Uitspraak 200105838/1


Volledige tekst

200105838/1.
Datum uitspraak: 14 augustus 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Roermond van 2 november 2001 in het geding tussen:

appellant

en

burgemeester en wethouders van Weert.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 juli 1999 hebben burgemeester en wethouders van Weert (hierna: burgemeester en wethouders), voor zover hier van belang, het verzoek van appellant om het (semi-verharde) voetpad in de Venboordstraat te Weert in zijn oude staat te herstellen, door handhavend op te treden tegen het verbreden en verharden van dat voetpad, afgewezen.

Bij besluit van 28 februari 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 2 november 2001, verzonden op dezelfde dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 26 november 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 19 maart 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2002, waar appellant in persoon en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door H.L.M.G. Creemers, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Onbetwist is dat de aanleg van een (semi-verhard) voetpad – gelet op artikel 29 van de voorschriften van het bestemmingsplan “Swartbroek 1981” wegens strijd met de ingevolge dit plan ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar voor het perceel geldende bestemmingen “Groenvoorzieningen” en “Verkeersdoeleinden” – is verboden.

Burgemeester en wethouders konden derhalve handhavend tegen de illegale situatie optreden.

2.2. Slechts in bijzondere gevallen kan van het bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen de illegale situatie. Een bijzonder geval kan worden aangenomen indien concreet zicht bestaat op legalisering daarvan.

2.3. Het betoog van appellant komt erop neer dat de rechtbank heeft miskend dat burgemeester en wethouders zich ten onrechte op het standpunt hebben gesteld dat sprake is van een bijzonder geval. Hiertoe voert appellant aan dat de aanleg van een (semi-verhard) voetpad in strijd is met het ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar in ontwerp zijnde bestemmingsplan “Swartbroek 2000” en legalisering ervan – anders dan de rechtbank overweegt – niet mogelijk is.

2.4. Op de ter zitting getoonde plankaart van het bestemmingsplan “Swartbroek 2000” – dat op 28 september 2000 door de gemeenteraad van Weert is vastgesteld en op 8 mei 2001 door gedeputeerde staten van Limburg is goedgekeurd, maar dat (nog) niet in werking is getreden – is de grond, waarop het (semi-verhard) voetpad is aangelegd, aangewezen voor “Verkeersdoeleinden”. Ingevolge artikel 14 van de planvoorschriften zijn de als zodanig op de kaart aangegeven gronden met inachtneming van het bepaalde in artikel 16 bestemd voor verkeersdoeleinden in de vorm van wegen, groenvoorzieningen, bermen, sloten, fiets- en voetpaden en bijbehorende voorzieningen, met dien verstande dat verbreding van het aanwezige wegprofiel en (semi-)verharding van de Venboorstraat alsmede het verharden van onverharde wegen niet is toegestaan.

Met de rechtbank moet worden geoordeeld dat ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan reeds sprake was van een semi-verhard voetpad en dat de planwetgever heeft beoogd om dit pad te legaliseren, door aan de grond de bestemming “Verkeersdoeleinden” toe te kennen. Burgemeester en wethouders hebben artikel 14 van de planvoorschriften terecht aldus uitgelegd dat de (aanwezige) semi-verharding is toegestaan en dat verbreding of (verdere) verharding ervan is verboden. Het betoog van appellant dat de aanleg van het semi-verhard voetpad in strijd is met het bestemmingsplan “Swartbroek 2000”, is dan ook onjuist.

Op grond van het vorenstaande moet met de rechtbank worden geoordeeld dat ten tijde van het nemen van de beslissing op bezwaar concreet zicht op legalisering aanwezig was en dat burgemeester en wethouders derhalve van handhavend optreden mochten afzien.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Van Roosmalen
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2002

53-412.