Uitspraak 201605007/1/R6


Volledige tekst

201605007/1/R6.
Datum uitspraak: 22 februari 2017

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellante sub 1], wonend te Wanssum, gemeente Venray,
2. [appellant sub 2], wonend te Wanssum, gemeente Venray,

en

het college van burgemeester en wethouders van Venray,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 mei 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders een besluit hogere waarden als bedoeld in de Wet geluidhinder (hierna: de Wgh) genomen voor 128 woningen en één woningbouwlocatie in verband met de uitbreiding van het industrieterrein in Wanssum.

Tegen dit besluit hebben [appellante sub 1] en [appellant sub 2] beroep ingesteld.

Het college van burgemeester en wethouders heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 januari 2017, waar [appellant sub 2], vertegenwoordigd door mr. W.P.N. Remie, advocaat te Tilburg, en het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. J. Gundelach, advocaat te Almelo, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het besluit hogere waarden is vastgesteld ten behoeve van de uitbreiding van het bestaande industrieterrein in Wanssum. Deze uitbreiding wordt mogelijk gemaakt in het inpassingsplan "Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum", vastgesteld door provinciale staten van Limburg op 13 mei 2016. Het industrieterrein wordt in westelijke richting uitgebreid. Daarnaast wordt aan bestaande bedrijven op het industrieterrein extra geluidruimte toegekend. In het inpassingsplan is de bestaande geluidzone rondom het industrieterrein vervangen door een nieuwe zone.

2. [appellante sub 1] woont op het perceel [locatie 1] op ongeveer 18 m van het industrieterrein en op ongeveer 23 m afstand van gronden die in het kader van de Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum zullen worden aangewend voor de aanleg van een nieuwe rondweg om de kern van Wanssum. De geluidsbelasting bij haar woning zal vanwege het industrielawaai leiden tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wgh. Het college van burgemeester en wethouders heeft voor de woning daarom een hogere waarde van 58 dB(A) vastgesteld.

3. [appellant sub 2] woont op het perceel [locatie 2] op ongeveer 165 m van het industrieterrein. Ook bij zijn woning zal de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein tot een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde leiden. Het college van burgemeester en wethouders heeft voor de woning daarom een hogere waarde van 52 dB(A) vastgesteld.

4. Aan het besluit hogere waarden ligt het akoestisch rapport "Gebiedsontwikkeling Ooijen-Wanssum PIP, onderzoek geluid" van april 2016 (hierna: het akoestisch rapport), opgesteld door Royal Haskoning DHV, ten grondslag.

Bron- en overdrachtsmaatregelen

5. [appellante sub 1] en [appellant sub 2] betogen dat niet deugdelijk is gemotiveerd waarom geen bron- en overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen om de geluidsbelasting op hun woningen terug te brengen. [appellant sub 2] voert aan dat niet is gemotiveerd waarom geen bronmaatregelen kunnen worden getroffen, in het bijzonder ten aanzien van de grote lawaaimakers. Verder voert hij aan dat ter hoogte van de containerterminal op het industrieterrein een overdrachtsmaatregel had moeten worden getroffen. Dit is volgens hem een bepalende geluidbron waarbij een geluidscherm de geluidsbelasting op zijn woning aanzienlijk zou kunnen beperken. [appellant sub 2] stelt dat de hoogte van de containerterminal en de specifieke werkzaamheden zich niet verzetten tegen realisering van een geluidscherm. Ook is volgens [appellant sub 2] niet duidelijk hoe de kosten van een geluidscherm in de afweging zijn betrokken.

5.1. Artikel 110a, eerste lid, van de Wgh luidt: "Burgemeester en wethouders zijn binnen de grenzen van de gemeente bevoegd tot het vaststellen van een hogere waarde voor de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting."

Het vijfde lid luidt: "Het eerste en tweede lid vinden slechts toepassing indien toepassing van maatregelen, gericht op het terugbrengen van de geluidsbelasting vanwege het industrieterrein [...] van de gevel van de betrokken woningen [...] tot de ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting onvoldoende doeltreffend zal zijn dan wel overwegende bezwaren ontmoet van stedenbouwkundige, verkeerskundige, vervoerskundige, landschappelijke of financiële aard. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de in dit lid bedoelde bevoegdheid enkel in bij die maatregel aan te geven gevallen kan worden toegepast."

5.2. Ten aanzien van de mogelijkheid van bronmaatregelen heeft het college van burgemeester en wethouders toegelicht dat provinciale staten bij de vaststelling van het inpassingsplan ruimte hebben willen bieden voor economische ontwikkeling. In dat verband is aan de westzijde van het industrieterrein voorzien in uitbreidingsruimte voor nieuwe bedrijven. Verder is ervoor gekozen de bestaande bedrijven op het industrieterrein extra geluidruimte te bieden. Daarbij is de vergunde situatie als uitgangspunt genomen, rekening houdend met het feit dat de bestaande bedrijven op grond van de aan hen verleende vergunningen moeten voldoen aan de beste beschikbare technieken. Met het oog op de leefbaarheid in de omgeving is voorzien in een inwaartse zonering waarbij minder overlastgevende bedrijfsactiviteiten aan de rand van het industrieterrein worden toegestaan en meer overlastgevende bedrijfsactiviteiten meer richting het midden van het industrieterrein zijn voorzien. Het college van burgemeester en wethouders heeft toegelicht dat het verplicht stellen van bronmaatregelen afbreuk zou doen aan de doelstelling van het inpassingsplan om ruimte te bieden voor de vestiging van nieuwe bedrijven en de uitbreiding van bestaande bedrijven op het industrieterrein. Daarnaast zouden bronmaatregelen de vergunde activiteiten van de bestaande bedrijven inperken.

Naar het oordeel van de Afdeling heeft het college van burgemeester en wethouders in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien om bronmaatregelen te treffen, gelet op de beperking van de vergunde bestaande bedrijfsactiviteiten en de uitbreidingsmogelijkheden van het industrieterrein die dit tot gevolg zou hebben, daarbij mede in aanmerking genomen de omstandigheid dat in het inpassingsplan met het oog op het beperken van de geluidsbelasting is voorzien in een inwaartse zonering. Het betoog faalt.

5.3. Ten aanzien van het betoog van [appellant sub 2] dat bij de containerterminal een overdrachtsmaatregel had moeten worden getroffen, heeft het college van burgemeester en wethouders toegelicht dat tussen de woningen waarvoor hogere waarden zijn vastgesteld, waaronder de woning van [appellant sub 2], en de containerterminal reeds bedrijvigheid aanwezig is die geluid produceert. De woning van [appellant sub 2] staat bovendien op ongeveer 540 m afstand van de containerterminal. Volgens het college van burgemeester en wethouders is de containerterminal aldus geen geluidbron die bepalend is voor de geluidsbelasting op de woning van [appellant sub 2]. De Afdeling acht dit gelet op de tussengelegen bedrijvigheid en de afstand tot de woning van [appellant sub 2] niet onaannemelijk. Het college heeft verder toegelicht dat het geluid bij de containerterminal met name wordt veroorzaakt door de kraanactiviteiten en het stapelen van de containers. De containers kunnen tot 15 m hoog worden gestapeld en de motoren van de kranen bevinden zich op ruim 20 m hoogte. Hierdoor is een akoestische afscherming van aanzienlijke hoogte nodig om enige geluidreductie te kunnen bereiken. Een dergelijke hoge en lange akoestische afscherming leidt tot ongewenste stedenbouwkundige en landschappelijke barrières en een verslechterde bereikbaarheid van de bedrijven op het industrieterrein. Voorts zijn de kosten voor een dergelijk scherm aanzienlijk, aldus het college.

De Afdeling overweegt dat het college van burgemeester en wethouders, gelet op de beperkte invloed van de containerterminal op de geluidsbelasting op de woning van [appellant sub 2], de stedenbouwkundige en landschappelijke bezwaren, de gevolgen voor de bereikbaarheid van het industrieterrein en de aanzienlijke kosten, in redelijkheid geen overdrachtsmaatregelen hebben hoeven treffen. Het betoog faalt.

Cumulatie

6. [appellante sub 1] betoogt dat het college van burgemeester en wethouders zich onvoldoende rekenschap heeft gegeven van de cumulatie van het geluid van het industrieterrein met het geluid van de nieuwe rondweg bij haar woning. Zij acht de gecumuleerde geluidsbelasting van 61 dB(A) bij haar woning niet aanvaardbaar, te meer omdat de geluidhinder ook ’s avonds en ’s nachts optreedt, aldus [appellante sub 1].

6.1. Artikel 110a, derde lid, van de Wgh luidt: "De in het eerste en tweede lid bedoelde waarde kan ambtshalve of op verzoek van degenen die daartoe bij algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, worden vastgesteld."

Het zesde lid luidt: "Indien artikel 110f van toepassing is geven burgemeester en wethouders slechts toepassing aan het derde en vierde lid voorzover de gecumuleerde geluidsbelastingen na de correctie op grond van artikel 110f, derde lid, niet leiden tot een naar hun oordeel onaanvaardbare geluidsbelasting."

Artikel 110f, eerste lid, luidt: "Indien een van de volgende onderdelen van deze wet of van het krachtens deze onderdelen bepaalde:

a. Afdeling 1 en afdeling 2 van hoofdstuk V,

b. Afdeling 2, 3 en 4 van hoofdstuk VI,

c. hoofdstuk VII, en

d. hoofdstuk VIII,

van toepassing is op woningen [...] gelegen in twee of meer aanwezige of toekomstige geluidszones als bedoeld in de artikelen 40, 52, 74 en 108, of als vastgesteld krachtens artikel 107, dan wel in één of meer hiervoor genoemde geluidszones [...], dient degene, die bij of krachtens deze wet verplicht is tot het verrichten van een akoestisch onderzoek, ter plaatse van die woningen, andere geluidsgevoelige gebouwen en geluidsgevoelige terreinen, overeenkomstig de door Onze Minister gestelde regels, tevens onderzoek te doen naar de effecten van de samenloop van de verschillende geluidsbronnen. Aangegeven dient te worden op welke wijze met de samenloop rekening is gehouden bij de te treffen maatregelen."

Het derde lid luidt: "Het eerste en tweede lid zijn uitsluitend van toepassing indien voor een woning [...]:

a. een hogere waarde zal worden vastgesteld, en

b. voor dezelfde woning [...] de geluidsbelasting, vanwege tenminste een andere geluidsbron als bedoeld in het eerste lid, in de toekomstige situatie de voorkeurswaarde overschrijdt."

6.2. Uit artikel 110a, zesde lid, gelezen in samenhang met artikel 110f, eerste lid, van de Wgh, volgt dat indien een geluidsgevoelige bestemming waarvoor een hogere grenswaarde wordt vastgesteld in de zone van meerdere geluidsbronnen, zoals wegverkeer, railverkeer of industrie ligt, inzichtelijk dient te worden gemaakt hoe hoog de gecumuleerde geluidsbelasting is. De woning van [appellante sub 1] staat binnen de geluidszone van het industrieterrein en de geluidszone van de nieuwe rondweg. Het college van gedeputeerde staten heeft op 9 mei 2016 een hogere waarde van 51 dB(A) vastgesteld voor haar woning vanwege de geluidsbelasting van de rondweg. Omdat de woning van [appellante sub 1] waarvoor een hogere grenswaarde is vastgesteld, in de zone van de rondweg en het industrieterrein staat, bestaat in zoverre op grond van de Wgh de verplichting de gecumuleerde geluidsbelasting te bepalen en af te wegen.

6.3. Uit het akoestisch rapport volgt dat de gecumuleerde geluidsbelasting van de rondweg en het industrieterrein bij de woning van [appellante sub 1] ten hoogste 61 dB(A) zal bedragen. Het college van burgemeester en wethouders heeft deze geluidsbelasting niet onaanvaardbaar geacht. Daarbij heeft het gewezen op het gemeentelijke beleidsdocument "Geluidbeleid Hogere Waarden Wet Geluidhinder (spoor)wegverkeerlawaai en industrielawaai" van 5 april 2016 (hierna: het geluidbeleid). In het geluidbeleid staat dat een gecumuleerde geluidsbelasting niet onaanvaardbaar wordt geacht als deze ten hoogste 3 dB hoger is dan de ten hoogste vast te stellen hogere waarde. De waarde van 3 dB vindt haar oorsprong in het feit dat vanaf ongeveer 3 dB sprake is van een waarneembare toename, aldus het geluidbeleid. [appellante sub 1] heeft niet gemotiveerd waarom dit uitgangspunt in het geluidbeleid onredelijk is. De ten hoogste toelaatbare geluidsbelasting voor de rondweg is 60 dB(A), zodat een gecumuleerde geluidsbelasting tot 63 dB(A) overeenkomstig het geluidbeleid niet onaanvaardbaar wordt geacht. Vaststaat dat de gecumuleerde geluidsbelasting bij de woning van [appellante sub 1] deze waarde niet overschrijdt.

Het college van burgemeester en wethouders heeft voorts in aanmerking mogen nemen dat uit het akoestisch rapport volgt dat de gecumuleerde geluidsbelasting op de woning van [appellante sub 1] als gevolg van het inpassingsplan zal afnemen. In het akoestisch rapport wordt hiervoor de verklaring gegeven dat als gevolg van de aanleg van de rondweg en de afwaardering van de bestaande N270 het verkeer op de Geijsterseweg dat van en naar het industrieterrein rijdt sterk zal afnemen. Dit verkeer zal in de nieuwe situatie via de rondweg het industrieterrein bereiken en verlaten.

Tot slot heeft het college van burgemeester en wethouders in aanmerking mogen nemen dat in de woning van [appellante sub 1] een maximale binnenwaarde van 33 dB(A) kan worden verzekerd. Bij een eventuele overschrijding van deze waarde kunnen gevelisolatiemaatregelen worden getroffen.

Ten aanzien van de stelling van [appellante sub 1] dat de gecumuleerde geluidsbelasting van 61 dB(A) op haar woning met name in de avond- en nachtperiode onaanvaardbaar zal zijn, heeft het college van burgemeester en wethouders ter zitting toegelicht dat de vastgestelde hogere waarde van 58 dB(A) een etmaalwaarde betreft. De geluidnormen zijn in de avondperiode 5 dB en in de nachtperiode 10 dB lager dan in de dagperiode. Voor het oordeel dat het college van burgemeester en wethouders de gecumuleerde geluidsbelasting in de avond- en nachtperiode niet onaanvaardbaar heeft mogen achten bestaat daarom geen aanleiding.

6.4. Gelet op het voorgaande heeft het college van burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de gecumuleerde geluidsbelasting op de woning van [appellante sub 1] niet onaanvaardbaar is. Het betoog faalt.

Gemeentelijk beleid

7. [appellante sub 1] betoogt dat het besluit hogere waarden wat haar woning betreft is vastgesteld in strijd met het geluidbeleid omdat haar woning niet beschikt over ten minste één geluidluwe gevel. Volgens haar volgt uit het geluidbeleid dat voor een bestaande woning geen hogere waarde mag worden vastgesteld wanneer deze woning niet ten minste één geluidluwe gevel heeft.

7.1. In het geluidbeleid wordt als voorwaarde voor het vaststellen van een hogere waarde voor woningen de eis gesteld dat de woning over ten minste één geluidluwe gevel zal beschikken. Vaststaat dat de woning van [appellante sub 1] niet over ten minste één geluidluwe gevel beschikt. Anders dan [appellante sub 1] heeft gesteld, heeft het geluidbeleid op dit punt alleen betrekking op de situatie dat nieuwe woningen worden gebouwd in een bestaande geluidszone. De eis van ten minste één geluidluwe gevel in het geluidbeleid heeft aldus geen betrekking op de bestaande woning van [appellante sub 1]. Voor het oordeel dat in zoverre in strijd met het geluidbeleid een hogere waarde is vastgesteld voor haar woning, bestaat daarom geen aanleiding. Het betoog faalt.

Conclusie

8. De beroepen zijn ongegrond.

9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. G.T.J.M. Jurgens, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blankenstein, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Blankenstein
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 22 februari 2017

821.