Uitspraak 200200087/1


Volledige tekst

200200087/1.
Datum uitspraak: 10 juli 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

1. [appellanten sub 1], allen wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], allen wonend te [landen]

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 november 2001 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van Veldhoven.

1. Procesverloop

Bij een zevental besluiten van 22 en 27 december 2000 heeft het Hoofd van de afdeling Vergunningen namens burgemeester en wethouders van Veldhoven (hierna: burgemeester en wethouders) ieder van appellanten sub 2 aangeschreven om hun caravan binnen twee uur te verwijderen van de aangegeven standplaatsen aan de Beerze, Hoppenven en de Wegerd. Daarbij is aangekondigd dat, indien niet binnen de gestelde termijn hieraan zou worden voldaan, de betrokken caravan op kosten van betrokkenen zou worden weggesleept en gestald.

Bij besluit van 14 mei 2001 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 23 november 2001, verzonden op 29 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep, voor zover hier van belang, gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het bezwaar van appellanten alsnog niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 3 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 8 februari 2002 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2002, waar [appellanten sub 1], bijgestaan door mr. C.G.J.M. Termaat, advocaat te Eindhoven, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. S. Brand-Borghaerts, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Tevens is aan de zijde van appellanten verschenen [partij].

2. Overwegingen

2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 30 oktober 1998, JB 1998/280 en uitspraak van 29 augustus 2000, JB 2000/296) dient de identiteit van degene die hoger beroep instelt, tijdens de hoger beroepstermijn kenbaar te zijn. De omstandigheid dat hoger beroep wordt ingesteld namens een persoon van wie tijdens de hoger beroepstermijn de identiteit niet kenbaar is, kan niet worden beschouwd als een vormverzuim dat op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan worden hersteld. Nu uit het hoger-beroepschrift noch uit de machtiging die als productie E als bijlage is gevoegd bij het hoger-beroepschrift de identiteit van appellanten sub 2 blijkt, dient het hoger beroep van appellanten sub 2 niet-ontvankelijk te worden verklaard.

2.2. Appellanten sub 1 bestrijden het oordeel van de rechtbank dat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt bij de in bezwaar bestreden primaire besluiten. Zij betogen dat zij een rechtstreeks belang bij deze besluiten hebben omdat appellanten sub 2 hen - kort gezegd - slecht gastheerschap verwijten en voorts omdat de caravans van appellanten sub 2 op hun standplaatsen stonden. Appellanten sub 1 betogen dat zij door de aangevochten besluiten worden aangetast in de gebruiksmogelijkheden van hun respectieve standplaatsen.

2.3. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het gestelde slecht gastheerschap onvoldoende is om als belanghebbende in de zin van de Awb bij de primaire besluiten te worden aangemerkt. Het gaat daarbij immers om indirect en afgeleid belang. In zoverre kan het hoger beroep niet slagen. Met appellanten sub 1 is de Afdeling echter van oordeel dat daar waar de primaire besluiten een rechtsoordeel inhouden omtrent de vraag of het betreffende gebruik van de standplaatsen al dan niet in overeenstemming is met het ter plaatse vigerende bestemmingsplan, zij als gebruiker/vergunninghouder van die standplaatsen als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb bij de primaire besluiten dienen te worden aangemerkt. De rechtbank heeft dit miskend.

2.4. Het hoger beroep van appellanten sub 1 is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu de rechtbank niet is toegekomen aan een materiële beoordeling van het geschil zal de Afdeling het beroep van appellanten sub 1 met toepassing van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Raad van State naar de rechtbank terugwijzen.

2.5. De Afdeling zal de beslissing omtrent de proceskostenveroordeling in hoger beroep reserveren tot de einduitspraak van de rechtbank. Ook over de proceskostenveroordeling in beroep zal zij dienen te oordelen.

2.6. Een redelijke toepassing van artikel 43, eerste lid, van de Wet op de Raad van State brengt met zich dat het griffierecht door de Secretaris van de Raad van State aan appellanten sub 1 wordt terugbetaald.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van appellanten sub 2 niet-ontvankelijk;

II. verklaart het hoger beroep van appellanten sub 1 gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Hertogenbosch van 23 november 2001, AWB 01/887 GEMWT;

IV. wijst de zaak naar de rechtbank terug;

V. stelt de door appellanten sub 1 in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten vast op een bedrag van € 644,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en bepaalt dat de rechtbank beslist omtrent vergoeding van deze kosten;

VI. gelast dat gemeente Veldhoven aan appellanten het door hen voor de behandeling van het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 165,00) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2002

97-395.