Uitspraak 201807314/2/R3


Volledige tekst

201807314/2/R3.
Datum uitspraak: 21 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoeker a], [verzoeker b] en [verzoeker c] (hierna: [verzoeker a] en anderen), allen wonend te Ouddorp,
verzoekers,

en

de raad van de gemeente Goeree-Overflakkee,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 juli 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Hazersweg 25 Ouddorp" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker a] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[verzoeker a] en anderen hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker a] en anderen hebben nadere stukken ingediend.

WoonWens Wonen B.V. heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 6 november 2018, waar [verzoeker a] en anderen, bijgestaan door mr. M.J.E. Boudesteijn, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. B. de Kuijper en S. Koppenaal, zijn verschenen. Verder is WoonWens Wonen B.V., vertegenwoordigd door mr. R.C. van Wamel, advocaat te Bergen op Zoom, als partij gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Inleiding

2. Op het perceel Hazersweg 25 te Ouddorp staat een voormalig boerderijcomplex. Dit complex omvat een woonboerderij met wagenhuis en een schuur. Het boerderijcomplex heeft een totale oppervlakte van ongeveer 8.510 m². De woonboerderij wordt volgens de plantoelichting al enkele jaren niet meer bewoond. WoonWens Wonen B.V. wil het perceel herontwikkelen naar een woningbouwlocatie. Het plan beoogt deze herontwikkeling mogelijk te maken. [verzoeker a] en anderen wonen in de directe nabijheid van het perceel. Zij vrezen dat hun uitzicht op het boerderijcomplex door het plan verloren zal gaan.

Ladder voor duurzame verstedelijking

3. [verzoeker a] en anderen betogen dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 2.1.1 van de Verordening Ruimte van de provincie Zuid-Holland (hierna: de Verordening Ruimte), omdat volgens hen onvoldoende behoefte bestaat aan de in het plan voorziene woningbouw.

3.1. De voorzieningenrechter stelt vast dat de raad in de nota van zienswijzen de kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de woningen heeft toegelicht. Verder is in paragraaf 4.2.2 van de plantoelichting een toets aan artikel 2.1.1 van de Verordening Ruimte opgenomen. In paragraaf 4.4.3 van de plantoelichting is onder meer vermeld dat de locatie "Hazersweg 25" in het woningbouwprogramma is opgenomen met een opnamecapaciteit van 18 nieuwe woningen en dat de woningbouwontwikkeling een bijdrage levert aan de kwantitatieve en kwalitatieve uitgangspunten, omdat 6 appartementen en 6 levensloopbestendige woningen voor de doelgroep senioren in het middendure koopsegment worden gerealiseerd. Voorts worden 6 woningen gebouwd voor de doelgroep doorstromers. De woningbouw levert volgens de plantoelichting een bijdrage aan het in stand houden van het voorzieningenniveau in Ouddorp.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat er sprake is van een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte aan de voorziene woningen. Derhalve is er geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in strijd met artikel 2.1.1 van de Verordening Ruimte is vastgesteld.

Stedenbouwkundige aspecten

Monumentale waarden

4. [verzoeker a] en anderen betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare aantasting van de monumentale waarden van het boerderijcomplex.

4.1. Artikel 6, lid 6.7.1, van de planregels luidt:

"Ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument’ is het verboden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van het bevoegd gezag over te gaan tot het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken met monumentale en/of cultuurhistorische waarden".

Lid 6.7.3 luidt:

"Het geheel of gedeeltelijk slopen van de in 6.7.1 bedoelde bouwwerken is slechts toelaatbaar indien voldaan wordt aan één van de volgende voorwaarden:

a. het betreft delen van een pand of bijgebouwen, die op zichzelf niet als monumentaal vallen aan te merken, en door sloop daarvan vindt geen onevenredige aantasting plaats van de hoofdvorm van het gebouw;

b. de hoofdvorm van het gebouw is niet te handhaven vanwege de slechte bouwkundige ;

c. op basis van een hiertoe opgesteld rapport dient door een terzake deskundige de betreffende monumentale waarden, de bouwkundige staat, de kosten van renovatie en de waarde van het pand voor en na eventuele renovatie, onderbouwd te worden."

4.2. De voorzieningenrechter stelt vast dat aan de monumentale bebouwing van het boerderijcomplex de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument" is toegekend.

De raad stelt dat de monumentale waarden van het boerderijcomplex niet onaanvaardbaar zullen worden aangetast, omdat volgens hem artikel 6, lid 6.7.1 en lid 6.7.3 van de planregels die waarden afdoende beschermen. Gelet op de redactie van deze bepalingen, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Standpuntwijziging

5. [verzoeker a] en anderen wijzen erop dat het gemeentebestuur met betrekking tot een bouwplan voor het perceel uit 2008 een ander standpunt hanteerde ten aanzien van het toestaan van vrijstaande woningen in de nabijheid van het boerderijcomplex. Volgens hen heeft de raad niet gemotiveerd waarom hij zijn standpunt hieromtrent heeft gewijzigd.

5.1. De raad heeft erop gewezen dat het door [verzoeker a] en anderen genoemde standpunt van het gemeentebestuur dateert van ruim tien jaar geleden. Bovendien betrof dit standpunt volgens de raad slechts een advies gericht aan de commissie voor Grondgebiedzaken van de voormalige gemeente Goedereede en kan het volgens hem in die zin niet worden aangemerkt als een formeel standpunt opgenomen in een besluit. De raad stelt verder dat de aard en de structuur van de omgeving rondom het plangebied inmiddels zijn veranderd ten opzichte van de situatie zoals die was in 2008. De raad heeft daarbij erop gewezen dat rondom het plangebied meerdere woningbouwontwikkelingen hebben plaatsgevonden.

Gelet op deze toelichting ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege het in 2008 door het gemeentebestuur geformuleerde standpunt over woningbouw op de betrokken locatie niet in redelijkheid het plan heeft kunnen vaststellen.

Stedenbouwkundige onderbouwing

6. [verzoeker a] en anderen voeren aan dat het plan op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, omdat het plan een deugdelijke stedenbouwkundige onderbouwing ontbeert. Daarbij wijzen zij op het advies van de commissie Dorp Stad & Land van 11 juli 2016 (hierna: de commissie), waarin de commissie onder andere adviseert om een beeldkwaliteitsplan op te stellen.

6.1. De raad heeft ter zitting toegelicht dat naar aanleiding van het genoemde advies van de commissie het ontwerp van het plan is aangepast. Daarin zijn de door de commissie gemaakte opmerkingen over het ontwerp verwerkt en vervolgens is het aangepaste ontwerp opnieuw voorgelegd aan de commissie. De commissie heeft vervolgens op 29 november 2016 een grotendeels positief advies gegeven over het plan, waarin alleen over ondergeschikte bouwonderdelen opmerkingen zijn gemaakt. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich op dit advies mogen baseren. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad vanwege het ontbreken van een stedenbouwkundige onderbouwing het plan niet heeft kunnen vaststellen.

Gemeentelijk beleid, agrarisch ensemble en lintbebouwing

7. [verzoeker a] en anderen betogen dat het plan niet in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid, omdat het plan niet voldoet aan de uitgangspunten uit het gemeentelijk beleidsdocument "Visie Zuidelijke schil Ouddorp" (hierna: de Visie). Zij wijzen erop dat de raad voor de voorziene woningen aan de Havenweg heeft aangesloten bij de bestaande lintstructuur aan deze weg en voor het boerderijcomplex bij de opzet van een agrarisch erfensemble, terwijl in de Visie het gehele plangebied is aangemerkt als voormalig agrarisch erf. Volgens [verzoeker a] en anderen heeft de raad gelet hierop de woningen aan de Havenweg ten onrechte gekarakteriseerd als historisch lint, waarvoor veel ruimere bebouwingsmogelijkheden gelden.

7.1. De raad heeft in de nota van zienswijzen gesteld dat voor de stedenbouwkundige opzet aansluiting is gezocht bij de situering van de woningen gelegen ten zuiden van het plangebied. Deze woningen zijn volgens de raad gebouwd in een lintstructuur waarmee het lineaire karakter van deze bebouwingsvorm behouden is. Stedenbouwkundige uitgangspunten zijn volgens de raad de herkenbaarheid van het voormalig agrarisch ensemble en de realisering van de bebouwing langs de Havenweg in een lintstructuur. De voorzieningenrechter acht dit vooralsnog niet onredelijk.

Ten aanzien van het betoog van [verzoeker a] en anderen dat het plan niet in overeenstemming is met de Visie, heeft de raad ter zitting toegelicht dat in de plantoelichting weliswaar wordt verwezen naar de Visie, maar dat deze Visie, vastgesteld door de voormalige gemeente Goedereede in 2011, inmiddels achterhaald is. De raad heeft erop gewezen dat voor de woningbouwontwikkeling aansluiting is gezocht bij de regionale Structuurvisie Goeree-Overflakkee. Verder volgt uit paragraaf 4.4.1 van de plantoelichting dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten uit de Eilandvisie.

Gelet op de voornoemde omstandigheden heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat het plan in overeenstemming is met het gemeentelijk beleid.

Goothoogte en bouwhoogte

8. [verzoeker a] en anderen voeren aan dat de maximale toegestane goot- en bouwhoogte van de voorziene woningen aan de Havenweg niet passend zijn in de omgeving.

8.1. Artikel 6, lid 6.2.1, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen van hoofdgebouwen als genoemd in 6.1 gelden de volgende regels:

[…];

g. de goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding ‘maximum goothoogte’;

h. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding met de aanduiding ‘maximum bouwhoogte’;

[…]."

Artikel 12, lid 12.1, luidt:

"Het bevoegd gezag kan - tenzij op grond van Hoofdstuk 2 reeds afwijking mogelijk is- bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages; […]."

8.2. Uit artikel 6, lid 6.2.1, van de planregels, in samenhang met de verbeelding, volgt dat het plan voor de woningen aan de Havenweg een maximale goot- en bouwhoogte van 6 onderscheidenlijk 11 m toestaat.

Wat betreft de goothoogte stelt de raad dat voor woningen in de omgeving van het plangebied ook een goothoogte tot 5 of 6 m is toegestaan. De raad wijst daarbij onder andere op de maximaal toegestane goothoogte van de woningen aan de Hazersweg 23 aan de overzijde van het plangebied en de goothoogte van de woningen ten zuiden van het plangebied die met het bestemmingsplan "Veegplan 2018" mogelijk zijn gemaakt. De raad stelt dat de toegestane maximale goothoogte dan ook niet zodanig is dat deze goothoogte niet past in de omgeving van het plangebied. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is dit standpunt van de raad niet onredelijk.

De voorzieningenrechter acht de maximale toegestane bouwhoogte van de voorziene woningen aan de Havenweg van 11 m op zichzelf niet ongebruikelijk voor een vrijstaande woning dan wel een twee-onder-een-kap woning. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid deze bouwhoogte heeft kunnen vaststellen.

Bouwvolume en zicht

9. [verzoeker a] en anderen voeren aan dat de bouwvolume van de in het plan voorziene woningen leidt tot een afnemend zicht vanaf de Havenweg op de monumentale bebouwing van het boerderijcomplex. De belemmering van dat zicht wordt volgens hen verergerd door de mogelijkheden die het Besluit omgevingsrecht en het plan bieden met betrekking tot het oprichten van bijbehorende bouwwerken op het achtererfgebied van de voorziene woningen.

9.1. De raad heeft toegelicht dat in de omgeving van het plangebied woningbouwontwikkelingen hebben plaatsgevonden waardoor reeds sprake is van een bebouwde omgeving met een zekere dichtheid. De raad heeft verder erop gewezen dat het boerderijcomplex in een vervallen toestand verkeert en dat hij er daarom veel waarde aan hecht dat deze locatie wordt herontwikkeld. Om die reden heeft hij een zekere verdichting van het plangebied passend geacht. Het boerderijcomplex blijft van een aantal zijden zichtbaar. Gelet op deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter in het aangevoerde vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid meer waarde heeft kunnen hechten aan de belangen die zijn gemoeid met de herontwikkeling van het gebied dan aan het belang dat [verzoeker a] en anderen hebben bij het behoud van het zicht vanaf de Havenweg op het boerderijcomplex. Derhalve ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid het bouwvolume van de in het plan voorziene woningen heeft kunnen vaststellen zoals hij heeft gedaan.

Voorgevelrooilijn

10. [verzoeker a] en anderen voeren aan dat de bestaande woningen aan de Havenweg een wisselende afstand kennen tot aan deze weg, terwijl het in het plan voorziene bouwvlak aan de Havenweg een dergelijke verspringing van de voorgevelrooilijn ten opzichte van deze weg niet heeft. [verzoeker a] en anderen zijn van mening dat hierdoor eenvormige bebouwing ontstaat die niet past in het straatbeeld. Volgens hen dient de verspringing van de voorgevelrooilijn van het bouwvlak aan de Havenweg in het plan te worden opgenomen.

10.1. Artikel 6, lid 6.2.1, van de planregels luidt:

"Voor het bouwen van hoofdgebouwen als genoemd in 6.1 gelden de volgende regels:

a. hoofdgebouwen worden binnen het op de verbeelding opgenomen het bouwvlak gebouwd;

[…];

d. de voorgevel van hoofdgebouwen wordt in of maximaal 3 m achter de naar de weg gekeerde grens van het bouwvlak gebouwd;

[…]."

10.2. Op grond van artikel 6, lid, 6.2.1, onder d, van de planregels biedt het plan de ruimte om een zekere mate van variatie in de situering van de woningen ten opzichte van de Havenweg aan te brengen. De raad heeft toegelicht dat deze wijze van bestemmen in overeenstemming is met de wijze waarop de situering van andere woningen aan de Havenweg planologisch is vastgelegd. Daarbij heeft de raad onder andere gewezen op de situering van de woningen gelegen aan de Havenweg die vallen onder de werking van het bestemmingsplan "Veegplan 2018" en de woningen aan de Wittestraat ten noordwesten van het plangebied. De voorzieningenrechter acht dit standpunt van de raad niet onredelijk. Derhalve heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de voorziene voorgevelrooilijn van het bouwvlak aan de Havenweg past in het straatbeeld van die weg.

Voorwaarden afwijkingsregels

11. [verzoeker a] en anderen voeren aan dat de in artikel 12, lid 12.2, van de planregels opgenomen voorwaarden voor het afwijken van de planregels onvoldoende objectief zijn begrensd. Zij betogen dat de term "samenhangend straat- en bebouwingsbeeld" niet duidelijk is en dat niet is toegelicht in welke gevallen sprake is van een "onevenredige aantasting" daarvan. Voorts is volgens hen bij de voorwaarde genoemd onder artikel 12, lid 12.2, onder b, ten onrechte geen verwijzing opgenomen naar de omstandigheid dat de bebouwing van het boerderijcomplex is aangewezen als gemeentelijk monument.

11.1. Artikel 12, lid 12.2, van de planregels luidt:

"De onder lid 12.1 genoemde omgevingsvergunningen kunnen uitsluitend verleend worden mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

a. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;

b. de cultuurhistorische waarde van het beschermde stads- en dorpsgezicht; […]."

11.2. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ2506, overweegt de voorzieningenrechter dat de term "onevenredige aantasting" een gebruikelijk criterium in bestemmingsplannen betreft, dat bepaalt dat in voorkomend geval een belangenafweging van alle betrokken belangen dient plaats vinden. De term "samenhangend straat- en bebouwingsbeeld" vormt in dat kader evenmin een ongebruikelijk planologisch criterium.

Voor zover [verzoeker a] en anderen stellen dan ten onrechte geen verwijzing is opgenomen naar de omstandigheid dat de bebouwing van het boerderijcomplex is aangewezen als gemeentelijk monument, overweegt de voorzieningenrechter, onder verwijzing naar hetgeen onder 4.2 is overwogen, dat aan deze bebouwing de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - gemeentelijk monument" is toegekend en dat de raad zich hieromtrent naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze aanduiding de monumentale waarden van het pand afdoende beschermt. De raad heeft derhalve in redelijkheid kunnen afzien van een dergelijke verwijzing.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht op het standpunt gesteld dat de in artikel 12, lid 12.2, onder b, van de planregels neergelegde voorwaarden voldoende objectief zijn begrensd.

Welstandsnota

12. [verzoeker a] en anderen betogen dat het plan in strijd met de Nota Ruimtelijke Kwaliteit 2016 (hierna: de Welstandsnota) van de gemeente is vastgesteld. Volgens hen is onvoldoende rekening gehouden met de stedenbouwkundige voorwaarden uit de Welstandsnota.

12.1. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het in de Welstandsnota neergelegde beleid niet bedoeld voor het opstellen van bestemmingsplannen, maar voor de toetsing van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen. Aan de Welstandsnota komt in het kader van de vaststelling van het plan niet de betekenis toe die [verzoeker a] en anderen daaraan toegekend wensen te zien.

Parkeren

13. [verzoeker a] en anderen voeren aan dat vanwege de in het plan voorziene ontwikkelingen 40 parkeerplaatsen op het eigen terrein nodig zijn. Zij menen daarom dat de raad ten onrechte de bestemming "Groen" heeft toegekend aan de gronden op de hoek van de Hazersweg en de Havenweg, omdat er volgens hen hierdoor onvoldoende ruimte zal resteren voor het realiseren van die parkeerplaatsen.

13.1. Blijkens paragraaf 3.2 van de plantoelichting is voor de berekening van de parkeerbehoefte aangesloten bij de normen in de publicatie nr. 317 van het CROW ‘Kencijfers parkeren en verkeersgeneratie’ (hierna: de CROW-publicatie). Daarbij is ervan uitgegaan dat het plangebied in een ‘matig stedelijk’ gebied ligt, hetgeen niet is betwist. Uit de berekening volgt dat de ontwikkelingen waarin het plan voorziet, leiden tot een parkeerbehoefte van 40 parkeerplaatsen. Volgens de plantoelichting zullen voor het plan in totaal 45 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, zodat kan worden voldaan aan de parkeerbehoefte.

De raad heeft ter zitting toegelicht dat, anders dan in de plantoelichting is vermeld, ten behoeve van het plan geen 45 maar 40 parkeerplaatsen worden gerealiseerd, waarmee voldaan wordt aan de normen uit de CROW-publicatie. Volgens de raad biedt het plangebied voldoende ruimte voor het realiseren van deze parkeerplaatsen. Gelet op deze toelichting en de door WoonWens overlegde inrichtingsschets van het plangebied, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen.

Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee

14. [verzoeker a] en anderen voeren aan dat het plan in strijd met het Gebiedsprofiel Goeree-Overflakkee (hierna: het gebiedsprofiel) is vastgesteld.

15. Onder verwijzing naar hetgeen onder 9.5 van de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1066, is overwogen, overweegt de voorzieningenrechter dat het gebiedsprofiel moet worden beschouwd als provinciaal beleid. De raad is bij de vaststelling van een bestemmingsplan niet gebonden aan provinciaal beleid, maar moet hiermee wel rekening houden.

In paragraaf 4.2.3 van de plantoelichting is ingegaan op het gebiedsprofiel. Onder het kopje "conclusie" is vermeld dat de woningen landschappelijk worden ingepast, zodat per saldo de ruimtelijke kwaliteit tenminste gelijk blijft. Hiermee wordt volgens de plantoelichting een bijdrage geleverd aan een strategie van 'behoud, herstel en ontwikkeling': behoud en herstel van een karakteristieke boerderijwoning met wagenschuur, zonder daarmee 'het gebied op slot te zetten' (ontwikkeling) door 18 woningen in een groene setting toe te voegen in de woonkern. Het tegengaan van verrommeling heeft hier prioriteit. De herontwikkeling van deze inbreidingslocatie is in overeenstemming met de uitgangspunten van het ambitiebeeld van het gebiedsprofiel, aldus de plantoelichting.

Gelet op hetgeen in de plantoelichting is vermeld, ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding voor het oordeel dat de raad het gebiedsprofiel onvoldoende in zijn belangenafweging heeft betrokken. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de raad zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat het plan in overeenstemming is met het gebiedsprofiel.

Conclusie

16. Gelet op het voorgaande bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Bijleveld, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Bijleveld
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018

433.