Uitspraak 200105160/1


Volledige tekst

200105160/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 27 september 2001 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van Gennep.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2000 hebben burgemeester en wethouders van Gennep (hierna: burgemeester en wethouders) aan de gemeente Gennep krachtens het bestemmingsplan vrijstelling en vervolgens bouwvergunning verleend voor het plaatsen van drie ondergrondse glasbakken met een afscherming op een perceel aan de Schoolstraat te Milsbeek (hierna: het perceel).

Bij besluit van 17 april 2001 hebben zij het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar weliswaar gegrond verklaard, doch het besluit gehandhaafd. Het besluit van 17 april 2001 en het advies van commissie voor de behandeling van bezwaar- en beroepschriften, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 27 september 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de president) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 oktober 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 november 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 6 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 juli 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. P.H.M. Claessen, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan is in strijd met de ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan “Kern Milsbeek” op het perceel rustende bestemming “Verkeersdoeleinden”. Ten einde de vergunningverlening ten behoeve van realisering van het bouwplan toch mogelijk te maken, hebben burgemeester en wethouders toepassing gegeven aan artikel 15, aanhef en onder e, van de planvoorschriften. Ingevolge deze bepaling kunnen zij onder de daar vermelde omstandigheden vrijstelling verlenen voor het bouwen van kleine, niet voor bewoning bestemde gebouwen en andere bouwwerken van openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, gemaalgebouwtjes, wachthuisjes, telefooncellen, kabelkasten, muren, monumenten en verkeersgeleiders.

2.2. Appellanten betogen tevergeefs dat de president heeft miskend dat burgemeester en wethouders het besluit van 17 april 2001 niet met de vereiste zorgvuldigheid hebben voorbereid en genomen. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de in hun opdracht gedane onderzoeken niet deugden en dientengevolge bij de besluitvorming van onvolledige dan wel onjuiste gegevens is uitgegaan.

2.3. Het betoog van appellanten dat de president het besluit van 17 april 2001, voorzover daarbij de verleende vrijstelling is gehandhaafd, ten onrechte slechts marginaal heeft getoetst, slaagt evenmin. Burgemeester en wethouders hebben de in het bouwplan voorziene glasbakken terecht aangemerkt als bouwwerken van openbaar nut, als bedoeld in voormeld artikel 15, aanhef en onder e. Deze bepaling laat hun beleidsvrijheid bij de beslissing over het al dan niet verlenen van vrijstelling. De president heeft derhalve met juistheid het besluit van 17 april 2001, voorzover daarbij de krachtens deze bepaling verleende vrijstelling is gehandhaafd, slechts marginaal getoetst. Dat, naar appellanten stellen, bij de vaststelling van artikel 15, aanhef en onder e geen rekening is gehouden met de bouw van bouwwerken, als waar het hier om gaat, omdat deze toen nog niet bestonden, leidt niet tot een ander oordeel.

2.4. Appellanten betogen evenzeer tevergeefs dat de president ten onrechte geen grond heeft gevonden voor het oordeel dat burgemeester en wethouders zich bij het nemen van het besluit van 17 april 2001 onvoldoende rekenschap hebben gegeven van de daarbij betrokken belangen en dat zij bij afweging van die belangen niet in redelijkheid tot handhaving van de verleende vrijstelling hebben kunnen besluiten. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat burgemeester en wethouders hadden te beslissen omtrent het bouwplan, zoals dat bij hen is ingediend, en de daarin voorziene locatie.

2.5. De conclusie is dat de president het beroep tegen het besluit van 17 april 2001 terecht ongegrond heeft verklaard.

2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Boer
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002

201-397.