Uitspraak 201706833/1/A2


Volledige tekst

201706833/1/A2.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 7 juli 2017 in zaak nr. 17/676 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats],

en

de raad.

Procesverloop

Bij besluit van 14 juli 2016 heeft de raad een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [wederpartij] afgewezen.

Bij besluit van 12 januari 2017 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 juli 2017 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 12 januari 2017 vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven en de raad veroordeeld in de proceskosten van [wederpartij] tot een bedrag van € 990,00. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Desgevraagd heeft de raad schriftelijk nadere inlichtingen verstrekt, waarop [wederpartij] heeft gereageerd.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 juni 2018, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets en mr. C.W. Wijnstra, is verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De raad heeft een aanvraag om een toevoeging voor rechtsbijstand ten behoeve van [wederpartij] bij besluit van 14 juli 2016 afgewezen. Deze afwijzing heeft de raad, onder overneming van het advies van de commissie voor bezwaar (hierna: de bezwaarcommissie), gehandhaafd bij het besluit op bezwaar.

De aangevallen uitspraak

2. De rechtbank heeft het besluit van 12 januari 2017 vernietigd wegens strijd met artikel 7:13, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De rechtbank heeft overwogen dat de werkwijze van de bezwaarcommissie, om de raad niet uit te nodigen voor de hoorzitting in bezwaar, hetgeen de bezwaarcommissie ook in dit geval heeft nagelaten, in strijd is met de Awb. In dit kader heeft de rechtbank verwezen naar de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 26 maart 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ5700, en 10 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:706.

Het hoger beroep

3. De raad bestrijdt dit oordeel van de rechtbank. De in het hoger beroep opgeworpen rechtsvraag heeft de Afdeling bij uitspraak van vandaag, ECLI:NL:RVS:2018:2481, beantwoord. De daarin gegeven overwegingen gelden ook in deze zaak. Hieruit volgt dat het hoger beroep ongegrond is.

Conclusie

4. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. De raad dient tot vergoeding van de proceskosten in hoger beroep te worden veroordeeld. Bij voormelde uitspraak van vandaag is vastgesteld dat de in die uitspraak behandelde zaak met deze zaak en de zaken nrs. 201706827/1/A2, 201706831/1/A2 en 201706834/1/A2 samenhangende zaken zijn in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De raad dient aan [wederpartij] een bedrag van € 225,45 te vergoeden voor het indienen van het verweerschrift en het geven van de reactie op de desgevraagde nadere inlichtingen van de raad.

6. De Afdeling ziet geen aanleiding om met toepassing van artikel 8:41, derde lid, gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb eenmaal griffierecht te heffen in de vijf zaken. Daartoe wordt overwogen dat het door de raad ingestelde hoger beroep niet is gericht tegen samenhangende uitspraken, nu deze uitspraken niet tegelijkertijd of in de tijd kort na elkaar zijn gedaan en aan die uitspraken niet één samenstel van feiten en omstandigheden ten grondslag ligt.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 225,45 (zegge: tweehonderdvijfentwintig euro en vijfenveertig cent), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. bepaalt dat van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand een griffierecht van € 501,00 (zegge: vijfhonderdeen euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. B.P. Vermeulen en mr. E. Helder, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.A. Komduur, griffier.

w.g. Van der Spoel w.g. Komduur
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018

787-809.