Uitspraak 200105030/1


Volledige tekst

200105030/1.
Datum uitspraak: 21 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht van 15 augustus 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Buitenlandse zaken.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 november 1999 is namens de Minister van Buitenlandse zaken (hierna: de minister) legalisatie geweigerd van een door appellant overgelegd [land] vervangend geboortebewijs en een ongehuwdverklaring.

Bij besluit van 19 juni 2001 heeft de minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 15 augustus 2001, verzonden op 22 augustus 2001, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht (hierna: de president) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 3 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 9 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 15 februari 2002 heeft de minister van antwoord gediend. Bij die brief en bij brief van 17 juli 2002 heeft hij tevens verzocht om beperking van de kennisneming, als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), van stukken of onderdelen daarvan, die betrekking hebben op het door de Nederlandse ambassade in [land] verrichte verificatieonderzoek.
Op 14 maart 2002 onderscheidenlijk op 23 juli 2002 heeft een enkelvoudige kamer van de Afdeling beslist dat de verzochte beperking van de kennisneming van de desbetreffende stukken gerechtvaardigd is.
Bij brief van 28 maart 2002 onderscheidenlijk bij brief van 25 juli 2002 heeft appellant toestemming, als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:29 van de Awb, verleend om mede op basis van de desbetreffende stukken uitspraak te doen.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2002, waar appellant in persoon, bijgestaan door mr. W.A. Venema, advocaat te Rozenburg, en de minister, vertegenwoordigd door mr. E.B. Schluter, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Legalisatie van het geboortebewijs is geweigerd, omdat met betrekking tot ter legalisatie overgelegde documenten uit [land] volgens het terzake gevoerde beleid wordt uitgegaan van twijfel aan de juistheid van de inhoud van die documenten en die twijfel niet door middel van objectieve bronnen is weggenomen. Legalisatie van de ongehuwdverklaring is geweigerd, omdat documenten betreffende de burgerlijke staat van personen niet worden gelegaliseerd, wanneer de persoonsgegevens van de desbetreffende personen niet zijn vastgesteld aan de hand van een na verificatie gelegaliseerd geboortebewijs.

2.1. Appellant betoogt tevergeefs dat de president heeft miskend dat strikte toepassing van het door de minister ten aanzien van de legalisatie van documenten uit [land] gevoerde beleid in dit geval in strijd is met artikel 3:4 van de Awb en artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, omdat de weigering van de legalisatie tot afwijzing van zijn aanvraag om toelating tot verblijf bij zijn partner zal leiden. Bij legalisatie is uitsluitend van belang of het desbetreffende document wat betreft zijn inhoud van zodanige kwaliteit is, dat het verantwoord is het in de Nederlandse rechtsorde een zelfstandige rol te laten vervullen. Niet van belang is, welke gevolgen een eventuele weigering om het document te legaliseren met zich kan brengen voor degene die om legalisatie heeft verzocht. Die gevolgen kunnen door de daartoe bevoegde instanties onder ogen worden gezien in de procedure, waarvoor het document nodig is. Daarin kan beoordeeld worden of de belangen van betrokkene moeten prevaleren boven die, gediend met het stellen van de eis van legalisatie. Voorzover door de weigering al sprake zou kunnen zijn van een inmenging in het recht op eerbiediging van het in het door artikel 8 van het EVRM beschermde recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven, moet deze, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 mei 2002, in zaak no. 200103261/1, die in afschrift wordt aangehecht), gerechtvaardigd worden geacht ter bescherming van onder meer de rechten en vrijheden van anderen, indien het desbetreffende document niet voldoet aan de inhoudelijke vereisten om tot de Nederlandse rechtsorde te kunnen worden toegelaten.

2.2. Appellant betoogt evenzeer tevergeefs dat de president heeft miskend dat het verificatieonderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd. De moeder van appellant heeft blijkens de in het verificatieonderzoeksrapport opgenomen weergave van het met haar gevoerde gesprek, anders dan appellant stelt, geen verklaring omtrent zijn geboortedatum afgelegd. Een nieuw gesprek, als door appellant bepleit, zou overigens niet kunnen volstaan ter bevestiging van de in het vervangende geboortebewijs vermelde gegevens, aangezien de minister zich terecht op het standpunt stelt dat verklaringen van familieleden niet zijn aan te merken als een objectieve bron van informatie. Wat betreft de opmerkingen van appellant ten aanzien van het faxbericht van de Nederlandse ambassade in [land] van 20 oktober 2000, kan uit de stukken worden afgeleid dat het daarin bedoelde onderzoek betrekking heeft op de Aro Primary School Uniaro, het onderzoek alsnog heeft plaatsgevonden en de bevindingen ervan zijn betrokken in de besluitvorming op het bezwaarschrift van appellant.

2.3. De door appellant in hoger beroep overgelegde nadere stukken kunnen bij de beoordeling van zijn beroep geen rol spelen, reeds omdat die dateren van na de aangevallen uitspraak.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. J.H.C.A. Muller, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Muller
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 21 augustus 2002

242-217.