Uitspraak 201802346/1/R6


Volledige tekst

201802346/1/R6.
Datum uitspraak: 21 november 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], gevestigd te Waddinxveen, en anderen,
2. [appellant sub 2 a] en [appellant sub 2 b] (hierna tezamen en in enkelvoud: [appellant sub 2]), beiden wonend te Zevenhuizen, gemeente Zuidplas,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Waddinxveen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 31 januari 2018 heeft de raad het bestemmingsplan "Vredenburghlaan" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en anderen en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant sub 2] en het college van gedeputeerde staten hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 oktober 2018, waar [appellante sub 1] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. C.M.E. Verhaegh en mr. J. Tromp, beiden advocaat te Den Haag, [appellant sub 2], bijgestaan door [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door D. Koppenaal, B. Roeters en M. Groen, zijn verschenen. Verder is daar het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, en mr. S. Eekhout-Glas, als partij gehoord.

Overwegingen

Wettelijk kader

1. Het relevante wettelijke kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.

Het plan

2. Het project Randweg Waddinxveen bestaat uit de realisatie van de Vredenburghlaan, Bentwoudlaan en Verlengde Beethovenlaan. Doelen van dit project zijn: een verbetering van de regionale weginfrastructuur, ontlasting van de kern Waddinxveen van doorgaand verkeer, ontsluiting van de nieuwe verstedelijkingslocatie Glasparel+ en het voorzien van de woningbouwlocatie De Triangel van meerdere ontsluitingsmogelijkheden alsmede ontlasting van de huidige N207 op de oostelijke Gouwe oever. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de eerste fase van dit project, namelijk de realisatie van de Vredenburghlaan.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Het hogere waarden besluit

4. Bij uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:3749, heeft de Afdeling geoordeeld over het beroep van [appellante sub 1] en anderen tegen het besluit van 19 januari 2018 waarbij het college hogere waarden als bedoeld in artikel 110a van de Wet geluidhinder (hierna: Wgh) heeft vastgesteld ten behoeve van het bestemmingsplan "Vredenburghlaan". De Afdeling heeft dat beroep van [appellante sub 1] en anderen ongegrond verklaard.

Het beroep van [appellante sub 1] en anderen

Ontbreken rechtsmiddelenverwijzing

5. [appellante sub 1] en anderen betogen, zoals ook ter zitting nader is toegelicht, dat bij de kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan ten onrechte niet is vermeld aan wie de zienswijze kan worden gericht.

5.1. In de gemeentelijke kennisgeving van het ontwerpbestemmingsplan staat dat een ieder zienswijzen kan indienen. Niet expliciet is vermeld aan welk bestuursorgaan een zienswijze kan worden gericht. Nu het een bestemmingsplan betreft dat door de gemeenteraad is vastgesteld, is de Afdeling van oordeel dat in dit geval voldoende duidelijk was dat de zienswijze aan de raad kon worden gericht, zoals ook is gebeurd.

Het betoog faalt.

Terinzagelegging

6. [appellante sub 1] en anderen voeren aan dat het plan niet op de juiste wijze ter inzage is gelegd, omdat de bijlagen 8 en 9 bij de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan niet geraadpleegd konden worden op de gemeentelijke website.

6.1. Artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro luidt: "Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Awb van toepassing, met dien verstande dat: de kennisgeving, bedoeld in artikel 3:12 van die wet, tevens in de Staatscourant wordt geplaatst en voorts langs elektronische weg geschiedt, en het ontwerp-besluit met de hierbij behorende stukken tevens langs elektronische weg wordt beschikbaar gesteld."

6.2. De Afdeling ziet in hetgeen [appellante sub 1] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding eraan te twijfelen dat de bijlagen 8 en 9 bij de toelichting op het ontwerpbestemmingsplan gedurende de periode van terinzagelegging in ieder geval op de landelijke voorziening ruimtelijkeplannen.nl te raadplegen zijn geweest. Daarmee is voldaan aan artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wro. Dat de stukken mogelijk niet gedurende deze gehele periode op bijvoorbeeld de website van de gemeente te raadplegen waren, kan hieraan niet afdoen.

Het betoog faalt.

Geluid

7. [appellante sub 1] en anderen vrezen voor ernstige geluidhinder ter plaatse van Plasweg 16a, Plasweg 39 en Plasweg 41 vanwege de aanleg van de Vredenburghlaan. Niet is onderzocht in hoeverre de geluidsbelasting schadelijk is of kan zijn voor de gezondheid, en zo ja, in welke mate. Zij voeren aan dat het plan is vastgesteld in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Zij betogen dat er onvoldoende geluidwerende voorzieningen worden getroffen.

7.1. In artikel 8, eerste lid, van het EVRM is bepaald dat een ieder recht heeft op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

7.2. De woningen van [appellante sub 1] en anderen zijn gelegen binnen de geluidzone van de Vredenburghlaan. Omdat de Vredenburghlaan ter plaatse wordt aangelegd als nieuwe weg, bedraagt de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting vanwege deze weg ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wgh 48 dB. Met de aanleg van een geluidreducerend wegdek van het type SMA-NL 5 en uitgaande van het reduceren van de maximaal toegestane rijsnelheid op een deel van de Vredenburghlaan is berekend dat de geluidbelasting vanwege de Vredenburghlaan op de gevel van de woningen van [appellante sub 1] en anderen maximaal 53 dB, 52 dB onderscheidenlijk 56 dB zal bedragen. Nu daarmee de voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt overschreden zijn hogere waarden van 53 dB, 52 dB en 56 dB vastgesteld.

7.3. De raad stelt dat is gekozen voor de aanleg van een geluidreducerend wegdek van het type SMA-NL 5 en het reduceren van de maximaal toegestane rijsnelheid op een deel van de Vredenburghlaan, maar niet tevens voor de plaatsing van geluidafschermende maatregelen of het toepassen van een geluidreducerend wegdek van het type SMA NL 8 G+. Hiertoe stelt de raad dat daartegen overwegende bezwaren van financiële aard bestaan. Daartoe is de doelmatigheid van deze maatregelen in verschillende varianten onderzocht. Zoals de Afdeling in de uitspraak van heden, ECLI:NL:RVS:2018:3749, heeft overwogen staat gelet op de overwegende bezwaren van financiële aard ingevolge artikel 110a, vijfde lid, van de Wgh de mogelijkheid tot het treffen van geluidmaatregelen naar het oordeel van de Afdeling niet in de weg aan het vaststellen van hogere waarden voor de woningen van [appellante sub 1] en anderen. In het licht van het voorgaande zijn de geluidbelasting en de gevolgen daarvan voldoende onderzocht. Ook is voldoende onderzocht dat geluidwerende voorzieningen niet getroffen hoeven te worden.

Het betoog faalt.

7.4. De Afdeling is van oordeel dat de gevolgen van de aanleg van de Vredenburghlaan niet zodanig zijn dat sprake is van een inbreuk op het in artikel 8, eerste lid, van het EVRM neergelegde recht van een ieder op respect voor zijn privé leven en zijn woning. Uit de beslissing van het Europees Hof voor de Rechten van de mens, Fägerskiöld tegen Zweden, beslissing van 25 maart 2008, nr. 37664/04 (www.echr.co.int.), blijkt dat zich ernstige geluidoverlast moet voordoen wil dit recht, voor zover hier van belang, met succes kunnen worden ingeroepen. Dat is het geval als het geluidniveau zodanig hoog is dat het de betrokkene in ernstige mate in zijn gezondheid treft of hem belet in zijn woongenot en zijn privé- of gezinsleven. Voor andere vormen van hinder geldt hetzelfde. Naar het oordeel van de Afdeling doet zich geen hinder voor die [appellante sub 1] en anderen in ernstige mate in hun gezondheid treft of hun belet in hun woongenot en privé- of gezinsleven. Voor zover [appellante sub 1] en anderen hebben gewezen op het rapport van de WHO van 10 oktober 2018 waarin nieuwe richtlijnen voor geluid worden gegeven, kan hun dit niet baten, omdat dit rapport dateert van na de datum van het bestreden besluit.

Het betoog faalt.

Omrijden

8. [appellante sub 1] en anderen voeren aan dat zij zullen moeten omrijden om hun percelen te bereiken.

8.1. Vaststaat dat de bereikbaarheid van de woning voor fietsverkeer niet verandert. Autoverkeer in en uit de richting van de Bredeweg rijdt in de toekomst via de noordzijde. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad echter een groter gewicht kunnen toekennen aan het belang van de verbetering van de verkeersstructuur dan aan het belang van [appellante sub 1] en anderen bij het behoud van de bestaande aanrijroute naar hun percelen. Hierbij heeft de raad mogen betrekken dat de percelen nog altijd via de noordzijde bereikbaar zijn en dat, komende van de zuidzijde, 400 m moet worden omgereden. Gelet op deze omstandigheden heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat [appellante sub 1] en anderen niet onevenredig in hun belangen worden geraakt door de realisering van de Vredenburghlaan.

Het betoog faalt.

Inpassing en waterberging

9. De beoogde Vredenburghlaan past volgens [appellante sub 1] en anderen niet in het landschap ter plaatse van hun woningen. Ter zitting is dit aangevuld met de beroepsgrond dat onvoldoende ruimte bestaat voor waterberging.

9.1. De raad stelt dat de Vredenburghlaan in de omgeving past. Hiertoe stelt hij dat een belangrijk element uit het landschapsplan voor de weg de keuze voor een asymmetrisch wegprofiel is, met aan één zijde een bomenrij. Ter zitting heeft de raad het wegprofiel laten zien en heeft hij toegelicht dat er ruimte genoeg is voor de inpassing met een bomenrij. Hoewel voor [appellante sub 1] en anderen het zicht op de Vredenburghlaan hiermee niet wordt weggenomen, stelt de raad zich op het standpunt dat de Vredenburghlaan in de omgeving past. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Ter zitting is voorts door de raad nader toegelicht dat in het wegprofiel wordt voorzien in voldoende waterberging. De Afdeling is van oordeel dat de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat dit toereikend is.

Het betoog faalt.

Gezondheid van paarden

10. [appellante sub 1] en anderen betogen dat ten onrechte niet in het plan is geregeld dat in de berm geen Jacobskruiskruid voorkomt. Hiertoe stellen zij dat Jacobskruiskruid schadelijk is voor de gezondheid van paarden, die onder meer ter plaatse van het bedrijf aan de Plasweg 16a worden gehouden.

10.1. Ter zitting is vast komen te staan dat de gronden van [appellante sub 1] en anderen op één punt grenzen aan het voorziene wegprofiel, inclusief de daarbij horende berm. De raad stelt dat door goed bermbeleid zoveel mogelijk kan worden voorkomen dat schadelijke planten zich hier verspreiden. Dit bermbeleid houdt voor de gemeente in dat Jacobskruiskruid bij een melding met voorrang wordt behandeld en wordt geamoveerd om verspreiding tegen te gaan en om vergiftiging te voorkomen. De plaatsen waar Jacobskruiskruid is verwijderd worden ook gemonitord. De Afdeling overweegt dat de maatregelen om Jacobskruiskruid te verwijderen en te voorkomen dat paarden op het wegprofiel komen uitvoeringsaspecten zijn die niet in het bestemmingsplan kunnen worden geregeld.

Het betoog faalt.

Het beroep van [appellant sub 2]

11. [appellant sub 2] betoogt dat de benodigde groenzone - de zogenoemde Vredenburghzone - rondom de aan te leggen weg ten onrechte niet in het plan is opgenomen.

11.1. De raad komt beleidsruimte toe bij het bepalen van de begrenzingen van een bestemmingsplan. Deze ruimte strekt echter niet zo ver dat de raad een begrenzing kan vaststellen die in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vastgestelde planbegrenzing strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Zij neemt daarbij in aanmerking de toelichting van de raad dat de Vredenburghlaan en de Vredenburghzone twee losse projecten zijn. De projecten kennen een andere doelstelling, een andere initiatiefnemer, een andere financiering en een andere planning.

Het betoog faalt.

12. [appellant sub 2] is eigenaar van de agrarische percelen [locatie 1] en [locatie 2] in het plangebied. Hij stelt dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn belangen nu hij alleen schadeloos gesteld zal worden voor de gronden die nodig zijn voor de aanleg van de Vredenbughlaan. Hiertoe stelt hij dat de overblijvende percelen na aanleg van de weg niet meer bruikbaar zijn voor de akkerbouw.

12.1. Ter zitting is vast komen te staan dat na de aanleg van de Vredenburghlaan nog ongeveer 2,5 ha grond overblijft die voor akkerbouw kan worden gebruikt. In hetgeen [appellant sub 2] heeft aangevoerd wordt geen aanleiding gezien voor het oordeel dat de raad aan het belang bij de realisering van de Vredenburghlaan niet in redelijkheid een groter gewicht heeft kunnen toekennen dan aan het belang van [appellant sub 2] bij het behoud van zijn gronden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat in een onteigeningsprocedure een eventuele waardevermindering van de resterende gronden van [appellant sub 2] wordt betrokken. Een eventuele waardevermindering van de resterende gronden zal voor rekening zijn van de provincie Zuid-Holland als initiatiefnemer.

Het betoog faalt.

Conclusie

13. De beroepen zijn ongegrond.

Proceskosten

14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. H. Bolt en mr. E.A. Minderhoud, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Priem, griffier.

w.g. Uylenburg w.g. Priem
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 21 november 2018

646.


BIJLAGE

Artikel 82, eerste lid, van de Wgh luidt: "Behoudens het in de artikelen 83, 100 en 100a bepaalde is de voor woningen binnen een zone ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting van de gevel, vanwege de weg, 48 dB."

Artikel 83, eerste lid, luidt: "Voor de ter plaatse ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting als bedoeld in artikel 82, eerste lid, kan een hogere dan de in dat artikel genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde, buiten de in de volgende leden bedoelde gevallen, voor woningen in buitenstedelijk gebied 53 dB en voor woningen in stedelijk gebied 58 dB niet te boven mag gaan."

Het derde lid, luidt: "Bij toepassing van het eerste lid met betrekking tot woningen die reeds aanwezig of in aanbouw zijn, kan voor de toekomstige geluidsbelasting vanwege een weg die nog niet geprojecteerd is:

a. voor zover het woningen in stedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 63 dB niet te boven mag gaan;

b. voor zover het woningen in buitenstedelijk gebied betreft, een hogere dan de in dat lid genoemde waarde worden vastgesteld, met dien verstande dat deze waarde 58 dB niet te boven mag gaan."

Artikel 110a, eerste lid, luidt: "Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting."

Het derde lid luidt: "De in het eerste en tweede lid bedoelde waarde kan ambtshalve of op verzoek van degenen die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden vastgesteld."

Het vijfde lid luidt: "Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein, de weg of spoorweg, van de gevel van de betrokken woningen of andere geluidsgevoelige gebouwen onderscheidenlijk aan de grens van de betrokken geluidsgevoelige terreinen tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast.

Het zevende lid luidt: "Wanneer het besluit, bedoeld in het eerste lid, benodigd is in verband met de aanleg of wijziging van een hoofdspoorweg of de aanleg of reconstructie van een weg in beheer bij het Rijk of een provincie of de vaststelling of wijziging van een zone rond een industrieterrein dat als industrieterrein van regionaal belang is aangewezen bij provinciale verordening krachtens de Wet milieubeheer of de Wet ruimtelijke ordening, zijn gedeputeerde staten van de provincie waarbinnen de weg of spoorweg dan wel het industrieterrein van regionaal belang is gelegen bevoegd tot vaststelling van de hogere waarde. Het tweede tot en met zesde lid is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in het tweede en zesde lid in plaats van «burgemeester en wethouders» moet worden gelezen «gedeputeerde staten» en in het tweede lid in plaats van «gemeente» telkens moet worden gelezen: provincie."

Artikel 110d, eerste lid, luidt: "Ten behoeve van de vaststelling van de geluidsbelasting vanwege een industrieterrein, weg of spoorweg wordt voor het bepalen van het equivalente geluidsniveau bij ministeriële regeling aangegeven:

a. op welke wijze en met inachtneming van welke bestaande of te verwachten omstandigheden, de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid worden vastgesteld, en

b. op welke wijze uit de over een bepaalde periode verkregen uitkomsten het in vorengenoemde omschrijving bedoelde gemiddelde wordt afgeleid."

Artikel 110e, luidt: "Onze Minister kan regels stellen omtrent al hetgeen betrekking heeft op de wijze waarop de akoestische onderzoeken, bedoeld in deze wet, worden uitgevoerd."

Artikel 111b, tweede lid, luidt: "Indien met betrekking tot gevels van in aanbouw zijnde of aanwezige woningen een hogere geluidsbelasting dan 48 dB vanwege een weg, als de ten hoogste toelaatbare is vastgesteld, treffen burgemeester en wethouders met betrekking tot de geluidwering van die gevels, ingeval het een weg betreft die na 1 januari 1982 is of wordt aangelegd en is opgenomen in een overeenkomstig de artikelen 76 en 77 vastgesteld bestemmingsplan, dan wel na dat tijdstip ingevolge een besluit, genomen met toepassing van de artikelen 79 tot en met 81, is aangelegd, maatregelen om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt."

Artikel 3.2, eerste lid, van het Reken- en meetvoorschrift geluidhinder 2012 luidt: "Het equivalent geluidsniveau wordt bepaald volgens de in hoofdstuk 2 van bijlage III bij deze regeling beschreven Standaardrekenmethode 2."