Uitspraak 201705384/1/A1


Volledige tekst

201705384/1/A1.
Datum uitspraak: 28 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A], [appellant B] en [appellant C] (hierna: [appellant] en anderen), allen wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 1 juni 2017 in zaak nr. 16/3606 in het geding tussen:

[appellant] en anderen

en

het college van burgemeester en wethouders van Zundert.

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2015 heeft het college aan [belanghebbende A] een omgevingsvergunning verleend voor de oprichting van een paardenstal op het perceel [locatie 1] te Rijsbergen.

Bij besluit van 10 mei 2016 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 1 juni 2017 heeft de rechtbank het door [appellant] en anderen daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 10 mei 2016 vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.

[belanghebbende B] heeft een door hem als incidenteel hogerberoepschrift aangeduid stuk ingediend.

Het college, [appellant] en anderen en [belanghebbende B] hebben een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Bij besluit van 20 juni 2017 heeft college het bezwaar van [appellant] en anderen gegrond verklaard, het besluit van 10 december 2015 herroepen en alsnog geweigerd omgevingsvergunning voor de paardenstal te verlenen.

De rechtbank heeft het bij haar door [belanghebbende B] ingestelde beroep tegen het besluit van 20 juni 2017 doorgestuurd naar de Afdeling.

Het college, [appellant] en anderen en [belanghebbende B] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting gevoegd met het beroep in zaak nr. 201508629/3/R2 behandeld op 13 september 2018, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. E.A.M. de Koning-Barten en mr. J.J.M. Roelands, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bouwplan betreft een aanbouw aan een bestaande loods die zal dienen als paardenstal. [belanghebbende A] heeft het perceel eind 2015 verkocht aan [belanghebbende B]. [belanghebbende B] exploiteert aan de [locatie 2] te Sprundel [trainingsstal]. Het college heeft aan het besluit tot verlening van de omgevingsvergunning ten grondslag gelegd dat het bouwplan in overeenstemming is met de beheersverordening "Buitengebied Rijsbergen" en dat zich evenmin andere weigeringsgronden als bedoeld in artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) voordoen.

2. De rechtbank heeft overwogen dat het college de op 7 oktober 2015 ingediende aanvraag om omgevingsvergunning terecht heeft getoetst aan de op 26 mei 2011 door de raad van de gemeente Zundert vastgestelde beheersverordening "Buitengebied Rijsbergen", die gold ten tijde van het indienen van de aanvraag. Weliswaar is het in artikel 2 van de beheersverordening opgenomen begrip "agrarisch bedrijf" algemener en daarmee ook iets ruimer geformuleerd dan dat in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" uit 1977, maar dat leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot zodanig ruimere mogelijkheden, dat het begrip "agrarisch bedrijf" als bedoeld in artikel 2 van de beheersverordening onverbindend moet worden geacht. De rechtbank heeft voorts overwogen dat het college er ten onrechte vanuit is gegaan dat de in geding zijnde aanbouw binnen het bestemmingsvlak "Agrarisch perceel op afstand" ligt. Omdat de aanbouw gedeeltelijk is gelegen op gronden met de bestemming "Agrarisch gebied met landschappelijke waarden" en daarop geen bouwwerk als de in geding zijnde aanbouw is toegestaan, is het bouwplan in strijd met de beheersverordening. Gelet hierop heeft het college naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte slechts een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk verleend en niet mede voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met de beheersverordening, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo. Gelet daarop heeft de rechtbank het besluit op bezwaar van 10 mei 2016 vernietigd.

[appellant] en anderen wonen in de nabijheid van het perceel en verzetten zich tegen de vestiging van een paardenhouderij op het perceel. Zij wensen een verdergaande vernietiging van het besluit op bezwaar. Volgens [appellant] en anderen bestaat de strijdigheid met de beheersverordening niet alleen uit het bouwen buiten het bouwvlak, maar is ook het gebruik van het perceel ten behoeve van een paardenhouderij in strijd met de beheersverordening.

3. Bij besluit van 26 mei 2011 heeft de raad van de gemeente Zundert de beheersverordening "Buitengebied Rijsbergen" vastgesteld. Voorheen gold het bij besluit van 5 december 1977 vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen".

Bij uitspraak van 24 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3481, heeft de Afdeling het bij besluit van 4 september 2012 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Buitengebied" vernietigd, onder meer voor zover het betreft het plandeel met de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" met de aanduiding paardenhouderij en een bouwvlak op het perceel [locatie 1]. Naar aanleiding van deze uitspraak heeft de raad bij besluit van 24 augustus 2015 het bestemmingsplan "Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" vastgesteld. Bij tussenuitspraak van 22 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:473, heeft de Afdeling overwogen dat dit Reparatieplan, voor zover het betreft het bouwvlak op het perceel [locatie 1], in strijd is met artikel 3.1, tweede en derde lid, van de Verordening ruimte 2014, versie juli 2015, van de provincie Noord-Brabant (hierna: de Verordening). Gelet hierop heeft de Afdeling de raad onder meer opgedragen om in de toelichting op het reparatieplan voor de daarin op het perceel [locatie 1] voorziene ruimtelijke ontwikkeling een verantwoording, als bedoeld in artikel 3.1, eerste, tweede en derde lid, van de Verordening op te nemen, en waarbij het bepaalde in die artikelonderdelen ook in acht wordt genomen, of zo nodig voor dat perceel een andere passende regeling vast te stellen. De raad heeft vervolgens, uitvoering gevend aan voormelde tussenuitspraak van de Afdeling, bij besluit van 11 juli 2017 het "Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" vastgesteld.

Toepasselijke regelgeving

4. De relevante bepalingen van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro), het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" uit 1977, de beheersverordening "Buitengebied Rijsbergen", het "Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" en het "Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert" in de bijlage bij deze uitspraak opgenomen.

Beoordeling van het hoger beroep

5. [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank, door te overwegen dat het college de aanvraag terecht heeft getoetst aan artikel 2 van de beheersverordening, heeft miskend dat dit artikel, voor zover daarin een omschrijving van het begrip "agrarisch bedrijf" is opgenomen, onverbindend is wegens strijd met artikel 3.38 van de Wro. Hiertoe voeren zij aan dat deze begripsomschrijving ruimer is dan die in het voorheen geldende bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen", waardoor de beheersverordening meer mogelijkheden biedt voor ruimtelijke ontwikkelingen dan het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen". [appellant] en anderen wijzen er op dat als gevolg van de ruimere begripsomschrijving veel meer bedrijven als agrarisch bedrijf kunnen worden aangemerkt en dus zijn toegestaan in het buitengebied.

5.1. Alvorens aan de beoordeling van deze hogerberoepsgrond toe te komen, zal de Afdeling ambtshalve onderzoeken of de rechtbank terecht heeft overwogen dat op de aanvraag om omgevingsvergunning de regels van de beheersverordening van toepassing waren.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van onder meer 4 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3348), dient bij het nemen van een besluit op bezwaar in beginsel het recht te worden toegepast, zoals dat op dat moment geldt. Bij wijze van uitzondering mag het college het ten tijde van het indienen van een aanvraag nog wel, maar ten tijde van het besluit daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, niet meer geldend bestemmingsplan toepassen, doch slechts indien ten tijde van het indienen van de aanvraag het desbetreffende bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en op dat moment geen voorbereidingsbesluit van kracht was, en geen ontwerp voor een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd, waarmee dat bouwplan in strijd was.

Nu de rechtbank in de aangevallen uitspraak onbestreden heeft geoordeeld dat het bouwplan in strijd is met de ten tijde van de aanvraag geldende beheersverordening, omdat de voorziene paardenstal voor een klein deel buiten het bestemmingsvlak "Agrarisch perceel op afstand" is gelegen, bestaat reeds daarom geen reden voor een uitzondering op het uitgangspunt dat bij het nemen van een besluit op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Dat betekent dat het college in het besluit op bezwaar het bouwplan had dienen te toetsen aan het ten tijde van het besluit op bezwaar geldende Reparatieplan. [appellant] en anderen hebben aldus, zij het met andere argumenten, terecht betoogd dat het college de aanvraag ten onrechte heeft getoetst aan (artikel 2 van) de beheersverordening. Omdat ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar de beheersverordening niet van toepassing was, komt de Afdeling niet meer toe aan bespreking van het door [appellant] en anderen aangevoerde betoog dat de rechtbank heeft miskend dat artikel 2 van de beheersverordening onverbindend is.

Nu het college bij het nemen van het besluit op bezwaar het bouwplan ten onrechte heeft getoetst aan de beheersverordening, heeft de rechtbank het besluit op bezwaar, zij het op andere gronden, terecht vernietigd.

Het betoog slaagt.

6. Het hoger beroep van [appellant] en anderen is gegrond.

Geen voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van [belanghebbende B]

7. [belanghebbende B] heeft in de brief van 25 augustus 2017 te kennen gegeven dat het incidenteel hoger beroep is ingesteld onder de voorwaarde dat een van de hogerberoepsgronden van [appellant] en anderen wordt gehonoreerd en dit nadelige gevolgen heeft voor [belanghebbende B]. In deze brief voert [belanghebbende B] geen gronden aan die zich richten tegen de rechtbankuitspraak, maar wordt uitsluitend gereageerd op de door [appellant] en anderen ingediende hogerberoepsgronden. Dit stuk is aldus geen incidenteel hoger beroepschrift in de zin van artikel 8:110, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), maar moet worden aangemerkt als een schriftelijke uiteenzetting. De Afdeling heeft het stuk als schriftelijke uiteenzetting betrokken bij de beoordeling van het hoger beroep van [appellant] en anderen.

Het besluit op bezwaar van 20 juni 2017

8. Bij besluit van 20 juni 2017 heeft het college, gevolg gevend aan de aangevallen uitspraak, opnieuw beslist op het door [appellant] en anderen gemaakte bezwaar. Dit besluit wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 6:24 van die wet, geacht eveneens onderwerp te zijn van het geding.

Het college heeft in het besluit op bezwaar het besluit van 10 december 2015 tot verlening van de omgevingsvergunning herroepen en de aanvraag van 7 oktober 2015 alsnog afgewezen. Het college heeft aan de weigering om de gevraagde omgevingsvergunning te verlenen ten grondslag gelegd dat het bouwplan in strijd is met de beheersverordening. Het college acht het niet verdedigbaar om in afwijking van de beheersverordening een omgevingsvergunning voor de paardenstal te verlenen, omdat het college op 30 mei 2017 heeft besloten om het "Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Rijsbergen" aan de raad van de gemeente Zundert ter vaststelling aan te bieden en ingevolge dit Aanpassingsplan op het perceel een paardenhouderij niet zal zijn toegestaan.

Beoordeling van de beroepen van [belanghebbende B] en [appellant] en anderen

9. Voor zover [belanghebbende B] met een beroep op de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht, zoals dat in het Reparatieplan en Aanpassingsplan is neergelegd, betoogt dat het gebruik van het perceel ten behoeve van een paardenhouderij mag worden voortgezet, en daarom geen omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo nodig is, slaagt dit niet.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 6 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:920), rust in beginsel op degene die een beroep doet op het overgangsrecht de plicht om aannemelijk te maken dat dit van toepassing is. Om te kunnen vaststellen of het gebruik ten behoeve van een paardenhouderij door het overgangsrecht wordt beschermd, dient derhalve door [belanghebbende B] aannemelijk te zijn gemaakt dat dit gebruik reeds bestond op de betrokken peildatum en daarna ongewijzigd is voortgezet. Nu [belanghebbende B] zijn betoog niet met bewijsstukken heeft onderbouwd en het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat het voor hem onduidelijk is op welke wijze het perceel de afgelopen jaren is gebruikt, is niet aannemelijk gemaakt dat het gebruik van het perceel ten behoeve van een paardenhouderij onder het overgangsrecht valt.

10. [belanghebbende B] betoogt voorts dat het besluit tot weigering van de omgevingsvergunning een deugdelijke motivering ontbeert. Hiertoe voert hij aan dat het college niet heeft gemotiveerd, waarom het, ondanks de eerdere bereidheid van het gemeentebestuur om mee te werken aan de vestiging van een paardenhouderij, de gevraagde omgevingsvergunning heeft geweigerd. [belanghebbende B] wijst er op dat de planregels in het Aanpassingsplan, voor zover relevant voor de boordeling van dit bouwplan, volkomen gelijk zijn gebleven aan de regels van het Reparatieplan, dat ook ten grondslag lag aan de in bezwaar gehandhaafd omgevingsvergunning van 10 december 2015.

10.1. Zoals volgt uit hetgeen hiervoor in 5.1 is overwogen, heeft het college in het besluit op bezwaar van 20 juni 2017 het bouwplan ten onrechte getoetst aan de beheersverordening. Ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar van 20 juni 2017 gold het op 24 augustus 2015 door de raad vastgestelde "Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert", nu de Afdeling dit Reparatieplan bij de hiervoor reeds vermelde tussenuitspraak van 22 februari 2017 niet heeft geschorst of vernietigd. Het college had het bouwplan moeten toetsen aan het Reparatieplan. Omdat het college dat niet heeft gedaan, ontbeert het besluit in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb een deugdelijke motivering. Het besluit van 20 juni 2017 dient reeds hierom te worden vernietigd. Het betoog slaagt aldus.

11. De Afdeling ziet in hetgeen zij hierna overweegt aanleiding om de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand te laten.

12. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met zowel het Reparatieplan als het bij besluit van 11 juli 2017 vastgestelde Aanpassingsplan, omdat ingevolge deze plannen ter plaatse van het perceel de vestiging van een paardenhouderij niet is toegestaan binnen de bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf". Dat de raad hiermee ten opzichte van de planologische mogelijkheden, al voorzien in de beheersverordening, ongemotiveerd een andere keuze heeft gemaakt, als gesteld door [belanghebbende B], kan in deze procedure geen rol spelen en diende in de bestemmingsplanprocedure aan de orde te worden gesteld.

Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:3750, heeft de Afdeling het tegen het vaststellingsbesluit van 24 augustus 2015 ingestelde beroep gegrond verklaard en het Reparatieplan en het Aanpassingsplan wat betreft het bouwvlak van het perceel [locatie 1] vernietigd, voor zover dat afwijkt van het bouwvlak zoals dat is opgenomen in het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen" uit 1977. Met die uitspraak is de ingevolge het Reparatieplan en Aanpassingsplan op het perceel rustende bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" onherroepelijk geworden.

Nu deze onherroepelijke bestemming "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" de vestiging van een paardenhouderij niet toelaat, heeft het college aan zijn besluit tot weigering van de omgevingsvergunning ten grondslag kunnen leggen dat vestiging van een paardenhouderij niet past binnen de gewenste toekomstige planologische situatie op het perceel, zoals deze een regeling heeft gevonden in het Reparatieplan en Aanpassingsplan. Gegeven deze motivering bestaat geen grond voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren de voor de realisering van de paardenstal benodigde omgevingsvergunning te verlenen.

13. [appellant] en anderen betogen tevergeefs dat het college ten onrechte uitsluitend het bezwaar ten aanzien van de overschrijding van de grenzen van het bestemmingsvlak "Agrarisch perceel op afstand" gegrond heeft verklaard en dat het college de overige bezwaren ook gegrond had moeten verklaren. In het besluit op bezwaar heeft het college het besluit van 10 december 2015 herroepen en de aanvraag van 7 oktober 2015 alsnog afgewezen. Daarmee is het door hen gewenste resultaat bereikt. De in het besluit weergegeven opvatting over de gegrondheid van de bezwaren heeft geen betekenis voor de rechtmatigheid van dit besluit, zodat hierin geen reden voor vernietiging kan liggen.

14. Het beroep van [belanghebbende B] tegen het besluit van 20 juni 2017 is gegrond. Het beroep van [appellant] en anderen tegen het besluit van 20 juni 2017 is ongegrond. Dit besluit dient te worden vernietigd. De Afdeling zal evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven. Dat betekent dat de weigering om omgevingsvergunning te verlenen in stand blijft.

15. Het college dient ten aanzien van [belanghebbende B] op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. verklaart het beroep van [belanghebbende B] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert van 20 juni 2017 gegrond;

III. verklaart het beroep van [appellant A], [appellant B] en [appellant C] tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert van 20 juni 2017 ongegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Zundert van 20 juni 2017, kenmerk ZD17022321;

V. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

VI. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Zundert tot vergoeding van bij [belanghebbende B] in verband met de behandeling van het van rechtswege ontstane beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 250,50 (zegge: tweehonderdvijftig euro en vijftig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.

Aldus vastgesteld door mr. J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. B.J. Schueler, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Hoekstra w.g. Deen
voorzitter griffier Uitgesproken in het openbaar op 28 november 2018

604.


BIJLAGE

Wet ruimtelijke ordening

Artikel 3.38, eerste lid:

"Onverminderd de gevallen waarin bij of krachtens wettelijk voorschrift een bestemmingsplan is vereist, kan de gemeenteraad in afwijking van artikel 3.1 voor die delen van het grondgebied van de gemeente waar geen ruimtelijke ontwikkeling wordt voorzien, in plaats van een bestemmingsplan een beheersverordening vaststellen waarin het beheer van dat gebied overeenkomstig het bestaande gebruik wordt geregeld. De kennisgeving van een besluit tot vaststelling van een beheersverordening geschiedt tevens langs elektronische weg."

Bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen"

Artikel 1, aanhef en onder 9:

" In deze voorschriften wordt verstaan onder agrarisch bedrijf: een akker- en weidebouwbedrijf, het fruitteelt-, tuinbouw-, boomkwekerij-, bloemen- en sierteeltbedrijf, de varkens-, pluimvee- en kalverhouderij, de champignonkwekerij, ofwel een uit twee of meer van genoemde bedrijfstakken samengesteld bedrijf, al dan niet met vee, met uitzondering van een paardenfokkerij, een pelsdierhouderij en van een mammoetbedrijf voor intensieve veehouderij."

Artikel 7:

"De op de plankaart als "Agrarisch perceel op afstand" aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische productiedoeleinden en om als bouwplaats te dienen voor agrarische bedrijfsbebouwing, echter zonder agrarische bedrijfswoning. "

Artikel 7, lid A, onder 1:

"Op de tot "Agrarisch perceel op afstand" bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen woningen zijnde worden gebouwd ten behoeve van een agrarisch bedrijf (…)."

Beheersverordening "Buitengebied Rijsbergen"

Artikel 1:

"Op onderhavige beheersverordening "Buitengebied Rijsbergen" zijn de relevante voorschriften (thans: regels) en de bijbehorende plankaart (thans: verbeelding) van het bestemmingsplan "Buitengebied Rijsbergen", zoals vastgesteld door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Rijsbergen bij besluit van 5 december 1977 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant op 7 februari 1979, van overeenkomstige toepassing met inachtneming van het bepaalde in deze beheersverordening."

Artikel 2, aanhef en onder 9:

" In deze voorschriften wordt verstaan onder agrarisch bedrijf: Bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren."

Reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert

Artikel 1.11 Agrarisch bedrijf, algemeen:

"een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren."

Artikel 1.14 Agrarisch bedrijf, grondgebonden:

"een agrarisch bedrijf met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaats vindt."

Artikel 4, aanhef en onder n:

"De voor "Agrarisch-Agrarisch bedrijf" aangewezen gronden zijn bestemd voor: ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch-hoort bij elders gevestigd agrarisch bedrijf' is uitsluitend er sprake van een agrarisch perceel op afstand waar enkel grondgebonden bedrijfsactiviteiten, niet zijnde veehouderij- en/of paardenhouderij-activiteiten toegestaan zijn toegestaan, ten behoeve van een agrarisch bedrijf, dat elders zijn hoofdvestiging heeft;"

Artikel 43.2.1:

"Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet."

Artikel 43.2.4:

"Artikel 43.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan."

Aanpassingsplan reparatieplan bestemmingsplan Buitengebied Zundert

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels:

"Het bepaalde in het reparatieplan is onverminderd van toepassing behoudens de in dit aanpassingsplan opgenomen planregels."

Artikel 6.4

"Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet."

Artikel 6.7:

"Artikel 6.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan."