de gronden aan de Arnhemsestraatweg.

2.6.1. De Afdeling stelt vast dat blijkens de plankaart van het wijzigingsplan de gronden aan de Arnhemsestraatweg alleen de bestemming “Dienstverlening” zonder de categorieaanduiding (K) zoals bedoeld in artikel 6 van het moederplan, hebben gekregen.

2.7. Ter zitting heeft de gemeenteraad betoogd dat het ontbreken van de categorieaanduiding (K) op de plankaart van het wijzigingsplan niet tot onduidelijkheid kan leiden, aangezien de bestemming “Groenvoorziening I” op grond van artikel 9, tweede lid van het moederplan alleen kan worden gewijzigd in de bestemming “Dienstverlening” in de categorie (K).

2.8. De Afdeling deelt deze zienswijze van de gemeenteraad. Gelet op het feit dat in artikel I van de voorschriften van het wijzigingsplan is opgenomen dat de voorschriften van het moederplan van toepassing zijn, is zij van oordeel dat met de bestemming “Dienstverlening” op de plankaart van het wijzigingsplan bedoeld is categorie kantoren (K). Overigens heeft de gemeenteraad ter zitting aangegeven dat de categorieaanduiding (K) alsnog wordt toegevoegd aan de plankaart van het wijzigingsplan. De Afdeling acht geen strijd met de bepalingen van het moederplan aanwezig.

2.8.1. De Afdeling is verder van oordeel dat verweerders zich terecht op het standpunt hebben gesteld dat de uitvoering van een geohydrologisch onderzoek niet als voorwaarde geldt voor het in procedure brengen van het wijzigingsplan. Een dergelijk onderzoek komt aan de orde bij de bouwvergunningprocedure die buiten het kader van dit geschil valt.

De Afdeling stelt verder vast dat in het wijzigingsplan een maximale bouwhoogte van 10 meter is opgenomen, die overeenstemt met de wijzigingsvoorwaarde neergelegd in artikel 9, zesde lid, onder b, van het moederplan. Appellante is destijds niet opgekomen tegen de in het moederplan neergelegde maximale bouwhoogte van 10 meter. De toetsing van het bouwplan aan de maximaal toegestane bouwhoogte komt eveneens in de bouwvergunningprocedure aan de orde.

Gelet op het volume van de bestaande bebouwing aan de Arnhemsestraatweg, ziet de Afdeling voorts geen grond voor het oordeel, dat verweerders uit een stedenbouwkundig oogpunt het wijzigingsplan niet aanvaardbaar hebben kunnen achten.

Voor zover appellante betoogt dat het parkeren niet zoveel als mogelijk plaatsvindt onder het op te richten kantoorgebouw, overweegt de Afdeling dat het merendeel van de parkeerplaatsen onder het maaiveld komt. Ter zitting is gebleken dat niet alle parkeerplaatsen onder het maaiveld worden aangelegd in verband met de grondwaterstroom. De parkeerplaatsen boven het maaiveld zullen ter compensatie zo veel mogelijk aan het zicht worden onttrokken door hun situering en een groene aankleding. De Afdeling acht dit niet onredelijk.

2.9. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellante heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan het wijzigingsplan.

Het beroep is ongegrond.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Cleton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.J.A.M. Broekman, ambtenaar van Staat.

w.g. Cleton w.g. Broekman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 4 september 2002

12-427.