Uitspraak 200200306/1


Volledige tekst

200200306/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], wonend te [woonplaats]

en

burgemeester en wethouders van Zutphen,
verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 12 juni 2001, kenmerk 4.562, hebben verweerders het verzoek van appellante afgewezen om bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen ter zake van café “De Deur” op het perceel Turfstraat 1 te Zutphen.

Bij besluit van 11 december 2001, kenmerk 13.692, verzonden op diezelfde datum, hebben verweerders het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 15 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 17 januari 2002, beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 maart 2002 hebben verweerders een verweerschrift ingediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nog stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen gezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2002, waar appellante, in persoon en bijgestaan door [gemachtigde], en verweerders, vertegenwoordigd door N.C. van Buitenen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is [eigenaar] van café “De Deur” daar gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Appellante heeft verweerders verzocht bestuurlijke handhavingsmiddelen toe te passen ter zake van café “De Deur” in verband met de door het café veroorzaakte geluidhinder. Volgens haar hebben verweerders onvoldoende onderzocht of de vigerende geluidnormen worden overschreden. In dat verband wijst zij op het akoestisch onderzoek van Burggraaff Advies dat zij heeft doen opstellen. Uit de berekeningen opgenomen in dat rapport blijkt dat de inrichting een equivalent geluidniveau produceert van 53,4 dB(A) indien de nooddeur en het bovenluik van het café zijn gesloten en van 66,3 dB(A) indien dat luik is geopend, aldus appellante.

2.2. Verweerders stellen zich op het standpunt dat niet vaststaat dat vanuit het café de vigerende geluidnormen worden overtreden, zodat zij niet bevoegd zijn tot het toepassen van bestuurlijke handhavingsmiddelen.

2.3. De Afdeling overweegt dat blijkens het verweerschrift en het verhandelde ter zitting politieagenten en ambtenaren van de gemeente meerdere controles hebben uitgevoerd om vast te stellen of sprake is van een overtreding van de geluidsvoorschriften gesteld in het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer, dat op de onderhavige inrichting van toepassing is. Tijdens die controles zijn evenwel geen geluidmetingen verricht, omdat, zoals verweerders hebben gesteld, het geluid afkomstig uit de inrichting niet kon worden onderscheiden van het achtergrondgeluid ter plaatse. De enkele waarnemingen van de controleurs, zonder dat deze worden gestaafd door geluidmetingen, zijn echter onvoldoende om te kunnen constateren of de geluidvoorschriften worden overtreden. Daar komt bij dat gezien het door appellante ingebrachte akoestisch rapport niet kan worden uitgesloten dat sprake is van een overtreding van die voorschriften.

Op grond van het voorgaande komt de Afdeling tot het oordeel dat verweerders in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht bij de voorbereiding van het bestreden besluit niet de nodige kennis hebben vergaard omtrent de relevante feiten.

2.4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.

2.5. Verweerders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Zutphen van 11 december 2001, kenmerk 13.692;

III. veroordeelt burgemeester en wethouders van Zutphen in de door appellante in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 705,33; het bedrag dient door de gemeente Zutphen te worden betaald aan appellante;

IV. gelast dat de gemeente Zutphen aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 109,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. Th.G. Drupsteen, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.H. van Breda, ambtenaar van Staat.

w.g. Drupsteen w.g. Van Breda
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002

310.