Uitspraak 201506854/1/A1


Volledige tekst

201506854/1/A1.
Datum uitspraak: 2 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

De besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Aldi Best B.V., gevestigd te Best,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 3 juli 2015 in zaak nr. 14/5278 in het geding tussen:

Aldi Best B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Oisterwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2013 heeft het college de aanvraag van Aldi Best B.V. (hierna: Aldi) om een omgevingsvergunning ten behoeve van het realiseren van een Aldisupermarkt op het perceel Kerkstraat 57 te Oisterwijk (hierna: het perceel) gedeeltelijk geweigerd en de omgevingsvergunning gedeeltelijk verleend.

Bij besluit van 8 juli 2014 heeft het college het door Aldi daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en het besluit van 26 november 2013 in stand gelaten, onder aanvulling van de motivering daarvan.

Bij uitspraak van 3 juli 2015 heeft de rechtbank het door Aldi daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Aldi hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De heer en mevrouw [partij] hebben, daartoe in de gelegenheid gesteld, een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juni 2016, waar Aldi, vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. M.J. Tunnissen, advocaat te Arnhem, en het college, vertegenwoordigd door drs. M.F.H.T. Hordijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Uit de aanvraag van Aldi van 23 augustus 2013 blijkt dat Aldi ten behoeve van de oprichting van een supermarkt op het perceel een aanvraag omgevingsvergunning heeft ingediend voor, voor zover thans van belang, de activiteiten bouwen van een bouwwerk, slopen van een bouwwerk en het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde. Het bouwplan is er volgens de aanvraag op gericht om het bestaande pand op het perceel aan te passen om daarin de exploitatie van een Aldi supermarkt op de begane grond mogelijk te maken. De activiteit uitvoeren van een werk ziet op het veranderen van het achterterrein om aldaar 25 parkeerplaatsen te realiseren.

2. Ingevolge artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wabo wordt, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning geweigerd indien de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet.

Ingevolge artikel 2.5.30, eerste lid, van de Bouwverordening gemeente Oisterwijk 2012 (hierna: de bouwverordening), zoals deze gold ten tijde van belang, moet, indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer.

Ingevolge het tweede lid, moet de in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. (…).

Ingevolge het derde lid moet, indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort.

3. Het college heeft de vergunning voor de activiteiten slopen en het uitvoeren van een werk verleend. Voor de activiteit bouwen is de aanvraag geweigerd. Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de aanvraag niet voldoet aan artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening, nu deze volgens het college niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. Daarnaast voldoet de aanvraag volgens het college niet aan artikel 2.5.30, derde lid, van de bouwverordening, dat bepaalt dat voldoende in de te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen moet zijn voorzien.

Het college stelt zich op het standpunt dat er geen mogelijkheid is om met toepassing van artikel 2.5.30, vierde lid, af te wijken van het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste en derde lid, van de bouwverordening. Volgens het college is het vanwege de reeds bestaande parkeerdruk in de omgeving van de Kerkstraat niet mogelijk om parkeerplaatsen in het openbare gebied aan te leggen. Wat betreft het laden en lossen stelt het college zich op het standpunt dat een vrachtwagen weinig manoeuvreerruimte heeft om tussen de geparkeerde auto’s bij de supermarkt te kunnen laden en lossen. Daarnaast moet volgens het college een vrachtwagen achteruit de Torenbeemd inrijden om op het parkeerterrein te komen, waardoor volgens het college een verkeersonveilige situatie ontstaat.

Het college stelt zich daarom op het standpunt dat de aanvraag ten aanzien van de activiteit bouwen geweigerd moet worden.

4. Aldi betoogt dat de rechtbank het college ten onrechte heeft gevolgd in het standpunt dat de aanvraag in onvoldoende parkeerplaatsen op eigen terrein voorziet. De rechtbank heeft volgens Aldi, met het college, een onjuiste maatstaf gehanteerd bij het berekenen van het in de oorspronkelijke situatie reeds bestaande tekort aan parkeerplaatsen door bij die berekening uit te gaan van het aantal parkeerplaatsen dat objectief bezien op eigen terrein kan worden gerealiseerd. Volgens Aldi dient bij die berekening te worden uitgegaan van het aantal parkeerplaatsen dat in de oorspronkelijke situatie daadwerkelijk op eigen terrein aanwezig en in gebruik was. Dat waren minder parkeerplaatsen dan waarvan het college is uitgegaan en daarom was het tekort in de oorspronkelijke situatie groter. Aldus heeft Aldi op juiste wijze berekend dat het bouwplan moet voorzien in 25 parkeerplaatsen, aldus Aldi.

4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer de uitspraak van 27 januari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:133) behoort bij de beoordeling van de vraag of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan. Een eventueel bestaand tekort kan als regel buiten beschouwing worden gelaten. Dit houdt in dat slechts rekening dient te worden gehouden met de toename van parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan ten opzichte van de reeds bestaande parkeerbehoefte vanwege het bestaande pand.

4.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de parkeerbehoefte na realisering van het bouwplan, met toepassing van de parkeernormen uit bijlage I bij de "Parkeerfondsverordening gemeente Oisterwijk 2010"

57 parkeerplaatsen bedraagt. Evenmin is in geschil dat in de oorspronkelijke situatie, toen op het perceel nog een meubelzaak was gevestigd, de parkeerbehoefte 38 parkeerplaatsen bedroeg.

4.3. Volgens de hiervoor genoemde vaste rechtspraak hoeft bij realisering van het bouwplan geen rekening te worden gehouden met een bestaand tekort aan parkeerplaatsen. Partijen zijn uitsluitend verdeeld over de vraag hoe groot het bestaande tekort is. Aldi stelt dat in de oorspronkelijke situatie 6 parkeerplaatsen op het eigen terrein aanwezig waren. Zij beroept zich daarbij op een aldus luidende verklaring van de eigenaar van het perceel, [eigenaar], namens 3S Vastgoed B.V.. Daaruit volgt volgens Aldi dat het bestaande tekort (38 - 6=) 32 parkeerplaatsen bedraagt, zodat zij (57 - 32=) 25 parkeerplaatsen moet realiseren. Volgens het college waren er in de oorspronkelijke situatie echter 11 parkeerplaatsen op het eigen terrein aanwezig, zodat het bestaande tekort (38 - 11=) 27 parkeerplaatsen bedraagt. Op grond daarvan dient Aldi (57 - 27=) 30 parkeerplaatsen op het eigen terrein te realiseren.

4.4. De rechtbank heeft overwogen dat op het achterterrein 11 wit belijnde parkeerplaatsen aanwezig zijn. Zij is daarbij uitgegaan van een onderzoek naar het aantal parkeerplaatsen door het college, en een luchtfoto van de situatie (hierna: de luchtfoto), die het college daarvan in het geding heeft gebracht. Daarop staan de 11 bedoelde parkeerplaatsen aangegeven. Aldi bestrijdt dat het volledige aantal van 11 parkeerplaatsen in aanmerking kan worden genomen bij de bepaling van het bestaande tekort, nu volgens Aldi een aantal van 5 daarvan in de oorspronkelijke situatie niet werd gebruikt als parkeerplaats. De rechtbank heeft daarover geoordeeld dat niet kan worden aanvaard dat onbruikbaar geraakte of onbruikbaar gemaakte parkeerplaatsen buiten beschouwing zouden dienen te blijven. Daarmee zou immers op subjectieve wijze een bestaand tekort kunnen worden vergroot.

De Afdeling volgt het oordeel van de rechtbank dat ter bepaling van het bestaande tekort aan parkeerplaatsen het aantal parkeerplaatsen in aanmerking dient te worden genomen dat objectief bezien, en met inachtneming van de afmetingen uit de bouwverordening zoals die golden ten tijde van de oorspronkelijke situatie, op het eigen terrein kon worden gerealiseerd.

Ter zitting is het de Afdeling echter gebleken dat de parkeerplaatsen die op de luchtfoto zijn aangegeven met de nummers 6 en 11 niet kunnen worden gerekend tot de parkeerplaatsen die in de oorspronkelijke situatie objectief bezien op het eigen terrein konden worden gerealiseerd. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat parkeerplaats nummer 6 zodanig is gelegen dat deze indien in gebruik, een afrit van het achterterrein blokkeert. Parkeerplaats nummer 11 blokkeert indien in gebruik de ingang van een garage.

Dit baat Aldi echter niet, nu indien ervan wordt uitgegaan dat deze twee parkeerplaatsen behoren tot het bestaande tekort en Aldi deze derhalve niet behoeft te realiseren, Aldi nog altijd een aantal van 28 parkeerplaatsen moet realiseren, waarin het bouwplan niet voorziet.

De Afdeling volgt het betoog van Aldi, dat ook de op de luchtfoto met de nummers 7, 8 en 9 aangeduide parkeerplaatsen moeten worden meegeteld bij het bestaande tekort, niet. Deze plaatsen konden in de oorspronkelijke situatie objectief bezien worden gerealiseerd en gebruikt. De plaatsen 7 en 8 liggen weliswaar voor een bouwwerk met daarin twee open bergingen, maar deze kunnen, ook als daarvóór wordt geparkeerd, gelet op de tussenruimte tussen het bouwwerk en de geparkeerde auto’s, worden bereikt en gebruikt. Ook parkeerplaats 9 is een bruikbare parkeerplaats, die derhalve in de oorspronkelijke situatie objectief bezien kon worden gerealiseerd. De enkele omstandigheid dat deze, zoals gesteld door Aldi, voor opslag wordt gebruikt, maakt dit niet anders.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de rechtbank terecht tot het oordeel is gekomen dat het bouwplan niet voorziet in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein en derhalve in strijd is met artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening.

Het betoog faalt.

5. Gelet op het voorgaande, kan het betoog van Aldi dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat evenmin is voorzien in voldoende laad- en losruimte op het perceel, buiten bespreking blijven.

6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. D.L. Bolleboom, griffier.

w.g. Van der Beek-Gillessen w.g. Bolleboom
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016

641.