Uitspraak 201601885/1/A1


Volledige tekst

201601885/1/A1.
Datum uitspraak: 5 april 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer B.V., gevestigd te Amstelveen,
2. het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) van 11 maart 2016 in zaak nrs. 16/232 en 16/726 in het geding tussen:

[appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 3 september 2015 heeft het college omgevingsvergunning verleend aan de gemeente Amstelveen voor de duur van 10 jaar voor het oprichten van een drijvend zwembad met horeca, terras en sanitair aan de noordzijde van de plas de Poel in het Amsterdamse Bos.

Bij besluit van 18 december 2015 heeft het college het door [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 maart 2016 heeft de rechtbank het door [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer en het college hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer en het college hebben schriftelijke uiteenzettingen ingediend.

[appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer en het college hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 januari 2017, waar [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer, vertegenwoordigd door [appellant sub 1A] en mr. R. Ridder, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. R. van Eldik, ing. T. van Hove en E.C.A. van Velzen, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. De gemeente Amstelveen wil aan de noordelijke oever van de Poel een stadsstrand realiseren. Het is echter nog niet mogelijk in de Poel te zwemmen vanwege de waterkwaliteit. De gemeente wil daarom een tijdelijk drijvend zwembad met horeca, terras en sanitair realiseren. Het drijvende zwembad zal op pontons worden gerealiseerd die met een loopbrug met de oever worden verbonden. Op de pontons zal ook een tent met een hoogte van 5,5 m worden opgericht. In de tent zal de horecavoorziening worden geplaatst. Het bouwplan is in strijd met de geldende bestemmingsplannen "Amsterdamse Bos" en "Amstelveen Midden-West". Het college heeft daarom omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a en 2, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) gelezen in samenhang met artikel 2.7 van het Besluit omgevingsrecht (hierna: Bor) en artikel 4, aanhef en onder 11, van Bijlage II bij het Bor. Daarnaast wil de gemeente een horecapaviljoen op de noordelijke oever realiseren. Daarvoor is een aanvraag ingediend, maar deze moet nog worden beoordeeld.

H.D.H. Beheer is eigenaar van verschillende panden met een horecabestemming in Amstelveen, waaronder een pand aan de westelijke oever van de Poel op het adres [locatie 1]. In dat pand wordt door derden een restaurant geëxploiteerd. [appellant sub 1A] woont boven het restaurant op het adres [locatie 2]. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer vrezen voor geluid- en parkeeroverlast als gevolg van het zwembad. Voorts zal het drijvende zwembad volgens hen tot een ernstige aantasting van hun uitzicht leiden.

Volgens het college zal het drijvende zwembad niet leiden tot geluid- en parkeeroverlast voor [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer. Ook zal volgens het college het drijvende zwembad beperkt zichtbaar zijn vanaf de percelen [locatie 1] en [locatie 2]. Het college stelt zich daarom op het standpunt dat [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt.

Het hoger beroep van het college

2. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer belanghebbende zijn bij het besluit van 18 december 2015 omdat de enkele omstandigheid dat vanaf hun adressen zicht zal bestaan op het voorziene zwembad onvoldoende is om [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer als zodanig aan te merken. Volgens het college is daarvoor vereist dat het voorziene zwembad een zodanige ruimtelijke uitstraling heeft dat het van invloed is op het woon- en leefklimaat en het ondernemingsklimaat ter plaatse van de adressen van [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer. Volgens het college wordt niet aan dit vereiste voldaan, omdat het voorziene zwembad vanaf de adressen [locatie 1] en [locatie 2] slechts beperkt zichtbaar zal zijn. Het college wijst er daarbij op dat de tent alleen in de zomerperiode wordt opgezet. Voorts zal het voorziene zwembad volgens het college niet leiden tot geluidoverlast ter plaatse van de adressen [locatie 1] en [locatie 2].

2.1. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer stellen zich op het standpunt dat zij belanghebbende zijn. Volgens hen zal vanaf hun adressen duidelijk zicht zijn op het voorziene zwembad. Ook is de geluidoverlast als gevolg van het voorziene zwembad volgens hen te laag ingeschat in het akoestisch onderzoek.

2.2. De Afdeling stelt vast dat vanaf de adressen vrij zicht bestaat over het water richting het voorziene zwembad dat een forse omvang heeft nu dat bestaat uit meerdere pontons waarop een tent met een hoogte van 5,5 m zal worden opgericht. De afstand van het voorziene zwembad tot de adressen [locatie 1] en [locatie 2] is weliswaar ongeveer 325 m, maar deze afstand ziet op een obstakelvrije ruimte over water. Niet kan op voorhand worden aangenomen dat op beide adressen geen gevolgen van enige betekenis als gevolg van de aanwezigheid van het zwembad merkbaar zullen zijn, bijvoorbeeld in de vorm van geluid. Dat uit akoestisch onderzoek blijkt dat geluidnormen niet zullen worden overschreden, doet daaraan niet af en dient aan de orde te komen bij de inhoudelijke beoordeling.

Gelet op het voorgaande worden [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer door het bouwplan rechtstreeks in hun belangen getroffen. De rechtbank heeft [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer dan ook terecht als belanghebbende aangemerkt.

Het betoog faalt.

Het hoger beroep van [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer

Tijdelijkheid

3. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat niet aannemelijk is dat het voorziene zwembad daadwerkelijk kan en zal worden verwijderd na 10 jaar. Zij stellen dat het voorziene zwembad een permanent karakter zal hebben. Dit blijkt volgens hen uit de relevante beleidsdocumenten.

3.1. De Afdeling overweegt dat het college heeft toegelicht dat het de wens van het gemeentebestuur is om aan de noordelijke oever van de Poel een stadsstrand te realiseren. De waterkwaliteit van de Poel is evenwel te slecht om in te zwemmen. Er zijn daarom verscheidene maatregelen genomen om de waterkwaliteit te verbeteren, maar volgens het college zal het nog enkele jaren duren voordat de waterkwaliteit zodanig goed is dat veilig in de Poel kan worden gezwommen. Om in de tussenliggende jaren toch een soortgelijke voorziening aan te bieden, is volgens het college gekozen voor een tijdelijke oplossing in de vorm van het voorziene zwembad. Het voorziene zwembad is na tien jaar economisch en deels technisch afgeschreven waardoor het zwembad na die periode zal moeten worden verwijderd, aldus het college. Volgens het college kan het voorziene zwembad eenvoudig worden verwijderd. Daarbij wijst het college erop dat het voorziene zwembad een al bestaand zwembad is dat eerder in Amsterdam is gebruikt. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer hebben dat niet betwist. Het voorziene zwembad zal volgens het college niet duurzaam met de grond verankerd worden en kan door middel van een hijskraan uit het water worden getild. Ook dat hebben [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer niet betwist. Gelet op de toelichting van het college is aannemelijk dat het voorziene zwembad daadwerkelijk kan en zal worden verwijderd na de duur van 10 jaar, waarvoor de omgevingsvergunning is verleend.

Het betoog faalt.

Welstand

4. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer betogen dat de rechtbank ten onrechte niet is ingegaan op de kwestie of het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet. Weliswaar volgt uit artikel 2.10, aanhef en onder d, van de Wabo dat een aanvraag voor het oprichten van een tijdelijk bouwwerk niet wordt getoetst aan redelijke eisen van welstand, maar volgens [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer moet in het kader van een goede ruimtelijke ordening aandacht worden besteed aan redelijke eisen van welstand.

4.1. De Afdeling is van oordeel dat de rechtbank terecht niet is ingegaan op de kwestie of het bouwplan aan redelijke eisen van welstand voldoet. Het bouwplan behoefde op grond van artikel 2.10, aanhef en onder d, van de Wabo niet aan redelijke eisen van welstand te worden getoetst, nu het bouwplan voorziet in een tijdelijk bouwwerk. Het welstandsaspect komt ook in het kader van een goede ruimtelijke ordening in beginsel niet aan de orde. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer hebben geen feiten of omstandigheden aangevoerd die maken dat het welstandaspect in dit geval wel aan de orde komt in het kader van een goede ruimtelijke ordening.

Het betoog faalt.

Beleidsregels planologische afwijkingen

5. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college de bevoegdheid heeft om van de Beleidsregels planologische afwijkingen (hierna: de Beleidsregels) af te wijken. Volgens hen volgt uit paragraaf 1.4 van de Beleidsregels dat niet mag worden afgeweken van de planregels, omdat voor deze situatie geen criteria zijn opgenomen in de Beleidsregels. Indien moet worden aangenomen dat het college de bevoegdheid heeft om af te wijken van de Beleidsregels, voeren [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer aan dat niet voldaan is aan de voorwaarden van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.1. In paragraaf 1.4 van de Beleidsregels staat dat vergunningvrije bouwactiviteiten in twee categorieën zijn in te delen, te weten bouwactiviteiten die volledig vergunningvrij zijn en in beginsel ook niet aan de planregels hoeven te voldoen (artikel 2 van bijlage II van het Bor) en bouwactiviteiten die vergunningvrij zijn, maar die wel aan de planregels moeten voldoen (artikel 3 van bijlage II van het Bor). De bouwactiviteiten in de tweede categorie moeten dus voldoen aan de bebouwingsnormen en gebruiksvoorschriften van het bestemmingsplan. Als het gebruik van een bouwwerk strijdig is met het bestemmingsplan en/of de bebouwingsnormen van het bestemmingsplan worden overschreden, is voor deze categorie een omgevingsvergunning vereist voor een planologische afwijking. In deze beleidsnota wordt omschreven in welke specifieke situaties meer wordt toegestaan dan de huidige voorschriften van de bestemmingsplannen toestaan. In alle andere situaties zijn de planregels leidend en wordt in beginsel niet afgeweken van het bestemmingsplan.

5.2. De Afdeling overweegt dat in paragraaf 1.2 van de Beleidsregels staat dat gekozen is voor beleidsregels voor veel voorkomende bouwactiviteiten in Amstelveen, waarbij de behoefte aan vaste criteria in beleidsregels het grootst is. Bij bouwactiviteiten waarvoor geen beleidsregels zijn opgesteld, wordt volgens deze paragraaf per specifieke of individuele situatie beoordeeld of alsnog medewerking kan worden verleend. Paragraaf 1.4 van de Beleidsregels heeft uitsluitend betrekking op de veel voorkomende bouwactiviteiten waarvoor blijkens paragraaf 1.2 in de Beleidsregels criteria zijn opgenomen. Voor het voorziene zwembad zijn in de Beleidsregels geen criteria opgenomen. Dat betekent dat de Beleidsregels in dit geval niet van toepassing zijn en dat het college op basis van de specifieke situatie diende te beoordelen of het medewerking zou verlenen aan het bouwplan. Het is in dit geval dan ook niet van belang of het college de bevoegdheid heeft om van de Beleidsregels af te wijken.

Het betoog faalt.

Woon- en leefklimaat

6. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1A] niet onaanvaardbaar zal worden aangetast als gevolg van het voorziene zwembad. Volgens hen heeft de rechtbank daarbij te veel waarde gehecht aan de omstandigheid dat het raadhuis van de gemeente nabij de woning van [appellant sub 1A] staat, omdat uit foto’s blijkt dat het uitzicht vanuit zijn woning op het raadhuis beperkt is vanwege de beplanting. Ook is de rechtbank volgens hen bij de beoordeling van de geluidoverlast als gevolg van het voorziene zwembad ten onrechte uitgegaan van de richtafstand van 200 m voor een niet overdekt zwembad in de VNG-brochure "Bedrijven en milieuzonering". Volgens hen kan deze richtafstand niet worden toegepast, omdat sprake is van een uniek project. Het rapport "Akoestisch onderzoek drijvend zwembad te Amstelveen" van 23 februari 2016 van Tauw (hierna: het akoestisch onderzoek) doet daaraan volgens hen niet af. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer voeren aan dat het akoestisch onderzoek niet deugdelijk is, omdat daarin is uitgegaan van 150 bezoekers, terwijl de gemeente het voorziene zwembad toegankelijk wil maken voor 300 bezoekers. Bovendien is in het akoestisch onderzoek eraan voorbijgegaan dat het de bedoeling is dat het voorziene zwembad een aantrekkende werking zal hebben op recreatie op de noordelijke oever, zodat het aantal bezoekers aan de noordelijke oever met een veelvoud zal toenemen. [appellant sub 1A] en H.D. Beheer wijzen daarbij erop dat de gemeente een horecapaviljoen op de noordelijke oever wil realiseren. Verder heeft de rechtbank volgens hen ten onrechte van belang geacht dat [appellant sub 1A] naar verwachting ook het geluid van mensen op het terras van het restaurant heeft te dulden. De rechtbank miskent daarmee dat het restaurant een rustiger publiek trekt dan het voorziene zwembad en dat het voorziene zwembad ruimere openingstijden zal hebben dan het restaurant.

6.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorziene zwembad niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1A]. De rechtbank heeft daarbij terecht in aanmerking genomen dat het raadhuis nabij de woning van [appellant sub 1A] staat. Uit de door [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer overgelegde foto’s volgt dat het raadhuis vanuit de woning van [appellant sub 1A] duidelijk zichtbaar is ondanks de beplanting rondom het restaurant. Gelet hierop en op de afstand van ongeveer 325 m vanaf de woning van [appellant sub 1A] tot het voorziene zwembad, heeft het college in redelijkheid ervan uit kunnen gaan dat het voorziene zwembad niet zal leiden tot een ernstige aantasting van het uitzicht van [appellant sub 1A].

De rechtbank heeft voorts terecht geoordeeld dat het college wat betreft de beoordeling van de geluidoverlast uit heeft kunnen gaan van de richtafstand van 200 m in de VNG-brochure voor een niet overdekt zwembad, aangezien het bouwplan betrekking heeft op een niet overdekt zwembad. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer hebben niet aannemelijk gemaakt dat het college desondanks niet uit mocht gaan van de richtafstand van 200 m. De rechtbank heeft ook terecht het akoestisch onderzoek in aanmerking genomen. Daaruit volgt dat de geluidniveaus als gevolg van het voorziene zwembad ter plaatse van de woning van [appellant sub 1A] ruim beneden de door het college gehanteerde grenswaarden zullen liggen. De argumenten van [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer doen geen afbreuk aan het akoestisch onderzoek. Voor zover zij stellen dat de gemeente het voorziene zwembad toegankelijk wil maken voor 300 bezoekers, stelt de Afdeling vast dat het besluit van 3 september 2015 niet ziet op een zwembad voor 300 bezoekers. In de bij het besluit behorende aanvraag staat een aantal van 150 personen en een gebruiksoppervlakte van 500 m2 vermeld. Ter zitting heeft het college dit bevestigd. Het college heeft toegelicht dat in een eerdere fase van de besluitvorming gesproken is over een verbreding van de loopbrug om het voorziene zwembad toegankelijk te maken voor meer bezoekers. Daarvan is volgens het college evenwel afgezien en een verbreding van de loopbrug is thans niet meer aan de orde. Voorts hebben [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer niet aannemelijk gemaakt dat het voorziene zwembad zal leiden tot bezoekers aan de noordelijke oever van de Poel die geen gebruik zullen maken van het voorziene zwembad. Voor zover [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer wijzen op een aanvraag van de gemeente voor een horecapaviljoen op de noordelijke oever, overweegt de Afdeling dat deze aanvraag in deze procedure niet aan de orde is. In de procedure over die aanvraag zal het college moeten beoordelen of de gevolgen van het horecapaviljoen voor het woon- en leefklimaat aanvaardbaar zijn. Tot slot heeft de rechtbank van belang kunnen achten dat [appellant sub 1A] ook thans reeds het geluid van mensen op het terras van het restaurant kan horen, ook al zal het voorziene zwembad overdag eerder open gaan dan het restaurant.

Het betoog faalt

Parkeren

7. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat het voorziene zwembad niet zal leiden tot ernstige parkeeroverlast . Volgens hen heeft het college ten onrechte geen onderzoek verricht naar de parkeerbehoefte, maar de parkeerbehoefte alleen ingeschat. Het is volgens hen de bedoeling dat het voorziene zwembad een aantrekkende werking zal hebben op recreatie op de noordelijke oever, zodat het aantal bezoekers aan de noordelijke oever met een veelvoud zal toenemen. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer wijzen in dit verband op het voornemen van de gemeente een horecapaviljoen op de noordelijke oever te realiseren. Voorts stellen [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer dat de parkeerplaatsen in de omgeving de gehele dag in gebruik zijn. Ter onderbouwing van deze stelling hebben zij een luchtfoto van het parkeerterrein naast het raadhuis overgelegd.

7.1. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het college deugdelijk heeft gemotiveerd dat het voorziene zwembad niet zal leiden tot ernstige parkeeroverlast voor [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer. Het college heeft de parkeerbehoefte van het voorziene zwembad op basis van de parkeernormen in de gemeentelijke parkeernota ingeschat op 16 parkeerplaatsen. In hetgeen [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer hebben aangevoerd bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet uit heeft kunnen gaan van een behoefte van 16 parkeerplaatsen. Zij hebben niet aannemelijk gemaakt dat het voorziene zwembad zal leiden tot bezoekers aan de noordelijke oever van de Poel die geen gebruik zullen maken van het voorziene zwembad. Voor zover [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer wijzen op een aanvraag van de gemeente voor een horecapaviljoen op de noordelijke oever, overweegt de Afdeling dat deze aanvraag in deze procedure niet aan de orde is. In de procedure over die aanvraag zal het college moeten bezien of aan de parkeerbehoefte van het horecapaviljoen kan worden voldaan. Wat betreft de stelling dat de parkeerplaatsen in de omgeving de gehele dag in gebruik zijn, heeft het college toegelicht dat in de omgeving twee parkeerterreinen aanwezig zijn. Eén naast het raadhuis met een capaciteit van 160 parkeerplaatsen en een ander op een afstand van ongeveer 160 m ten noorden daarvan met een capaciteit van 100 parkeerplaatsen. [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer hebben dat niet betwist. Voorts heeft het college toegelicht dat het bezoek aan het voorziene zwembad vooral zal plaatsvinden in de namiddagen, de avonden en de weekenden. Op die tijdstippen zijn voldoende parkeerplaatsen beschikbaar op het parkeerterrein naast het raadhuis. Voornamelijk medewerkers en bezoekers van de gemeente maken gebruik van dat parkeerterrein en zij doen dat volgens het college niet of nauwelijks in de namiddagen, de avonden en de weekenden. De Afdeling acht dat aannemelijk. De luchtfoto die [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer hebben overgelegd, doet daaraan niet af, aangezien deze foto slechts een momentopname is van het parkeerterrein naast het raadhuis.

Het betoog faalt.

Flora- en faunawet

8. [appellant sub 1A] en HDH Beheer B.V. betogen dat de rechtbank ten onrechte niet heeft onderkend dat de uitvoerbaarheid van het bouwplan in het kader van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw) niet is verzekerd. Volgens hen hebben de baggerwerkzaamheden voor het voorziene zwembad ten onrechte plaatsgevonden in de periode februari tot en met juli. In deze periode mag de gemeente ter bescherming van de modderkruiper geen baggerwerkzaamheden uitvoeren volgens haar eigen "Gedragscode Flora- en faunawet gemeente Amstelveen" van 15 februari 2012 en het rapport "Activiteitenplan Ringslang, Zwembad de Poel te Amstelveen" van Adviesbureau E.C.O. Logisch van 23 juni 2015.

8.1. Op 1 januari 2017 is de Wet natuurbescherming (hierna: Wnb) in werking getreden en zijn de Natuurbeschermingswet 1998 en Ffw ingetrokken. Uit artikel 9.10 van de Wnb volgt dat dit geschil nu het bestreden besluit is vastgesteld voor 1 januari 2017 moet worden beoordeeld aan de hand van het voor die datum geldende recht.

8.2. De Afdeling overweegt dat de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) bij besluit van 12 mei 2016, kenmerk, F2016002142, het verzoek H.D.H. Beheer om handhavend op te treden ten aanzien van de baggerwerkzaamheden heeft afgewezen. Er waren geen kleine modderkruipers gevonden, zodat de Ffw niet was overtreden. Volgens de RVO is voor toekomstige werkzaamheden in de Poel voor de modderkruiper ook geen ontheffing van de Ffw vereist. Gelet hierop staat de Ffw niet in de weg aan de uitvoerbaarheid van het bouwplan. Voor zover [appellant sub 1A] en H.D.H. Beheer aanvoeren dat het besluit van de RVO niet deugdelijk is, overweegt de Afdeling dat beoordeling van dit betoog niet in deze procedure, maar in de procedure over dat besluit moet plaatsvinden.

Het betoog faalt.

Conclusie

9. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. bepaalt dat van het college van burgemeester en wethouders van Amstelveen een griffierecht van € 503,00 (zegge: vijfhonderddrie euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. J.A. Hagen en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.L. van Driel Kluit, griffier.

w.g. Polak w.g. Van Driel Kluit
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 april 2017

703.