Uitspraak 201706310/1/R6


Volledige tekst

201706310/1/R6.
Datum uitspraak: 6 december 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant] en anderen, allen wonend te Amsterdam,

en

de raad van de gemeente Amsterdam,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2017 heeft de raad het bestemmingsplan "Wibautstraat 130" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 november 2017, waar [appellant] en anderen, in de personen van [gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door mr. N.A.E. van Offeren en ing. E. de Bos, zijn verschenen. Tevens is Bespoke Stedelijke Ontwikkeling, vertegenwoordigd drs. T. Widdershofer, als partij gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Het bestemmingsplan voorziet op de locatie Wibautstraat 130 in een gebouw met een oppervlakte van 135 m², maximaal zes bouwlagen en een maximale bouwhoogte van 23 m. Het gebouw heeft een gemengde bestemming en mag worden gebruikt voor maximaal 12 woningen met aan huis gebonden bedrijven, creatieve functies, horeca in categorie 1 en 4 op de eerste en tweede bouwlaag en maatschappelijke en zakelijke dienstverlening. [appellant] en anderen wonen in het woongebouw aan de [locatie 1] om de hoek van en direct grenzend aan de Wibautstraat 130.

Op de locatie is thans geen bebouwing aanwezig.

Toetsingskader

2. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan moet de raad bestemmingen aanwijzen en regels geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De raad heeft daarbij beleidsruimte en moet de betrokken belangen afwegen. De Afdeling beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan in overeenstemming is met het recht. De Afdeling stelt niet zelf vast of het plan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, maar beoordeelt aan de hand van die gronden of de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

Beoordeling van het beroep

Datum vaststelling

3. [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan ten onrechte niet binnen 12 weken na de periode van terinzagelegging van het ontwerpplan is vastgesteld.

3.1. Artikel 3.8, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: de Wro) luidt:

"Op de voorbereiding van een bestemmingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, met dien verstande dat:

[...];

e. de gemeenteraad binnen twaalf weken na de termijn van terinzageligging beslist omtrent vaststelling van het bestemmingsplan."

3.2. Het ontwerpplan heeft tot en met 21 augustus 2016 ter inzage gelegen. Het bestemmingsplan is vastgesteld op 8 juni 2017 zodat de termijn van 12 weken is overschreden. Zoals de Afdeling echter eerder heeft overwogen in de uitspraak van 24 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1359, kan uit artikel 3.8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wro, noch uit enige andere wettelijke bepaling worden afgeleid dat de raad na het verstrijken van de beslistermijn niet meer bevoegd is een bestemmingsplan vast te stellen. Het betoog faalt.

Bouwhoogte

4. [appellant] en anderen betogen dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom de bouwhoogte van de nieuwbouw passend is op de gekozen locatie. Zij wijzen er op dat de voorziene nieuwbouw bijna twee keer zo hoog is als de bebouwing in de Grensstraat.

4.1. De raad heeft toegelicht dat het plangebied zich bevindt op de hoek van twee straten met ieder eigen, van elkaar verschillende identiteiten. De Grensstraat is hoofdzakelijk een woonstraat met bijbehorende bebouwing, maar grenst aan de Wibautstraat die gemengd en levendig is van karakter met hogere gebouwen. Een bouwhoogte tot 30 m is aan de Wibautstraat niet ongebruikelijk. Het bestemmingsplan staat een veel minder hoge bouwhoogte van 23 m toe, zodat als het ware een overgang ontstaat op de hoek van de Grensstraat en de Wibaustraat. Vanwege het feit dat tot op heden helemaal geen gebouw aanwezig was op deze locatie en de woonbebouwing aan de Grensstraat een stuk lager is, is begrijpelijk dat de bebouwing bezien vanuit de Grensstraat als hoog wordt ervaren. Dit betekent echter niet dat de bouwhoogte niet passend is. Een lagere bouwhoogte zou afbreuk doen aan de structuur en uitstraling van de Wibautstraat die gekenmerkt wordt door hogere bebouwing, aldus de raad.

4.2. Gelet op de gegeven toelichting ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de gekozen bouwhoogte passend is in de omgeving. Het betoog faalt.

Bezonning

5. [appellant] en anderen betogen dat het plan leidt tot een onaanvaardbare afname van bezonning in hun tuin.

5.1. De raad heeft bij de voorbereiding van het plan door MMX Architecten een bezonningsstudie laten uitvoeren om te bepalen welke effecten de nieuwbouw heeft op de omgeving wat schaduwwerking betreft. De conclusies van de bezonningsstudie zijn weergegeven in de plantoelichting. In de plantoelichting staat dat uit de bezonningsstudie is op te maken dat van alle bestaande woningen in de omgeving van het plangebied, er geen woningen zijn waar het zonlicht in de woningen wordt ontnomen als gevolg van de nieuwbouw. Wel zijn er twee woningen aan de [locatie 2] en [locatie 1], waar in de tuin alleen in de ochtend een klein effect is te verwachten in de vorm van extra schaduw als gevolg van de nieuwbouw. Dit effect is maximaal op 21 juni. Op die datum is de schaduw tot maximaal 10.50 uur in de tuin aanwezig. Daarbij is er in de studie van uitgegaan dat de tuinen geen schuttingen hebben. Later op de dag heeft het bebouwingsvlak van Wibautstraat 130 geen invloed meer op de zonlichttoetreding in de tuinen. Deze beperkte afname van het aantal zonuren in de tuin van twee woningen wordt aanvaardbaar geacht. Bij die afweging is in ogenschouw genomen dat in de huidige situatie een schutting en begroeiing aanwezig is, die al een groot deel van het lage ochtendzonlicht in deze tuinen wegnemen in de noordoosthoek van de tuin van [locatie 1], aldus de plantoelichting.

5.2. [appellant] en anderen hebben de resultaten van de bezonningsstudie niet bestreden. Nu uit de bezonningsstudie volgt dat de nieuwbouw in een worst-case situatie leidt tot een klein effect in de vorm van extra schaduw in de ochtend en in de huidige situatie al een schutting en begroeiing aanwezig zijn die een groot deel van het lage ochtendzonlicht in de tuin wegneemt, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare afname van de bezonning in de tuin van [appellant] en anderen. Het betoog faalt.

Evidente privaatrechtelijke belemmering

6. [appellant] en anderen betogen dat het plan onuitvoerbaar is vanwege een evidente privaatrechtelijke belemmering, die erin is gelegen dat zij geen toestemming zullen geven voor het plaatsen van ramen in de westgevel van de nieuwbouw en het burenrecht daarom aan het plan in de weg staat.

6.1. Artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek luidt:

"1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.

[...]."

Artikel 5:51 luidt: "In muren, staande binnen de in het vorige artikel aangegeven afstand, mogen steeds lichtopeningen worden gemaakt, mits zij van vaststaande en ondoorzichtige vensters worden voorzien."

6.2. De Afdeling stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 14 juli 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN1099) voor het oordeel van de bestuursrechter dat een privaatrechtelijke belemmering aan de vaststelling en de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan in de weg staat, slechts aanleiding is indien deze een evident karakter heeft. De burgerlijke rechter is immers de eerstaangewezene om de vraag te beantwoorden of een privaatrechtelijke belemmering in de weg staat aan de uitvoering van een activiteit.

6.3. Het bestemmingsplan staat op zichzelf niet in de weg aan de realisatie van ramen of balkons in de gevel van de nieuwbouw op minder dan 2 m van het perceel van [appellant] en anderen. De nieuwbouw die in dit plangebied wordt gerealiseerd, moet passen binnen dit bestemmingsplan en mag daarnaast niet in strijd zijn met artikel 5:50, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek. De raad heeft er terecht op gewezen dat geen strijd met het burenrecht bestaat wanneer ondoorzichtige niet te openen ramen worden geplaatst op een afstand korter dan 2 m van de perceelsgrens. Artikel 5:51 van het Burgerlijk Wetboek biedt daartoe de mogelijkheid. Verder heeft de raad toegelicht dat de initiatiefnemer bereid is om de nieuwbouw op een afstand groter dan 2 m van de perceelsgrens te situeren zodat doorzichtige ramen en balkons in de westgevel kunnen worden geplaatst. Het bestemmingsplan staat niet in de weg aan een dergelijke situering van de bebouwing.

Aangezien gelet op het voorgaande een uitvoering van het bestemmingsplan mogelijk is waarbij zich geen strijd met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek voordoet, is van een belemmering waarvan op voorhand moet worden aangenomen dat die aan de verwezenlijking van het plan in de weg staat in zoverre dan ook geen sprake. Het betoog faalt.

Creatieve functies

7. [appellant] en anderen betogen dat het plan rechtsonzeker is. Daartoe voeren zij aan dat wordt voorzien in ‘creatieve functies’ terwijl niet duidelijk is wat daar onder moet worden verstaan. Zij vrezen dat het plan de vestiging van een ballet- of dansschool of oefenruimte voor bands mogelijk maakt waarvan zij geluidsoverlast zullen ervaren.

7.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan op dit punt niet rechtsonzeker is. In de planregels wordt verwezen naar een bijlage bij het plan waarin een lijst met toegestane creatieve functies is opgenomen. Met de verwijzing naar deze lijst kan geen misverstand over de toegestane functies bestaan. Het beoefenen van uitvoerende kunst zoals zang, dans en muziek staat niet op de lijst zodat geluidsoverlast daarvan niet is te vrezen, aldus de raad.

7.2. Artikel 3, lid 3.1, luidt:

"De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. wonen, met dien verstande dat:

1. het aantal woningen niet meer mag bedragen dan 12;

2. woningen waarvoor een hogere waarde wordt aangevraagd, over een stille zijde dienen te beschikken;

b. een aan-huis-verbonden beroep en aan-huis-verbonden bedrijf;

c. creatieve functies;

d. horeca van categorieën 1 en 4, uitsluitend op de eerste en tweede bouwlaag;

e. detailhandel, uitsluitend op de eerste en tweede bouwlaag;

f. maatschappelijke dienstverlening;

g. zakelijke dienstverlening."

7.3. Creatieve functies zijn in artikel 1, lid 1.18, van de planregels gedefinieerd als: "creatieve functies zoals bedoeld in de bij deze regels behorende bijlage 2 'Creatieve functies'."

In bijlage 2 ‘Creatieve functies’ is opgesomd:

"Kunsten:
- producenten van podiumkunst
- beoefening van scheppende kunst
- dienstverlening voor kunstbeoefening en organisatie van culturele evenementen
- kunstgalerieën en -expositieruimten

Media en entertainment:
- uitgeverijen van boeken e.d.
- uitgeverijen van dagbladen
- uitgeverijen van tijdschriften
- uitgeverijen van geluidsopnamen
- overige uitgeverijen
- fotografie
- productie van (video)films (geen televisiefilms)
- omroeporganisaties
- productie van radio- en televisieprogramma's
- ondersteunende activiteiten voor radio en televisie
- pers- en nieuwsbureaus; journalisten

Creatieve zakelijke dienstverlening:
- architecten en technisch ontwerp- en adviesbureaus
- technisch ontwerp en advies voor stedenbouw
- reclame-, reclameontwerp- en -adviesbureaus
- overige reclamediensten
- interieur-, modeontwerpers e.d."

7.4. Gelet op de in bijlage 2 opgenomen lijst met toegestane creatieve functies ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre rechtsonzeker is. Nu de door [appellant] en anderen gevreesde ballet- of dansschool en oefenruimte niet op de lijst staan en dus ook niet zijn toegestaan, bestaat voorts geen aanleiding voor het oordeel dat het plan in zoverre tot onaanvaardbare geluidhinder zou leiden. Voor zover [appellant] en anderen ter zitting hebben aangevoerd dat zij de veelheid aan creatieve functies ingeperkt hadden willen zien, omdat nu niet duidelijk is welke van deze functies er uiteindelijk feitelijk in het gebouw zullen komen, overweegt de Afdeling dat de raad hiertoe in redelijkheid geen aanleiding voor heeft hoeven zien. Daarbij is van belang dat de raad ter zitting heeft toegelicht dat het gebouw een gemengde bestemming heeft, waarbij het gebruikelijk is dat meerdere functies zijn toegestaan. Een gemengde bestemming is niet ongebruikelijk in de Wibautstraat. De raad heeft voorts een zekere mate van flexibiliteit in de gebruiksmogelijkheden willen bieden. Dit komt de Afdeling niet onredelijk voor. [appellant] en anderen hebben ten aanzien van de in bijlage 2 genoemde functies ook niet aangevoerd dat deze vanuit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening op de locatie niet aanvaardbaar zouden zijn.

Het betoog faalt.

Horecanota

8. [appellant] en anderen betogen dat het plan in strijd is met de gemeentelijke Horecanota Oost 2012 (hierna: de horecanota) waarin staat dat op de Wibautstraat ten hoogste 14 horecagelegenheden zijn toegestaan. Volgens [appellant] en anderen zijn er al 16 horecagelegenheden in de Wibautstraat gevestigd.

8.1. In de horecanota staat dat de Wibautstraat een gemengd woonwerkmilieu is. De Wibautstraat ligt midden in een woongebied en vormt een centrale as naar het centrum van Amsterdam. Door de goede bereikbaarheid is de locatie zeer geschikt voor economische activiteiten. Bij het schrijven van deze nota is de herinrichting van de Wibautstraat bijna afgerond. De herinrichting biedt kansen voor uitbreiding van horeca activiteiten. Uitbreiding van horeca is gewenst in de Wibautstraat. Door de komst van Canvas op de 7e en club Trouw heeft de straat twee zeer vernieuwende en succesvolle (tijdelijke) horecalocaties gekregen. De toekomst van deze locaties is in de huidige plannen voor de gebouwen waarin zij zijn gevestigd nog onduidelijk, maar het stadsdeel hecht veel waarde aan het voortbestaan van deze locaties. Gezien plannen van de Hoge School van Amsterdam voor dit gebied, zal hier in de toekomst het aantal studenten sterk toenemen en er een groter draagvlak voor horeca in de straat ontstaan. De Wibautstraat is in Amsterdam een verkeersader. Dit type straat heeft een aantrekkende werking op vestigingen van detailhandel. Daghoreca ondersteunend aan de economische activiteiten in de Wibautstraat kan de buurt verder verlevendigen en gunstig zijn voor de aanwezige detailhandel. Maar ook andere horeca is mogelijk zoals een eet- of grandcafé in de buurt van de campus van de Hoge School Amsterdam. Ook is er ruimte voor grotere voorzieningen. Er is plek voor 6 extra horecagelegenheden waarvan hoogstens 3 horeca categorie III vestigingen ten opzichte van het huidige aantal horecagelegenheden in dit gebied. In de bijlage bij de horecanota staat dat ten tijde van de vaststelling van het beleid 8 horecagelegenheden aan de Wibautstraat aanwezig waren.

8.2. [appellant] en anderen hebben een lijst van 16 horecagelegenheden overgelegd die volgens hen al in de Wibautstraat zijn gevestigd. Over één van deze horecagelegenheden, een vestiging van Bagels & Beans, heeft de raad terecht gesteld dat deze niet in de Wibautstraat is gevestigd maar op een zijstraat daarvan. Twee andere door [appellant] en anderen genoemde horecagelegenheden, de Gall & Gall en [bakkerij], betreffen volgens de raad ondergeschikte horeca, waarvoor geen horecavergunning vereist is. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Gelet op het ondergeschikte karakter heeft de raad deze twee horecagelegenheden in redelijkheid buiten beschouwing kunnen laten. Ten tijde van de vaststelling van het plan bood de horecanota dus nog ruimte voor één extra horecagelegenheid in de Wibautstraat. Het plan is gelet hierop in zoverre niet vastgesteld in strijd met de horecanota. Het betoog faalt.

Terras

9. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte wordt voorzien in een terras bij de horeca in de nieuwbouw.

Zij voeren aan dat geen behoefte is aan een nieuw terras omdat er binnen een straal van 50 m van het plangebied al twee terrassen zijn die zelden vol zitten.

[appellant] en anderen vrezen voorts voor ernstige geluidhinder van het terras bij hun woningen. Zij voeren aan dat het akoestisch onderzoek dat ten behoeve van het plan is verricht, niet van een representatieve situatie uitgaat. Volgens [appellant] en anderen zijn de bezoekersaantallen en het stemgeluid onderschat. Verder voeren zij aan dat zij te maken zullen krijgen met een onaanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting. Overdag hebben zij namelijk ook al last van het wegverkeerlawaai op de Wibautstraat.

Ook is een terras op deze locatie volgens [appellant] en anderen niet passend. Het terras zal extra fietsers en voetgangers aantrekken waardoor het karakter van de Grensstraat als rustige woonstraat wordt aangetast.

Tot slot is er volgens [appellant] onvoldoende fysieke ruimte om het terras aan te leggen vanwege het aangelegen fietspad.

9.1. Ten behoeve van het terras is aan een strook langs de nieuwbouw aan de zijde van de Wibautstraat de aanduiding "terras" toegekend. De aanduiding ligt deels binnen de bestemming "Gemengd" en deels binnen de bestemming "Verkeer". De strook heeft een lengte van 15 m. Uit artikel 3, lid 3.3.4, onder b, van de planregels volgt dat het terras een breedte van ten hoogste 2 m mag hebben.

9.2. De initiatiefnemer heeft ter zitting toegelicht dat behoefte aan het terras bestaat omdat daarmee beter zichtbaar wordt dat in de nieuwbouw horeca is gevestigd. Het terras draagt bovendien bij aan de versterking van de levendigheid van de Wibautstraat. Gelet hierop heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat behoefte aan het terras bestaat. Dat er elders in de Wibautstraat bestaande terrassen zijn, doet hier niet aan af.

9.3. De geluidbelasting van het terras op de omgeving is onderzocht in het rapport "Akoestisch Onderzoek V1.0 Naar de gebruiksmogelijkheden van het horecaterras Wibautstraat 130 Amsterdam" van 7 oktober 2016, opgesteld door Het Geluidburo B.V.

Voor de vraag of het terras in het kader van een goede ruimtelijke ordening niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder in de omgeving is blijkens het akoestisch rapport toepassing gegeven aan het toetsingskader in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de brochure "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (hierna: VNG-brochure). De toetsingssystematiek bestaat uit vier stappen, waarbij per stap een hogere geluidbelasting aanvaardbaar wordt geacht, maar per stap tevens hogere eisen worden gesteld aan het benodigde onderzoek en de motivering van het besluit om planologische medewerking. Indien wordt voldaan aan de toepasselijke richtafstand uit de VNG-brochure, is ingevolge de toetsingssystematiek in beginsel sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat (stap 1). In geval niet wordt voldaan aan de aanbevolen richtafstand dient met akoestisch onderzoek te worden aangetoond dat de geluidbelasting op de gevels van geluidgevoelige objecten voldoet aan de geluidwaarden als opgenomen in paragraaf B5.3 van bijlage 5 van de VNG-brochure (stappen 2, 3 en 4).

Voor de horeca die het plan mogelijk maakt wordt in de VNG-brochure een richtafstand van 0 m in gemengd gebied aanbevolen. Hoewel voor de omliggende woningen aan de richtafstand kan worden voldaan, heeft de raad de akoestische gevolgen van het terras vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid laten onderzoeken.

In het akoestisch rapport staat dat er in de representatieve bedrijfssituatie (RBS) van is uitgegaan dat het terras is geopend van 10.00 tot 01.00 uur. Stemgeluid is de meest bepalende geluidbron van een terras. Er is uitgegaan van maximaal 40 personen op het terras. Dit moet worden beschouwd als een maximaal mogelijke bezetting, gezien de beperkte afmetingen van het terras. Het percentage personen dat gelijktijdig spreekt is berekend op 37,5%. De totale bronsterkte bedraagt 80 dB(A). Voor roepende of lachende mensen is een piekbron van 86 dB(A) ingevoerd.

In het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat voor de woningen aan de Grensstraat kan worden voldaan de geluidwaarden in de VNG-brochure voor zowel het maximale geluidniveau als het langtijdgemiddelde geluidniveau.

9.4. [appellant] en anderen hebben hun stelling dat het bezoekersaantal en het stemgeluidniveau zijn onderschat, niet onderbouwd. Anders dan zij stellen is in het akoestisch rapport rekening gehouden met bezoekers die met lichte stemverheffing praten of bezoekers die roepen. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat in het akoestisch rapport niet van een representatieve bedrijfssituatie is uitgegaan. Nu uitgaande van deze bedrijfssituatie in het akoestisch rapport wordt geconcludeerd dat bij de woningen aan de Grensstraat aan de geluidwaarden in de VNG-brochure kan worden voldaan, heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het terras niet leidt tot onaanvaardbare geluidhinder bij de woning van [appellant] en anderen.

9.5. Over de cumulatie van geluid heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat het plan weliswaar leidt tot een toename van geluid door het terras, maar dat de nieuwbouw wat het wegverkeerlawaai betreft een afschermende werking zal hebben voor de woning van [appellant] en anderen, zodat de gecumuleerde geluidbelasting niet zal toenemen. Dit acht de Afdeling niet onaannemelijk. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot een onaanvaardbare gecumuleerde geluidbelasting.

9.6. Wat het betoog betreft dat de verkeerstoename als gevolg van het terras het karakter van de Grensstraat als rustige woonstraat zal aantasten, heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet aannemelijk is dat het terras, gelet op de beperkte omvang, tot onaanvaardbare verkeersdrukte in de Grensstraat zal leiden.

9.7. De Afdeling ziet tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in het terras had mogen voorzien vanwege een tekort aan fysieke ruimte. Zoals volgt uit de verbeelding is de afstand van het terras tot het naastgelegen fietspad ten minste 3 m. Voor het oordeel dat het terras het doorgaande fietsverkeer zou kunnen belemmeren bestaat geen aanleiding. Gelet op het voorgaande ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet in redelijkheid in het terras heeft kunnen voorzien. Het betoog faalt.

Vormvrije m.e.r.-beoordeling

10. [appellant] en anderen betogen dat ten onrechte geen vormvrije m.e.r.-beoordeling is gemaakt. Volgens [appellant] en anderen heeft de raad ten onrechte een vormvrije m.e.r.-beoordeling uit 2012 aan het plan ten grondslag gelegd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling is volgens hen niet actueel en daarom niet bruikbaar. Ook is de vormvrije m.e.r.-beoordeling volgens [appellant] en anderen ten onrechte niet als bijlage bij het plan opgenomen.

10.1. In de plantoelichting staat dat het voorliggende plan een locatie betreft waarvoor in het bestemmingsplan Weesperzijdestrook uit 2012 een wijzigingsbevoegdheid was opgenomen voor herontwikkeling. Voor de ontwikkeling is in het kader van dat bestemmingsplan een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd. Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling voor het bestemmingsplan Weesperzijdestrook is op te maken dat het voorliggende plangebied niet binnen een kwetsbaar of waardevol gebied ligt en dat er vanuit milieubelang geen nadelige effecten zijn te verwachten. In het bestemmingsplan Weesperzijdestrook is destijds geconcludeerd dat een m.e.r.-beoordelingsplicht niet van toepassing is voor de gezamenlijke ontwikkelingslocaties in dat bestemmingsplan. Voorliggend bestemmingsplan vormt een klein deel van één van de ontwikkelingslocaties die het bestemmingsplan Weesperzijdestrook in gezamenlijkheid zijn beoordeeld. In paragraaf 4.2 van de plantoelichting bij het voorliggende plan zijn de milieueffecten van het plan inzichtelijk gemaakt. Hieruit is op te maken dat er geen onacceptabele nadelige milieueffecten zijn te verwachten. De conclusie die destijds in het kader van het bestemmingsplan Weesperzijdestrook is gemaakt, is dan ook nog steeds actueel. Voor voorliggend bestemmingsplan wordt geconcludeerd dan het bestemmingsplan niet m.e.r-(beoordelings)plichtig is, aldus de plantoelichting.

10.2. Anders dan [appellant] en anderen stellen, is voor het plan een eigen vormvrije m.e.r.-beoordeling gemaakt, waarbij de vormvrije m.e.r.-beoordeling die eerder in 2012 is gemaakt, slechts als vertrekpunt is genomen. De milieueffecten van het plan zijn blijkens paragraaf 4.2 van de plantoelichting inzichtelijk gemaakt en hieruit is geconcludeerd dat geen nadelige milieueffecten zijn te verwachten en het bestemmingsplan niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig is. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat deze conclusie onjuist is. Het betoog dat de vormvrije m.e.r.-beoordeling uit 2012 niet bij het plan is opgenomen, mist feitelijke grondslag. De vormvrije m.e.r.-beoordeling is als bijlage 1 bij de plantoelichting bij het plan opgenomen. Gelet op het voorgaande faalt het betoog.

Parkeren

11. [appellant] en anderen vrezen voor ernstige parkeeroverlast in de omgeving van hun woningen ten gevolge van het plan. Zij wijzen erop dat het plan een veelheid van functies mogelijk maakt zodat het aannemelijk is dat de nieuwbouw tot een sterk verhoogde parkeerdruk leidt. [appellant] en anderen betogen dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom in dit geval kan worden afgeweken van het gemeentelijke parkeerbeleid en de daarin opgenomen parkeernorm. [appellant] en anderen achten het onaannemelijk dat bezoekers van de nieuwbouw altijd met het openbaar vervoer zullen komen. Zij stellen dat met name bezoekers van de voorziene horeca met de auto zullen komen. [appellant] en anderen betogen verder dat ten onrechte geen parkeernorm in het plan is opgenomen.

11.1. De raad stelt zich op het standpunt dat op grond van de parkeernormen in het gemeentelijke parkeerbeleid voor de nieuwbouw dient te worden voorzien in 1 tot 2 parkeerplaatsen op eigen terrein. Het parkeerbeleid biedt echter de mogelijkheid om van de parkeernormen af te wijken, waartoe de raad in het voorliggende geval aanleiding heeft gezien.

11.2. De gemeente hanteert het parkeerbeleid zoals neergelegd in de Nota Parkeernormen Auto, vastgesteld door de raad op 8 juni 2017. In de plantoelichting staat dat een uitgangspunt van het parkeerbeleid is dat de parkeerbehoefte op eigen terrein wordt opgevangen. In het parkeerbeleid wordt aangegeven dat afgezien mag worden van het realiseren van parkeren op eigen terrein, maar dat het gebouw dan uit het vergunningengebied wordt gelicht. In dat geval kan er geen parkeervergunning voor het openbaar gebied worden verkregen. Goed bereikbare, sterk verstedelijkte gebieden zoals de omgeving van het Amstelstation komen hiervoor in aanmerking. Een autoloos gebouw stimuleert het gebruik van andere vormen van vervoer en maakt het mogelijk om bij verdere stedelijke verdichting de parkeerproblematiek beheersbaar te houden. Gebouwen met functies die veel bezoekersverkeer aantrekken komen hier niet voor in aanmerking.

In de plantoelichting staat verder dat over de voorziene nieuwbouw het volgende kan worden gesteld:

1. De locatie is uitstekend te bereiken met het openbaar vervoer:

- de locatie ligt bij metrostation ‘Wibautstraat’;

- de locatie ligt op minder dan 1 km afstand van treinstation Amsterdam Amstel;

2. De begane grond dient een levendig karakter te hebben. Het realiseren van parkeerplaatsen in de eerste bouwlaag is daarom niet wenselijk.

3. Er is geen buitenruimte beschikbaar op de locatie.

4. Door de geringe kavelgrootte en het beperkte programma is de kostprijs voor de realisatie van ondergrondse parkeerplaatsen erg hoog.

5. De horecafunctie is de functie die de grootste verkeer aantrekkende werking heeft. Juist de bezoekers van deze horeca komen overwegend met de fiets.

Op grond van deze omstandigheden is voor de nieuwbouw afgeweken van het uitgangspunt dat de parkeerbehoefte moet worden afgewikkeld op eigen terrein. Voor de locatie wordt een zogenaamd ‘nul-vergunningenplafond’ in gesteld zodat geen parkeervergunningen voor het openbaar gebied worden verstrekt, aldus de plantoelichting.

11.3. De Afdeling overweegt dat het parkeerbeleid erop is gericht het gebruik van de auto in sterk verstedelijkte gebieden zoals de omgeving van het plangebied te ontmoedigen en het gebruik van het openbaar vervoer te stimuleren. De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij in dit geval is afgeweken van het parkeerbeleid door niet te voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein. Daarbij heeft de raad in aanmerking mogen nemen dat de locatie van de nieuwbouw goed te bereiken is met het openbaar vervoer. Dat het voorzien in parkeerruimte in de eerste bouwlaag dan wel ondergronds stedenbouwkundig onwenselijk is en hoge kosten met zich brengt, alsmede dat op de locatie geen buitenruimte beschikbaar is, is door [appellant] en anderen verder niet bestreden. De Afdeling acht het standpunt van de raad dat de bezoekers van de horeca hoofzakelijk met de fiets, althans niet met de auto, zullen komen, voorts aannemelijk. Tot slot is van belang dat het beleid voorschrijft dat indien geen parkeerruimte op eigen terrein wordt gerealiseerd geen parkeervergunningen voor het openbaar gebied zullen worden verleend.

Nu de raad in redelijkheid heeft kunnen afwijken van het parkeerbeleid door niet te voorzien in parkeerplaatsen op eigen terrein, hoefde de raad ook geen parkeernorm in het plan op te nemen.

Gelet op het vorenstaande bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan niet leidt tot onaanvaardbare parkeeroverlast. Gelet op het voorgaande faalt het betoog.

Fietsparkeren

12. [appellant] en anderen betogen dat het fietsparkeervak ten onrechte is geprojecteerd naast een toegangshek dat dienst doet als nooduitgang voor de bebouwing achter de nieuwbouw. Zij stellen dat het beoogde fietsparkeervak vanwege die ligging mogelijk niet kan worden aangelegd en de uitvoerbaarheid van het plan op dit punt daarom niet is verzekerd.

12.1. In de plantoelichting staat dat voor het fietsparkeren van de toekomstige bewoners en de creatieve bedrijven een fietsvoorziening in de nieuwbouw zelf wordt gerealiseerd. Voor de horeca- en detailhandelsfunctie is een fietsparkeervak beoogd in het openbaar gebied aan de noordzijde van de voorziene bebouwing. Ten behoeve daarvan is de bestemming "Verkeer" toegekend, waarbinnen parkeervoorzieningen voor fietsen zijn toegestaan. Ter waarborging van de aanleg van het fietsparkeervak is in artikel 3, lid 3.3.5, onder b, van de planregels voorgeschreven dat het verboden is de voor "Gemengd" aangewezen gronden te gebruiken voor horeca en/of detailhandel indien geen fietsparkeervak is aangelegd en in stand worden gehouden ten behoeve van horeca en/of detailhandel. Met deze voorwaardelijke verplichting is gewaarborgd dat het fietsparkeervak daadwerkelijk zal worden gerealiseerd. Het plan verplicht niet tot aanleg van het fietsparkeervak op de beoogde locatie, maar gelet op de beschikbare ruimte en de ter plaatse toegekende bestemming "Verkeer", is aannemelijk dat het fietsparkeervak hier zal worden aangelegd. In ieder geval kan het fietsparkeervak niet worden aangelegd op gronden vóór het toegangshek, omdat deze gronden geen deel uitmaken van het plangebied en de projectlocatie. Het betoog faalt.

Bouwbesluit

13. [appellant] en anderen betogen dat het plan niet uitvoerbaar is omdat de voorziene bebouwing vanwege de regels van het burenrecht niet kan voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit 2012 met betrekking tot daglichttoetreding. [appellant] en anderen wijzen erop dat de nieuwbouw kan worden gesitueerd op minder dan 2 m van de erfgrens met hun woning terwijl de regels van het burenrecht voorschrijven dat binnen die afstand in gevels geen ramen mogen worden geplaatst. Aan de westzijde van de nieuwbouw zal vanwege het ontbreken van ramen dus onvoldoende daglicht toetreden.

13.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.

13.2. Artikel 8:69a van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt: "De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept."

Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht (Kamerstukken II, 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 18-20) heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellanten door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de appellanten.

13.3. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] en anderen aldus dat zij een beroep doen op bepalingen die zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van het Bouwbesluit 2012, dat technische voorschriften bevat vanuit een oogpunt van gezondheid van bouwwerken. De norm van voldoende daglichttoetreding in het Bouwbesluit 2012 strekt tot bescherming van de belangen van de toekomstige gebruikers van de nieuwbouw en kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen, die het erom gaat gevrijwaard te blijven van nadelige gevolgen van het plan voor hun woon- en leefklimaat. [appellant] en anderen kunnen zich daarom niet op die normen beroepen.

Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1503, brengt een redelijke toepassing van het relativiteitsvereiste, vervat in artikel 8:69a van de Awb, met zich dat als [appellant] en anderen zich niet kunnen beroepen op de normen van het Bouwbesluit 2012 omdat die normen kennelijk niet strekken tot bescherming van hun belangen, zij zich evenmin op die normen kunnen beroepen ten betoge dat het plan niet uitvoerbaar is.

Gelet op het relativiteitsvereiste kan het bestreden besluit niet worden vernietigd op grond van het aangevoerde over het Bouwbesluit 2012 in relatie tot de uitvoerbaarheid van het plan. De Afdeling laat deze beroepsgrond daarom buiten bespreking.

Geluidluwe gevel

14. [appellant] en anderen betogen dat niet inzichtelijk is gemaakt of en hoe de nieuwbouw kan voldoen aan het vereiste van ten minste één geluidluwe gevel. Het plan is daarom niet uitvoerbaar.

14.1. De raad heeft zich op het standpunt gesteld dat het relativiteitsvereiste in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van deze beroepsgrond.

14.2. In de plantoelichting staat dat de gemeente het beleid "Vaststelling hogere grenswaarden Wet geluidhinder" (hierna: het beleid hogere waarden) heeft vastgesteld, waarin de eis is gesteld dat woningen waarvoor hogere waarden worden vastgesteld, in beginsel beschikken over een stille zijde.

14.3. Zoals hiervoor onder 13.2 is overwogen, mag de bestuursrechter een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van appellanten. De door [appellant] en anderen ingeroepen norm van een stille gevel strekt tot bescherming van de belangen van de toekomstige bewoners van de nieuwbouw om gevrijwaard te blijven van ernstige geluidhinder en kennelijk niet tot bescherming van de belangen van [appellant] en anderen, die het erom gaat gevrijwaard te blijven van nadelige gevolgen van het plan voor hun woon- en leefklimaat. [appellant] en anderen kunnen zich daarom niet op deze norm beroepen. Zij kunnen zich evenmin beroepen op deze norm ten betoge dat het plan niet uitvoerbaar is. Gelet op het relativiteitsvereiste kan het bestreden besluit niet worden vernietigd op grond van het aangevoerde over de eis van een stille gevel in relatie tot de uitvoerbaarheid van het plan. De Afdeling laat deze beroepsgrond daarom buiten bespreking.

Bodemverontreiniging

15. [appellant] en anderen betogen dat het bestemmingsplan geen inzicht geeft in de nadelige gevolgen van eventueel grondverzet ten behoeve van de nieuwbouw voor de leefomgeving. Zij wijzen erop dat de bodem in het plangebied verontreinigd is.

15.1. Zoals hiervoor onder 16.2 is overwogen, mag de bestuursrechter een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van appellanten.

15.2. De Afdeling begrijpt het betoog van [appellant] en anderen aldus dat zij een beroep doen op normen uit de Wet bodembescherming (hierna: de Wbb). De normen uit de Wbb strekken tot bescherming van de kwaliteit van de bodem en kennelijk niet ter bescherming van de belangen van [appellant] en anderen, die het erom gaat gevrijwaard te blijven van nadelige gevolgen van het plan voor hun woon- en leefklimaat. [appellant] en anderen kunnen zich daarom niet op deze normen beroepen. Gelet op het relativiteitsvereiste kan het bestreden besluit niet worden vernietigd op grond van het aangevoerde over eventuele bodemverontreiniging in het plangebied. De Afdeling laat deze beroepsgrond daarom buiten bespreking.

Planschade

16. [appellant] en anderen betogen dat de raad geen rekening heeft gehouden met planschade. De financiële uitvoerbaarheid van het plan is daarom niet aangetoond. [appellant] en anderen wijzen erop dat zij de oostgevel van hun woongebouw verhuren voor gevelreclame, hetgeen straks niet meer mogelijk is wanneer de nieuwbouw is gerealiseerd.

16.1. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

16.2. In hoofdstuk 4 van de plantoelichting wordt inzicht geboden in onder meer de financiële uitvoerbaarheid van het plan. Hieruit volgt dat de kosten voor de ontwikkeling van de nieuwbouw voor rekening komen van de initiatiefnemer en dat het gemeentebestuur daartoe een anterieure overeenkomst heeft gesloten met de initiatiefnemer. De raad heeft toegelicht dat daarbij ook rekening is gehouden met eventuele kosten uit planschade. De Afdeling ziet in het aangevoerde geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich op voorhand niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het vervallen van de mogelijkheid om gevelreclame te plaatsen geen dusdanige planschade zal opleveren dat het plan niet financieel uitvoerbaar is binnen de planperiode van tien jaar. Het betoog faalt.

Herplanting bomen

17. [appellant] en anderen betogen dat ten behoeve van het plan bomen moeten worden gekapt, maar dat niet duidelijk is of en waar zal worden voorzien in herplanting van bomen. Volgens [appellant] en anderen staan de te kappen bomen op hun perceel.

17.1. De raad heeft toegelicht dat een klein gedeelte van het perceel van [appellant] en anderen deel uitmaakt van het plangebied. Het gaat daarbij om een strook grond langs de erfgrens. Hierop staan bomen. In het geval dat tussen de initiatiefnemer en [appellant] en anderen overeenstemming wordt bereikt over eventuele grondoverdracht en de initiatiefnemer tot kap van de bomen wenst over te gaan, dient daarvoor een kapvergunning te worden aangevraagd. De Afdeling overweegt dat de vraag of in een herplantplicht moet worden voorzien, in deze procedure niet aan de orde kan komen, maar in een procedure over een eventueel te verlenen kapvergunning aan de orde dient te worden gesteld. Het betoog blijft daarom buiten bespreking.

Conclusie

18. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.

19. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Blankenstein
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 6 december 2017

821.