Uitspraak 201710375/2/A2


Volledige tekst

201710375/2/A2.
Datum beslissing: 30 oktober 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoekster], wonend te [plaats],

om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) van mr. G.M.H. Hoogvliet als lid van de Afdeling bij de behandeling van de zaak nr. 201710375/1/A1.

Procesverloop

Bij faxbericht, bij de Raad van State ingekomen op 11 oktober 2018, heeft [verzoekster] verzocht om wraking van mr. G.M.H. Hoogvliet (hierna: de staatsraad) bij de behandeling van de zaak nr. 201710375/1/A1.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust. Bij brief van 16 oktober 2018 heeft hij op het wrakingsverzoek gereageerd en te kennen gegeven geen gebruik te maken van de gelegenheid om ter zitting van de wrakingskamer te worden gehoord.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 23 oktober 2018, waar [verzoekster], bijgestaan door mr. M.E. Gonzales Perez, advocaat te Helmond, is gehoord.

Overwegingen

1. Op verzoek van een partij kan ingevolge artikel 8:15 van de Awb elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2. Aan het verzoek om wraking van de staatsraad heeft [verzoekster] ten grondslag gelegd dat als gevolg van de gang van zaken bij de behandeling van haar hoger beroep ter zitting van 9 oktober 2018 de staatsraad bij haar de indruk van vooringenomenheid en partijdigheid heeft gewekt. Zo heeft de gemachtigde van [verzoekster] niet de gelegenheid gekregen de gehele pleitnota voor te dragen en werd zij daarbij meermalen door de staatsraad onderbroken, waardoor zij niet voldoende gelegenheid heeft gekregen om te reageren op de door de belastingdienst ter zitting overgelegde stukken en om haar standpunt omtrent de door de belastingdienst tijdens de procedure achtergehouden stukken toe te lichten. Doordat de staatsraad de door de belastingdienst en door [verzoekster] ter zitting overgelegde stukken niet aan de orde heeft gesteld, is haar zaak onvoldoende inhoudelijk behandeld, aldus [verzoekster]. Voorts voelt [verzoekster] zich niet gehoord, omdat zij van de staatsraad niet de gelegenheid heeft gekregen om zelf een toelichting op het hoger beroep te geven. [verzoekster] voert verder aan dat de staatsraad haar tijdens de zitting uitermate kritisch bejegende en dat hij daarentegen de gemachtigde van de belastingdienst complimenteerde voor zijn bijdrage aan de zaak. De staatsraad bleek door de wijze van bejegening duidelijk sympathie te hebben voor de gemachtigde van de belastingdienst, die als advocaat werkzaam is bij het advocatenkantoor waar de staatsraad ook 30 jaar heeft gewerkt, waarvan negen jaar gelijktijdig met de gemachtigde van de belastingdienst. Daarnaast wijst [verzoekster] erop dat de Raad van State samen met het advocatenkantoor van de gemachtigde van de belastingdienst praktijkdagen organiseert voor studenten en dat de staatsraad hieraan heeft deelgenomen, waardoor eveneens een zekere connectie ontstaat tussen de staatsraad en de gemachtigde van de belastingdienst die werkzaam is op de afdeling die die dag organiseert.

3. De staatsraad heeft in de brief van 16 oktober 2018 onder meer aangegeven dat voor hem geen aanleiding bestond om rechtstreekse vragen aan [verzoekster] te stellen en dat hij haar de gelegenheid zou hebben geboden om een aanvulling te geven of om een slotwoord uit te spreken als de gemachtigde hierom had verzocht. Voorts heeft de staatsraad te kennen gegeven dat hij aan het begin van de zitting zag dat de omvang van de pleitnota van de gemachtigde van [verzoekster] zodanig was dat die onmogelijk binnen vijf minuten zou kunnen worden uitgesproken en dat zijn onderbrekingen bedoeld waren om de gemachtigde aan te sporen zich tot de meest van belang zijnde passages te beperken. De staatsraad stelt verder dat hij naast een compliment over het feit dat de bijdrage van de gemachtigde van de belastingdienst binnen de gestelde tijdslimiet bleef, geen inhoudelijke waardering heeft geuit over de bijdrage van de gemachtigde van de belastingdienst. Van vooringenomenheid in relatie tot het verleden waarin hij werkzaam was als advocaat bij hetzelfde advocatenkantoor als de gemachtigde van de belastingdienst is volgens de staatsraad geen sprake.

4. Als maatstaf geldt dat een staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een staatsraad in een door hem behandelde zaak jegens een belanghebbende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een belanghebbende ter zake bestaande vrees voor vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Het enkele subjectieve oordeel van de belanghebbende is niet doorslaggevend.

Het is aan [verzoekster] om aannemelijk te maken dat zich een dergelijke omstandigheid voordoet.

5. Hetgeen [verzoekster] naar voren heeft gebracht biedt geen grond voor het oordeel dat de staatsraad door de wijze waarop hij het onderzoek ter zitting heeft verricht en partijen heeft bejegend, partijdig is geweest dan wel dat een bij [verzoekster] bestaande vrees voor vooringenomenheid van de staatsraad objectief gerechtvaardigd is.

Uit het proces-verbaal van de zitting van 9 oktober 2018 volgt dat de staatsraad bij aanvang van de zitting zijn twijfel heeft geuit of het gelet op de lengte van de overgelegde pleitnota haalbaar zou zijn om de pleitnota binnen de geboden maximale spreektijd van vijf minuten te kunnen voordragen, dat hij de gemachtigde bij de voordracht van de pleitnota enkele keren heeft onderbroken en dat hij haar na het verstrijken van de vijf minuten nog twee minuten heeft gegund om af te ronden. Dat de gemachtigde van [verzoekster] niet meer spreektijd kreeg dan zeven minuten biedt op zichzelf geen grond voor het oordeel dat de staatsraad vooringenomen of partijdig heeft gehandeld. In de uitnodigingsbrief voor de zitting is vermeld dat partijen elk vijf minuten spreektijd krijgen bij aanvang van de zitting en dat zij een verzoek kunnen indienen om langer te spreken, indien zij dat nodig achten. Dit is een vaste werkwijze van de Afdeling, waaruit niet volgt dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. [verzoekster] heeft overigens geen verzoek om langer te mogen spreken ingediend.

Weliswaar heeft [verzoekster] het verloop van de zitting, de wijze van vraagstelling en de onderbrekingen van de gemachtigde van [verzoekster] door de staatsraad ervaren als uitingen van vooringenomenheid van de staatsraad, maar dit subjectieve gevoel rechtvaardigt nog niet het oordeel dat de vrees van [verzoekster] voor vooringenomenheid van de staatsraad ook objectief gerechtvaardigd is. Uit het proces-verbaal van de zitting volgt dat de staatsraad zowel [verzoekster] als de belastingdienst gelegenheid heeft geboden hun standpunten nader toe te lichten en dat hij aan beide partijen kritische vragen heeft gesteld. Uit het proces-verbaal kan niet worden afgeleid dat [verzoekster], door de wijze waarop de staatsraad het onderzoek ter zitting heeft verricht en partijen heeft bejegend, geen gelijkwaardige gelegenheid heeft gehad om aan de behandeling van de zaak deel te nemen. Dat de staatsraad de ter zitting door partijen overgelegde stukken niet inhoudelijk aan de orde heeft gesteld, biedt daarvoor onvoldoende grond. Hierbij wordt mede in aanmerking genomen dat na de beantwoording van de vragen van de staatsraad aan [verzoekster] de gelegenheid is geboden om in het slotwoord punten onder de aandacht van de staatsraad te brengen die naar haar oordeel nog onderbelicht zijn gebleven en dat zij daarvan geen gebruik heeft gemaakt.

Dat de staatsraad [verzoekster] niet de gelegenheid heeft geboden om in persoon het woord te voeren, biedt evenmin aanleiding voor het oordeel dat de staatsraad vooringenomen of partijdig heeft gehandeld. De gemachtigde heeft ter zitting namens [verzoekster] het woord gevoerd en de vragen van de staatsraad beantwoord. Niet gebleken is dat de staatsraad aanleiding had moeten zien om [verzoekster] in persoon het woord te geven. De gemachtigde van [verzoekster] en [verzoekster] hebben ter zitting ook niet aan de staatsraad te kennen gegeven dat hieraan behoefte bestond.

Voor zover [verzoekster] er op heeft gewezen dat de staatsraad werkzaam is geweest bij het advocatenkantoor van de gemachtigde van de belastingdienst en de staatsraad via de praktijkdagen bij de Raad van State ook nu nog een zekere connectie heeft met de gemachtigde van de belastingdienst, overweegt de Afdeling het volgende. De staatsraad is tot ruim zes jaar geleden verbonden geweest aan het advocatenkantoor, waar de gemachtigde van de belastingdienst werkzaam is. Gelet op het tijdsverloop sinds die werkzaamheden van de staatsraad staan die in beginsel niet langer in de weg aan deelname van de staatsraad aan een zaak waarbij dit advocatenkantoor betrokken is. [verzoekster] heeft geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan dat in dit geval toch het geval zou zijn. Het enkele feit dat de gemachtigde van de belastingdienst werkzaam is op de afdeling die samen met de Raad van State praktijkdagen organiseert is daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat er in zoverre geen reden is om een uitzondering aan te nemen op de veronderstelling dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling onpartijdig is.

6. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is voor het oordeel dat sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Het verzoek om wraking wordt dan ook afgewezen.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. G. van der Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. G.J. Deen, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Deen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 oktober 2018

604.