Uitspraak 200103065/1


Volledige tekst

200103065/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de vereniging “Vereniging tot bevordering van Christelijk Primair Onderwijs te Warnsveld en Zutphen”, gevestigd te Zutphen,
2. de stichting “Stichting Katholiek Onderwijs te Zutphen”, gevestigd te Zutphen,
appellanten,

en

de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 maart 2000 heeft de raad van de gemeente Zutphen (hierna: de raad) het verzoek van de Vereniging ter bevordering van Christelijk Onderwijs te Zutphen en de Vereniging voor Protestants-Christelijk schoolonderwijs te Warnsveld, beide met ingang van 1 januari 2001 gefuseerd tot appellante sub 1, alsmede van appellante sub 2 tot opname van een interconfessionele protestants-christelijke/rooms-katholieke school in de wijk Leesten op het plan van nieuwe scholen 2001 – 2004 voor deze gemeente afgewezen.

Bij besluit van 17 april 2001 heeft verweerder het hiertegen door appellanten ingestelde beroep voor wat betreft appellante sub 2
niet-ontvankelijk verklaard en voor wat betreft appellante sub 1 gegrond verklaard, het besluit van 27 maart 2000 vernietigd en het verzoek van de rechtsvoorgangsters van appellante sub 1 alsnog afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 23 mei 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 mei 2001, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 15 juni 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 5 juli 2001 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en verweerder, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7:23 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt, wanneer na het horen feiten of omstandigheden aan het bestuursorgaan bekend worden die voor de op het beroep te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, dit aan belanghebbenden medegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord.

Ingevolge artikel 76, eerste lid, van de Wet op het Primair Onderwijs (hierna: de WPO) moet een verzoek om opneming in het plan van een bijzondere school voor 1 februari van het jaar van vaststelling van het plan bij de gemeenteraad worden ingediend.

Ingevolge artikel 76, tweede lid, van de WPO - voorzover hier van belang - gaat het verzoek vergezeld van de gegevens genoemd in artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, derde lid, met dien verstande dat indien het betreft een richting waarvoor nog geen basisonderwijs binnen de gemeente wordt gegeven, de prognose in afwijking van artikel 75, eerste lid, juncto artikel 75, derde lid onder c 6° en c 7° gegevens bevat omtrent het belangstellingspercentage voor het basisonderwijs van die richting in een vergelijkbare gemeente.

Indien de door het bevoegd gezag verstrekte gegevens onvoldoende zijn om het verzoek te kunnen beoordelen, delen burgemeester en wethouders voor
1 maart volgend op de in het eerste lid genoemde datum aan het bevoegd gezag mede dat de gegevens voor 1 april daaropvolgend dienen te worden aangevuld. Indien de aanvullende gegevens niet voor 1 april zijn verstrekt, wordt het verzoek buiten behandeling gelaten.

Ingevolge artikel 77, eerste lid, van de WPO neemt de gemeenteraad een bijzondere school in elk geval in het plan op, indien op grond van de bij het verzoek overgelegde gegevens aannemelijk is dat zij binnen vijf jaar vanaf de datum van ingang van de bekostiging en voorts gedurende vijftien jaar na die periode van vijf jaar zal worden bezocht door ten minste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm.

Ingevolge artikel 78 van de WPO, voorzover van belang, worden bij de berekening van het aantal leerlingen dat een bijzondere school zal bezoeken, niet meegeteld leerlingen die wonen binnen redelijke afstand van een bijzondere school van de desbetreffende richting of richtingen en voor wie op deze school plaatsruimte aanwezig is.

2.2. Bij de beslissing op beroep van 17 april 2001 heeft verweerder het raadsbesluit van 27 maart 2000 vernietigd, op de grond dat dit besluit niet was tot stand gekomen met inachtneming van de wettelijke procedurele vereisten als bedoeld in artikel 76, tweede lid, tweede volzin, van de WPO. Vervolgens is het verzoek van appellanten alsnog afgewezen op grond van de overweging dat niet aannemelijk is dat de school binnen 5 jaar vanaf de datum van ingang van bekostiging en voorts gedurende 15 jaar na die periode van 5 jaar zal worden bezocht door tenminste 255 leerlingen.

2.3. Uit het onderzoek ter zitting is gebleken dat het geschil thans is beperkt tot eerstens de stelling van appellanten, dat verweerder in strijd met een goede procesorde, dan wel in strijd met de wet heeft gehandeld door in administratief beroep onder vernietiging van het besluit van 27 maart 2000 op basis van de beschikbare prognoses van het belangstellingspercentage voor de school alsnog plaatsing van de gewenste school op het plan van nieuwe scholen af te wijzen en voorts tot de vraag of verweerder bij de beslissing op bezwaar al dan niet een juiste toepassing heeft gegeven aan het bepaalde in artikel 78 van de WPO.

2.4. Ter toelichting op hun eerste beroepsgrond betogen appellanten dat de beslissing op beroep, voorzover daarbij hun verzoek alsnog is afgewezen, niet in stand kan blijven, omdat dit besluit niet berust op de wettelijk voorgeschreven gegevens. De Afdeling begrijpt deze grief aldus dat, nu burgemeester en wethouders appellanten niet alsnog in de gelegenheid hebben gesteld de gegevens aan te vullen overeenkomstig artikel 76, tweede lid, van de WPO, verweerder hen de gelegenheid had moeten bieden die gegevens alsnog over te leggen.

Door verweerder is uiteengezet dat de vraag of appellanten in administratief beroep alsnog in de gelegenheid hadden moeten worden gesteld om de vereiste gegevens over de ontbrekende jaren aan te vullen reeds hierom door hem niet relevant is geacht, nu op basis van de beschikbare gegevens kon worden vastgesteld dat het aantal leerlingen niet gedurende vijftien jaar zal worden bezocht door tenminste het aantal leerlingen dat overeenkomt met de voor de gemeente geldende stichtingsnorm. Nu dit laatste door appellanten op zich niet is weersproken en de ontbrekende gegevens reeds daarom niet hadden kunnen leiden tot de gewenste plaatsing van de school op het plan van nieuwe scholen, kan naar het oordeel van de Afdeling niet worden gezegd dat de beslissing op beroep in zoverre in strijd is met de zorgvuldigheid dan wel anderszins in strijd met het recht is genomen.

2.5. Ter toelichting op hun tweede beroepsgrond hebben appellanten aangevoerd dat verweerder bij de toepassing van artikel 78 van de WPO onzorgvuldig heeft gehandeld, nu hij na de hoorzitting van 11 oktober 2000 nadere gegevens aan de gemeente heeft gevraagd omtrent de leerlingenaantallen van de voormalige Oranjeschool en verweerder niet aan appellanten om een reactie op deze gegevens heeft gevraagd. Voorzover appellanten hierbij een beroep doen op artikel 7:23 van de Awb, faalt dit betoog. Deze bepaling mist toepassing. De nadere gegevens zijn niet van aanmerkelijk belang en overigens ten voordele van appellanten. Ook overigens is er geen sprake van onzorgvuldig handelen van verweerder. Hierbij is nog van belang dat appellanten zowel van de brief van verweerder aan de gemeente met het verzoek om aanvullende informatie als van de brief van de gemeente aan verweerder met de desbetreffende informatie in kennis zijn gesteld en daarin kennelijk ook zelf geen aanleiding hebben gezien om te reageren.

2.6. Het beroep is ongegrond.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.W. Schortinghuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Wagtendonk w.g. Schortinghuis
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002

66-362.