Uitspraak 201604338/1/A1
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2017:1189
- Datum uitspraak
- 3 mei 2017
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 21 maart 2016 heeft het college zijn beslissing om op 13 maart 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening van de gemeente Utrecht (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 70,00, voor rekening van [appellant] komen.
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Afval
201604338/1/A1.
Datum uitspraak: 3 mei 2017
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te Utrecht,
en
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 21 maart 2016 heeft het college zijn beslissing om op 13 maart 2016 spoedeisende bestuursdwang toe te passen wegens het in strijd met de Afvalstoffenverordening van de gemeente Utrecht (hierna: de Afvalstoffenverordening) op onjuiste wijze aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft het college vermeld dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang, te weten een bedrag van € 70,00, voor rekening van [appellant] komen.
Bij besluit van 18 mei 2016 heeft het college het door [appellant] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft [appellant] een bezwaarschrift ingediend. Het college heeft dit doorgezonden naar de Afdeling ter behandeling als beroepschrift.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2017, waar partijen niet zijn verschenen.
Overwegingen
1. De toepassing van spoedeisende bestuursdwang heeft bestaan uit het verwijderen van een huisvuilzak die op 13 maart 2016 op de Amerikalaan te Utrecht is aangetroffen naast de daar aanwezige ondergrondse restafvalcontainer (hierna: de ORAC). Omdat de naam- en adresgegevens van [appellant] in de huisvuilzak zijn aangetroffen, is het college ervan uitgegaan dat de afvalstoffen van [appellant] afkomstig zijn, dat hij deze in strijd met artikel 10 van de Afvalstoffenverordening anders dan in de daarvoor aangewezen inzamelvoorzieningen ter inzameling heeft aangeboden en dat de kosten van de spoedeisende bestuursdwang op hem als overtreder kunnen worden verhaald.
2. Artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht luidt:
"De toepassing van bestuursdwang geschiedt op kosten van de overtreder, tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen."
3. [appellant] betoogt dat hij de ORAC op de desbetreffende dag niet open kon krijgen. Omdat er meer huisvuilzakken naast de ORAC stonden, heeft hij zijn huisvuilzak daarbij geplaatst. Omdat hij op dat moment nog niet lang in de Amerikalaan woonde, wist hij niet waar hij zijn huisvuil anders moest laten. Volgens [appellant] waren er, anders dan het college in het besluit op bezwaar heeft overwogen, geen stickers op de ORAC geplaatst waarop is vermeld dat het verboden is om afval naast de container te plaatsen.
4. Niet in geschil is dat de naast de ORAC aangetroffen huisvuilzak van [appellant] is en dat hij deze in strijd met de Afvalstoffenverordening ter inzameling heeft aangeboden.
5. De gestelde omstandigheid dat de ORAC niet kon worden geopend, ontslaat [appellant] niet van de verplichting om zijn huisvuil op de juiste wijze ter inzameling aan te bieden. Dit houdt in dat als een ORAC vol is of niet kan worden geopend, ongeacht de reden daarvoor, de huisvuilzak in een andere ORAC gedeponeerd moet worden of weer mee naar huis moet worden genomen.
Het betoog van [appellant] dat er geen stickers op de desbetreffende ORAC waren geplaatst waarop is vermeld dat het verboden is om afval naast de container te plaatsen, slaagt niet, reeds omdat [appellant] blijkens zijn beroepschrift wist dat dit verboden was.
De Afdeling ziet in hetgeen [appellant] heeft aangevoerd dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid de gemaakte kosten op hem heeft kunnen verhalen.
6. Het betoog faalt.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, griffier.
w.g. Van Sloten
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2017
208.