Uitspraak 200105245/1


Volledige tekst

200105245/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

Vogelwacht Oudehaske e.o. en Vogelwacht Joure e.o., gevestigd respectievelijk te Rottum en Broek,
appellanten,

en

gedeputeerde staten van Fryslân,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2001 heeft de gemeenteraad van Skarsterlân, op voorstel van burgemeester en wethouders, vastgesteld het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Joure De Ekers".
Het besluit van de gemeenteraad en het voorstel van burgemeester en wethouders zijn aan deze uitspraak gehecht.

Verweerders hebben bij hun besluit van 3 september 2001, kenmerk 460766, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.
Het besluit van verweerders is aangehecht.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 24 oktober 2001, bij de Raad van State ingekomen op 25 oktober 2001, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 4 januari 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 26 april 2002. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellanten. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 juli 2002, waar appellanten, vertegenwoordigd door [gemachtigden], en verweerders, vertegenwoordigd door A.H. van Dijk, zijn verschenen.
Voorts is daar G.C.J. Zaal gehoord namens de gemeenteraad van Skarsterlân.

2. Overwegingen

2.1. Het plan heeft betrekking op gronden ten oosten van de kern Joure. Met het plan wordt uitbreiding van het bedrijventerrein Sewei beoogd. Verweerders hebben bij hun bestreden besluit het plan grotendeels goedgekeurd.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerders de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Daarbij dienen zij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast hebben verweerders er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerders de aan hen toekomende beoordelingsmarges hebben overschreden, dan wel dat zij het recht anderszins onjuist hebben toegepast.

2.3. Appellanten stellen dat verweerders ten onrechte goedkeuring hebben verleend aan het plandeel met de bestemming “Bedrijfsdoeleinden”. Zij voeren aan dat in het gebied een grote diversiteit aan weidevogels voorkomt. Zij stellen dat de verkleining van het voor weidevogels beschikbare areaal ten onrechte niet wordt gecompenseerd. Zij vrezen bovendien dat het bedrijventerrein een negatieve uitstraling zal hebben op de omgeving, waardoor een gebied groter dan het plangebied ongeschikt zal worden voor weidevogels. Zij menen voorts dat onvoldoende rekening is gehouden met in het gebied aanwezige landschappelijke waarden. In verband hiermee voeren zij aan dat zowel in de Structuurvisie Joure (verder te noemen: de structuurvisie) als in het aan de orde zijnde plan ten onrechte geen gedetailleerde beschrijving en kaartaanduiding van de huidige waarden van natuur en landschap is opgenomen. Bovendien stellen appellanten dat efficiënt ruimtegebruik te weinig prioriteit heeft gekregen. Zij menen voorts dat de omvang van het bedrijventerrein niet in overeenstemming is met de structuurvisie. Zij wijzen tevens op een alternatieve locatie voor het bedrijventerrein ten noorden van het plangebied.

2.4. Verweerders hebben geen reden gezien het bestreden plandeel in strijd met een goede ruimtelijke ordening te achten. Zij hebben overwogen dat de noodzaak van het bedrijventerrein in voldoende mate is aangetoond. Voorts menen zij dat het plangebied niet zodanige vogelkundige en landschappelijke waarden heeft dat op grond daarvan een bedrijventerrein ter plaatse is uitgesloten. Daarbij nemen zij in aanmerking dat het gebied niet is aangewezen of erkend als speciale beschermingszone in de zin van de door de Raad van de Europese Gemeenschappen op 2 april 1979 vastgestelde Vogelrichtlijn (79/409/EEG). Zij stellen voorts dat geen verplichting bestaat het verlies aan deze waarden te compenseren. Bovendien wijzen verweerders erop dat de structuurvisie een beschrijving van landschappelijke waarden en een typering van natuurwaarden bevat. Zij menen dat deze een voldoende basis voor de afweging van locaties voor het bedrijventerrein hebben gevormd.

2.5. Uit het Streekplan Friesland 1994 (blz. 111) blijkt dat Joure is aangeduid als regionaal centrum en behoort tot het stedelijk ontwikkelingsgebied Heerenveen - Joure. Als regionaal centrum heeft Joure een belangrijke functie op het gebied van voorzieningen, wonen en werken.

Het stedelijk ontwikkelingsgebied Heerenveen - Joure dient een veelzijdig aanbod aan bedrijventerreinen te bieden. De zone langs de rijksweg A7 ten westen en ten oosten van Heerenveen biedt voor de versterking van het aanbod goede mogelijkheden, aldus het streekplan.

In de structuurvisie is ten aanzien van het plangebied dat deel uitmaakt van deze zone een keuze gemaakt voor de ontwikkeling van een gemengd bedrijventerrein. Deze keuze past binnen het in het streekplan neergelegde beleid.

De Afdeling acht de in het streekplan gemaakte afwegingen en keuzen, waarop het beleid is gegrond, niet onredelijk, zodat zij aan de belangenafweging ten grondslag kunnen worden gelegd.

2.6. Uit de plantoelichting (blz. 7) blijkt dat onderzoek heeft plaatsgevonden waaruit is af te leiden dat de behoefte aan bedrijventerreinen in Joure in de toekomst blijft bestaan gelet op de goede economische ligging en de economische ontwikkelingen in de komende jaren. De Afdeling is niet gebleken dat dit onderzoek zodanige gebreken of leemten in kennis vertoont dat verweerders zich hierop bij het nemen van hun besluit niet hadden mogen baseren.

Zij volgt gelet op het vorenstaande het standpunt van verweerders dat de behoefte aan het bedrijventerrein in voldoende mate is aangetoond. Voorzover de omvang van het bedrijventerrein niet in overeenstemming is met de structuurvisie, overweegt zij dat de structuurvisie niet bindend is.

2.7. Verder is uit de stukken, waaronder het deskundigenbericht, gebleken dat in het plangebied diverse weidevogels voorkomen, onder meer de grutto en de tureluur. Deze laatste twee soorten worden vermeld op de door de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vastgestelde zogenoemde Rode Lijst van 27 januari 1994 (Stcr. 20), nr. J.941773, een nationale lijst van met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende soorten als bedoeld in bijlage V van de Vogelrichtlijn. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan artikel 10 van de Vogelrichtlijn op grond waarvan het onderzoek en de werkzaamheden voor de bescherming en het beheer van de populaties van alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten alsmede de exploitatie daarvan worden bevorderd.

De Afdeling overweegt dat niet is gesteld of gebleken dat het plangebied is aangewezen als speciale beschermingszone in de zin van de Vogelrichtlijn of voor aanwijzing als zodanig in aanmerking komt. In dit verband is van belang dat het plangebied niet is vermeld in het in 1994 gemaakte rapport “Review of Areas Important for Birds in the Netherlands”. De grutto en de tureluur worden voorts niet genoemd in bijlage I van de Vogelrichtlijn.

Bovendien is uit de bij het streekplan behorende plankaart 1 af te leiden dat het plangebied wordt gerekend tot de dynamische gebieden en nader wordt aangeduid als “landbouwgebied met accent op melkveehouderij”. Ingevolge het streekplan (blz. 26) zijn binnen de dynamische gebieden wijzigingen naar functie mogelijk, in de vorm van het toevoegen van nieuwe gebieden voor wonen, werken en recreëren en van nieuwe infrastructuur. Dit gaat meestal ten koste van het areaal met een landbouwkundige functie.

Voorts is aannemelijk gemaakt dat bij de planopzet nadrukkelijk rekening is gehouden met de landschappelijke inpassing en dat de vestiging van het bedrijventerrein in overeenstemming is met gemeentelijk en het in overweging 2.5. omschreven provinciaal beleid. Voorts wordt aangesloten bij een bestaand bedrijventerrein en de rijksweg A7. Daarnaast is in het plangebied een motorcrossterrein aanwezig.

De Afdeling is gelet op het vorenstaande van oordeel dat verweerders bij de afweging van de betrokken belangen in redelijkheid een groter gewicht hebben kunnen toekennen aan het belang dat is gediend bij de realisering van dit bedrijventerrein dan aan het belang van de bescherming van de vogelkundige en landschappelijke waarden, voor zover in dit gebied aanwezig. Het feit dat de grutto en tureluur worden vermeld op de Rode Lijst leidt niet tot een andersluidend oordeel. Daarbij is mede van belang dat de Rode Lijst geen beschermende bepalingen bevat. Zij volgt bovendien het standpunt van verweerders dat geen verplichting bestaat het verlies aan deze waarden te compenseren. Daarbij neemt zij in aanmerking dat het plangebied niet valt onder de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur. In dit verband is verder van belang dat het provinciaal beleid gericht is op versterking van de weidevogelpopulaties door onder meer de aanwijzing van beheersgebieden. De Afdeling volgt het standpunt van verweerders dat met de structuurvisie een voldoende basis voor de afweging van locaties voor het bedrijventerrein is gevormd. Daarbij neemt zij in aanmerking dat de structuurvisie een beschrijving van de landschappelijke waarden en een typering van de natuurwaarden bevat.

2.8. Ten aanzien van de door appellanten naar voren gebrachte alternatieve locatie voor het bedrijventerrein ten noorden van het plangebied, overweegt de Afdeling dat het bestaan van alternatieven op zichzelf geen grond kan vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerders hebben zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.9. Gezien het vorenstaande hebben verweerders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het bestreden plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerders terecht goedkeuring hebben verleend aan bedoeld plandeel.

Het beroep van appellanten is ongegrond.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, Voorzitter, en dr. J.J.C. Voorhoeve en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002.

176-418.