Uitspraak 201602238/1/V6


Volledige tekst

201602238/1/V6.
Datum uitspraak: 2 november 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], voor haar minderjarig kind [zoon], beiden wonend te Katwijk aan Zee, gemeente Katwijk,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 3 maart 2016 in zaak nr. 15/7710 in het geding tussen:

[zoon]

en

de burgemeester van Katwijk.

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2015 heeft de burgemeester geweigerd de verkrijging van het Nederlanderschap door optie van de zoon te bevestigen.

Bij besluit van 15 september 2015 heeft de burgemeester het daartegen door [appellante] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 maart 2016 heeft de rechtbank het daartegen door [appellante] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 oktober 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. J. Klaas, advocaat te Haarlem, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. F.L. Oudshoorn, advocaat te Katwijk, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Aanleiding

2. Bij besluit van 15 september 2015 heeft de burgemeester de weigering om de verkrijging van het Nederlanderschap van de zoon te bevestigen, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN), gehandhaafd. De burgemeester heeft daaraan ten grondslag gelegd dat niet is komen vast te staan dat de zoon staatloos is en dat evenmin vaststaat dat de zoon gedurende een onafgebroken periode van ten minste drie jaren toelating in Nederland heeft gehad.

Het hoger beroep van [appellante]

3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de zoon niet als staatloos is geregistreerd, zodat hij niet aan de voorwaarden voldoet om door optie het Nederlanderschap te verkrijgen in de zin van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN. [appellante] voert daartoe aan dat haar niet kan worden tegengeworpen dat de zoon niet als staatloos geregistreerd staat in de Basisregistratie Personen (hierna: BRP), omdat in Nederland een vaststellingsprocedure voor staatloosheid ontbreekt. De rechtbank heeft volgens [appellante] niet onderkend dat het ontbreken van een dergelijke procedure, die aan de verkrijging van het Nederlanderschap door optie in de weg staat, in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM), artikel 7 van het Verdrag inzake de rechten van het kind (hierna: het IVRK) en artikel 24, derde lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (hierna: het IVBPR).

Beoordeling

3.1. De Afdeling heeft bij uitspraak van 21 mei 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1788, het hoger beroep van [appellante] betreffende de afwijzing van het verzoek om wijziging van de registratie van de nationaliteit van de zoon in de gemeentelijke basisadministratie (thans: BRP) van de gemeente Utrecht van 'onbekend' naar 'staatloos', ongegrond verklaard.

3.2. Niet in geschil is dat de nationaliteit van de zoon in de BRP thans als 'onbekend' staat geregistreerd. Nu volgens de Handleiding een vreemdeling die in de BRP is ingeschreven als zijnde van onbekende nationaliteit niet kan worden aangemerkt als staatloze in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, van de RWN, voldoet de zoon reeds hierom niet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN.

3.3. Voor zover [appellante] heeft beoogd te betogen dat de RWN buiten toepassing moet worden gelaten, althans dat de burgemeester zelf onderzoek had moeten verrichten naar de mogelijke staatloosheid van de zoon, wordt als volgt overwogen.

Uit de RWN noch uit de Handleiding volgt een verplichting voor de burgemeester om bij onzekerheid over de nationaliteit van de betrokkene te onderzoeken of betrokkene staatloos is en de staatloosheid vervolgens zelf vast te stellen. Deze verplichting volgt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, evenmin uit artikel 7 van het IVRK en artikel 24, derde lid, van het IVBPR, daargelaten of deze een ieder verbindend zijn, reeds omdat daarin geen regels zijn vervat over vaststelling van staatloosheid.

Wat betreft het beroep van [appellante] op artikel 8 van het EVRM, kan uit het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 11 oktober 2011, Genovese tegen Malta, ECLI:CE:ECHR:2011:1011JUD005312409, worden afgeleid dat indien bij de afwijzing van een naturalisatieverzoek zich willekeur voordoet, onder bijzondere omstandigheden artikel 8 van het EVRM in beeld kan komen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 26 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8272). [appellante] heeft niet gesteld dat de afwijzing van de aanvraag willekeurig is.

3.4. Zoals de Afdeling in voormelde uitspraak van 21 mei 2014 heeft overwogen staat vast dat er op dit moment geen specifieke procedure is om de staatloosheid van personen juridisch vast te stellen. Het gaat de rechtsvormende taak van de rechter te buiten om daarin thans te voorzien. Overigens heeft, zoals ook de gemachtigde van [appellante] ter zitting bij de Afdeling heeft opgemerkt, de minister van Veiligheid en Justitie op 28 september 2016 een concept-regeling voor een Rijkswet vaststellingsprocedure staatloosheid voor consultatie op internet gepubliceerd (www.internetconsultatie.nl/staatloosheid).

3.5. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat de burgemeester zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zoon niet aan de voorwaarden van artikel 6, eerste lid, aanhef en onder b, van de RWN voldoet en de aanvraag terecht heeft afgewezen.

Het betoog faalt.

Conclusie

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Sevenster, voorzitter, en mr. J.J. van Eck en mr. J.Th. Drop, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.M. van Paaschen, griffier.

w.g. Sevenster w.g. Van Paaschen
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 2 november 2016

766.


BIJLAGE

Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden

Artikel 8

1. Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie.

2. Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht, dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

Verdrag inzake de rechten van het kind

Artikel 7

1. Het kind wordt onmiddellijk na de geboorte ingeschreven en heeft vanaf de geboorte het recht op een naam, het recht een nationaliteit te verwerven en, voor zover mogelijk, het recht zijn of haar ouders te kennen, en door hen te worden verzorgd.

2. De Staten die partij zijn, waarborgen de verwezenlijking van deze rechten in overeenstemming met hun nationale recht en hun verplichtingen krachtens de desbetreffende internationale akten op dit gebied, in het bijzonder wanneer het kind anders staatloos zou zijn.

Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten

Artikel 24

(…)

3. Elk kind heeft het recht een nationaliteit te verwerven.

Rijkswet op het Nederlanderschap

Artikel 1

1. In deze Rijkswet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: (…)

f. staatloze: een persoon die door geen enkele staat, krachtens diens wetgeving, als onderdaan wordt beschouwd; (…).

Artikel 6

1. Na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: (…)

b. de vreemdeling die in het Europese deel van Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, is geboren, aldaar gedurende een onafgebroken periode van tenminste drie jaren toelating en hoofdverblijf heeft en sedert zijn geboorte staatloos is; (…).

Handleiding voor de toepassing van de RWN

Toelichting ad artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f

(…) Om te bepalen of een persoon staatloos is in de zin van de RWN wordt gekeken naar de inschrijving in de BRP. Als de vreemdeling in de BRP is ingeschreven als staatloze, is op zijn persoonslijst de categorie nationaliteit niet opgenomen en kan hij worden aangemerkt als staatloze in de zin van de RWN. Als de vreemdeling in de BRP is ingeschreven als zijnde van onbekende nationaliteit omdat zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld, is op zijn persoonslijst in de categorie nationaliteit de standaardwaarde ‘0000’ (onbekend) opgenomen en kan hij niet worden aangemerkt als staatloze in de zin van de RWN. (…)