Uitspraak 201708786/1/V1


Volledige tekst

201708786/1/V1.
Datum uitspraak: 20 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 oktober 2017 in zaak nr. 17/10058 in het geding tussen:

de vreemdeling

en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2016 heeft de staatssecretaris een aanvraag van de vreemdeling om hem een machtiging tot voorlopig verblijf te verlenen, afgewezen.

Bij besluit van 20 april 2017 heeft de staatssecretaris het daartegen door de vreemdeling gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 oktober 2017 heeft de rechtbank het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling, vertegenwoordigd door mr. M.R. van der Linde, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De vreemdeling klaagt in de derde grief dat de rechtbank ten onrechte het geconstateerde gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb heeft gepasseerd zonder daarbij de staatssecretaris te veroordelen in de door hem gemaakte proceskosten.

1.1. De rechtbank heeft in beroep de schending van een geschreven rechtsregel geconstateerd. Zij heeft aanleiding gezien om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren, maar heeft afgezien van een proceskostenveroordeling. Gelet op het geconstateerde gebrek, had de rechtbank de staatssecretaris moeten veroordelen tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten.

De grief slaagt.

2. Hetgeen overigens in het hogerberoepschrift is aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, met dat oordeel volstaan.

3. Het hoger beroep is kennelijk gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris tot vergoeding van de bij de vreemdeling met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen. De aangevallen uitspraak moet voor het overige worden bevestigd.

4. De staatssecretaris wordt op de hierna te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Amsterdam, van 5 oktober 2017 in zaak nr. 17/10058, voor zover de rechtbank heeft nagelaten de staatssecretaris tot vergoeding van de bij de vreemdeling met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten te veroordelen;

III. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

IV. veroordeelt de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1485,00 (zegge: duizend vierhonderdvijfentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aan de vreemdeling het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 418,00 (zegge: vierhonderdachttien euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. D.A. Verburg, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, griffier.

w.g. Verheij w.g. Hanrath
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 20 december 2017

392.