Uitspraak 201608137/1/R3


Volledige tekst

201608137/1/R3.
Datum uitspraak: 24 mei 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant A], Camping De Papaver B.V. en [appellante B], wonend onderscheidenlijk gevestigd te [plaats], (hierna: [appellant] en anderen),

en

het college van gedeputeerde staten van Groningen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 20 september 2016 heeft het college de bij besluit van 23 augustus 2005 aan [belanghebbende] verleende vergunning voor het ontgronden van het perceel kadastraal bekende gemeente Vlagtwedde, sectie S, nr. 779, plaatselijk bekend Beetserwijk te Sellingen, de zogenoemde Noordplas, gewijzigd.

Tegen dit besluit hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[belanghebbende] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant], het college en [belanghebbende] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 april 2017, waar [appellant] en anderen, bij monde van [appellant A], bijgestaan door mr. M.A. Jansen, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. van der Burgh, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting [belanghebbende], vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan door mr. C.J. Schipperus, advocaat te Wijchen, gehoord.

Overwegingen

Inleiding

1. Bij het bestreden besluit heeft het college op grond van artikel 8, tweede lid, van de Ontgrondingenwet het bepaalde onder I in het besluit van 23 augustus 2005, zoals gewijzigd bij besluit van 17 februari 2009, gewijzigd. De wijziging houdt in dat de geldigheidstermijn van de op 23 augustus 2005 verleende vergunning voor het ontgronden van de Noordplas wordt verlengd tot uiterlijk 13 september 2026. De voorschriften van de ontgrondingsvergunning zijn niet gewijzigd.

[appellant] en anderen kunnen zich niet verenigen met de verlenging van de geldigheidstermijn van de op 23 augustus 2005 verleende ontgrondingsvergunning. [appellant] en anderen exploiteren de camping De Papaver aan de Beetserweg 58a te Sellingen. Deze camping is gelegen aan de oever van een eerdere zandwinning, te weten de zogenoemde Zuidplas. [appellant] en anderen stellen dat als gevolg van de zandwinning hinder wordt ondervonden op de camping.

Belanghebbendheid

2. Het college en [belanghebbende] stellen zich op het standpunt dat [appellant A] geen belanghebbende is, omdat hij woont op meer dan 1 km afstand van de dichtstbijzijnde begrenzing van de ontgronding in de Noordplas, vanuit zijn woning geen zicht heeft op de zandwinning en niet in zijn persoonlijke belangen wordt geraakt. Voor zover [appellant A] zou wonen in een caravan op de camping, stelt [belanghebbende] dat dit geen legale vorm van permanente bewoning is. [belanghebbende] stelt zich verder op het standpunt dat Camping De Papaver B.V. en [appellante B] evenmin belanghebbenden zijn, omdat zij niets hebben gesteld waaruit blijkt in welke belangen zij worden geraakt. Bovendien is de camping gesloten, waardoor Camping De Papaver B.V. en [appellante B] hun belang hebben verloren bij het bestreden besluit, aldus [belanghebbende]

2.1. Artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:

"Onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.".

Het derde lid luidt:

"Ten aanzien van rechtspersonen worden als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.".

2.2. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 13 september 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY8105, omtrent de bij besluit van 23 augustus 2005 verleende ontgrondingsvergunning, overwogen dat [appellant A] eigenaar is van een camping aan de Beetserweg 58 te Sellingen en dat de camping ligt in de nabijheid van de bestaande zandafgraving en op ongeveer 550 m van de nieuwe zandafgraving. [appellant A] is in die zaak als belanghebbende aangemerkt. Niet in geschil is dat thans Camping De Papaver B.V. de camping exploiteert en dat [appellante B] eigenaar is van de gronden ter plaatse. Nu thans in geding is de verlenging van de geldigheidsduur van de bij besluit van 23 augustus 2005 verleende ontgrondingsvergunning, is de Afdeling van oordeel dat Camping De Papaver B.V. en [appellante B] belanghebbenden zijn bij het bestreden besluit. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de bij besluit van 23 augustus 2005 verleende ontgrondingsvergunning wordt verlengd voor een periode van 10 jaar.

Wat betreft [appellant A] is ter zitting gebleken dat [appellant A] woont aan de Beetserweg 58a te Sellingen, en wel op de bovenverdieping van het hoofdgebouw dat op de camping staat. Zijn woning staat op een afstand van ongeveer 1 km van de ontgrondingslocatie. Weliswaar heeft [appellant A] vanuit zijn woning mogelijk slechts beperkt zicht op de ontgronding door de aanwezigheid van bomen, maar gelet op de afstand tot de ontgronding en de ligging van zijn woning aan de Zuidplas acht de Afdeling het niet uitgesloten dat [appellant A] milieueffecten van enige betekenis zal ondervinden van de ontgronding. Gelet hierop kan [appellant A] naar het oordeel van de Afdeling worden aangemerkt als belanghebbende.

Gelet op het vorenstaande is het beroep van [appellant] en anderen ontvankelijk.

Wijziging ontgrondingsvergunning 2005

3. [appellant] en anderen betogen dat de bij besluit van 23 augustus 2005 verleende ontgrondingsvergunning niet meer kon worden gewijzigd nu deze ontgrondingsvergunning op 20 september 2016 niet meer van kracht was. Daartoe voeren zij aan dat de bij besluit van 23 augustus 2005 verleende ontgrondingsvergunning is verleend tot uiterlijk 10 jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning, te weten 13 september 2016. In dit verband wijzen zij op de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP2779, waarin is overwogen dat na het expireren van een vergunning de geldigheidsduur van die vergunning niet meer kan worden verlengd.

3.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het termijnvoorschrift in het besluit van 23 augustus 2005 uitsluitend inhoudt dat na afloop van de termijn geen gebruik meer mag worden gemaakt van de ontgrondingsvergunning. Volgens het college houdt het termijnvoorschrift niet in dat het besluit van 23 augustus 2005 niet meer rechtsgeldig is en niet meer kan worden gewijzigd. Het college wijst op zijn brief van 24 februari 2009, waarin hij ervan uitging dat verlenging van de ontgrondingsvergunning tot maximaal 30 jaar mogelijk is.

3.2. De ontgrondingsvergunning van 23 augustus 2005 is verleend tot uiterlijk 10 jaar na het onherroepelijk worden van dit besluit met het recht tot verlenging van perioden van ongeveer 10 jaar tot een maximum van 30 jaar. Bij uitspraak van de Afdeling van 13 september 2006, ECLI:NL:RVS:2006:AY8105, is deze ontgrondingsvergunning onherroepelijk geworden. De Afdeling is van oordeel dat, anders dan het college en [belanghebbende] stellen, hieruit volgt dat de bij besluit van 23 augustus 2005 verleende ontgrondingsvergunning op 13 september 2016 is geëxpireerd. Gelet daarop was de ontgrondingsvergunning ten tijde van het nemen van het bestreden besluit verlopen en was een verlenging van de geldigheidsduur daarom niet meer mogelijk. In de door het college en [belanghebbende] gestelde omstandigheden dat het bestreden besluit maar een week te laat is genomen, de aanvraag om verlenging van de ontgrondingsvergunning ruim op tijd was ingediend, in het besluit van 23 augustus 2005 staat ‘met het recht tot verlenging tot een maximum van 30 jaar’, waarbij het recht wordt voorbehouden tot aanpassing van de voorwaarden en het college meerdere malen heeft gecommuniceerd voornemens te zijn medewerking te verlenen aan de verlenging, ziet de Afdeling gelet op het belang van de rechtszekerheid geen aanleiding voor het oordeel dat een uitzondering moet worden gemaakt op de regel dat de geldigheidsduur van een ontgrondingsvergunning niet kan worden verlengd indien die vergunning geëxpireerd is. Gelet op het vorenstaande heeft het college ten onrechte het verzoek om wijziging van de geldigheidsduur van de ontgrondingsvergunning van 23 augustus 2005 ingewilligd.

[belanghebbende] heeft verzocht om de rechtsgevolgen in stand te laten nu het college wel bevoegd was tot verlenging van de ontgrondingsvergunning en een nieuwe ontwerpontgrondingsvergunning in voorbereiding is voor de gehele Noordplas met inbegrip van een uitbreiding van de zandwinning. Naar het oordeel van de Afdeling leent de zaak zich hiertoe niet, nu in het kader van de procedure over die nieuwe vergunning zelfstandig rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, waarop thans niet vooruit kan worden gelopen.

Het betoog slaagt.

4. Gelet op het voorgaande behoeven de overige beroepsgronden geen bespreking meer.

Conclusie

5. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

Proceskosten

6. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Groningen van 20 september 2016, waarbij de bij besluit van 23 augustus 2005 verleende vergunning voor het ontgronden van het perceel kadastraal bekende gemeente Vlagtwedde, sectie S, nr. 779, plaatselijk bekend Beetserwijk te Sellingen, is gewijzigd;

III. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Groningen tot vergoeding van bij [appellant A], Camping De Papaver B.V. en [appellante B] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.046,53 (zegge: duizendzesenveertig euro en drieënvijftig cent), waarvan € 990,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan;

IV. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Groningen aan [appellant A], Camping De Papaver B.V. en [appellante B] het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 334,00 (zegge: driehonderdvierendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat bij betaling van genoemd bedrag aan een van hen het bestuursorgaan aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. L.C. Lodeweges, griffier.

w.g. Michiels w.g. Lodeweges
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 mei 2017

625.