Uitspraak 201508215/1/A3


Volledige tekst

201508215/1/A3.
Datum uitspraak: 12 oktober 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel Centrum,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2015 in zaak nr. 14/7278 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Amsterdam,

en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (de Afdeling begrijpt: het algemeen bestuur).

Procesverloop

Bij besluit van 19 mei 2014 heeft het algemeen bestuur [wederpartij] op straffe van een dwangsom gelast [vaartuig] binnen vier weken na dagtekening van dat besluit uit de openbare wateren van het beheersgebied van het stadsdeel Centrum te verwijderen en verwijderd te houden.

Bij besluit van 25 september 2014 heeft het algemeen bestuur het door [wederpartij] en [gemachtigde] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 september 2015 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het besluit van 19 mei 2014 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft het college hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 september 2016, waar het algemeen bestuur, vertegenwoordigd door mr. E.G. Blees, werkzaam bij Waternet, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Aan het besluit van 19 mei 2014 heeft het algemeen bestuur ten grondslag gelegd dat tijdens een controle op 13 augustus 2013 is vastgesteld dat [vaartuig] lag afgemeerd aan de [locatie]. In dit besluit staat dat [vaartuig] een object is dat 7,9 m lang, 3,4 m breed en 1,1 m hoog is en geen pleziervaartuig. In artikel 2.5.2, eerste lid, van de Verordening op het binnenwater (hierna: Vob) is het verboden een object in, op of boven het water te houden. Het algemeen bestuur heeft [wederpartij] daarom bij besluit van 19 mei 2014 gelast [vaartuig] te verwijderen en verwijderd te houden uit de openbare wateren van het beheersgebied van het stadsdeel Centrum.

Dat besluit is bij het in beroep bestreden besluit gehandhaafd.

2. De rechtbank heeft overwogen dat niet in geschil is dat [vaartuig] in gebruik is als pleziervaartuig en niet voor andere doeleinden wordt gebruikt. Gelet op de uiterlijke kenmerken dient [vaartuig] ook te worden aangemerkt als pleziervaartuig. Het algemeen bestuur heeft [vaartuig] dan ook ten onrechte aangemerkt als object. Het verbod dat is vervat in artikel 2.5.2, eerste lid, van de Vob was daarom niet van toepassing, zodat het algemeen bestuur niet bevoegd was handhavend op te treden, aldus de rechtbank.

3. Het algemeen bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [vaartuig] een pleziervaartuig is. Bij de beoordeling of een schip hoofdzakelijk is bestemd voor niet-bedrijfsmatige recreatie is enkel van belang of het naar bouw, inrichting en uiterlijke kenmerken duidelijk, naar objectieve maatstaven, als pleziervaartuig is te herkennen. Het gebruik van een schip is bij de beoordeling van de bestemming ervan niet relevant, want gelet op artikel 2.2.1, aanhef en onder d, van de Vob is dat een afzonderlijk onderdeel om te beoordelen of een schip een pleziervaartuig is, aldus het algemeen bestuur. Ter toelichting verwijst het naar de uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO1190. Bovendien is de beoordeling van het gebruik niet objectief, omdat niet goed valt na te gaan hoe een schip precies wordt gebruikt. De rechtbank heeft de verklaring van het algemeen bestuur ter zitting, dat vrachtschepen die in Amsterdam thans worden gebruikt als woonboot en dus de bestemming woonboot hebben gekregen, ook ten onrechte als steun voor haar oordeel gebruikt. De definitie van een woonboot in artikel 2.2.1 is niet gelijk aan de definitie van een pleziervaartuig in die bepaling.

Volgens het algemeen bestuur heeft de rechtbank verder bij de beoordeling van de vraag of [vaartuig] naar zijn uiterlijke kenmerken kan worden aangemerkt als een pleziervaartuig er ten onrechte waarde aan gehecht dat deze is voorzien van een zwarte plexiglas stuurkolom met stuur, een gashendel, en een opbouw met motorklep en verlichting. In de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010 is ook geen doorslaggevende betekenis toegekend aan de omstandigheid dat het vaartuig in die zaak was voorzien van onder meer een motor en een mast. Daarnaast heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het feitelijk gebruik een rol lijkt te spelen bij de vaartuigen die zijn vermeld op bijlage A bij de Vob, aldus het algemeen bestuur. In die bijlage zijn voorbeelden vermeld van vaartuigen die niet als pleziervaartuig worden aangemerkt maar als objecten. De [vaartuig] past in de objecten die zijn vermeld in die bijlage en lijkt sterk op het vaartuig op de eerste foto. Dat vaartuig is niet als object aangemerkt.

3.1. Niet in geschil is dat [vaartuig] hoofdzakelijk wordt gebruikt voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie. De vraag ligt voor of [vaartuig] daartoe ook is bestemd.

3.2. Ingevolge artikel 1.1.1, aanhef en onder j, van de Vob wordt in deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan onder schip: elk vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel van vervoer te water; onder schip wordt mede verstaan drijvende werktuigen, zoals kranen, werkeilanden, een drijvende kraan, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard.

Ingevolge artikel 2.2.1, wordt in hoofdstuk 2 en de daarop rustende bepalingen verstaan onder:

a. woonboot: een vaartuig, daaronder begrepen een object te water, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt als of is bestemd tot woonverblijf;

(…)

d. pleziervaartuig: een schip, hoofdzakelijk gebruikt en bestemd voor niet-bedrijfsmatige varende recreatie;

e. object: een al dan niet drijvend voorwerp of vaartuig dat in, op of boven het water is aangebracht of afgemeerd en dat niet behoort tot enig andere in dit hoofdstuk genoemde categorie;

(…).

Ingevolge artikel 2.5.2, eerste lid, is het verboden een object in, op of boven het water te plaatsen of te houden.

3.3. De toelichting bij artikel 2.2.1, aanhef en onder d, luidt als volgt:

"d. Pleziervaartuig

Het begrip varende recreatie geeft onder meer het onderscheid aan tussen een pleziervaartuig en een (meestal duurzaam op een ligplaats afgemeerde) woonboot. Ook hier heeft het begrip bestemmen een objectieve betekenis. De beantwoording van de vraag, of een vaartuig als pleziervaartuig kan worden aangemerkt dient, evenals bij woonboten, te geschieden naar spraakgebruik.

Het vaartuig dient naar bouw, inrichting of uiterlijke kenmerken duidelijk, naar objectieve maatstaven, als zodanig te herkennen zijn. Een belanghebbende die een buitenboordmotor hangt aan bijvoorbeeld een dekschuit, kan daarmee dus niet zijn object bestemmen tot pleziervaartuig. Als een pleziervaartuig bijvoorbeeld duidelijk waarneembaar bewoond wordt of als buitenruimte wordt gebruikt, is er geen sprake van een pleziervaartuig. Bijlage A bevat afbeeldingen van objecten die niet als pleziervaartuig worden aangemerkt."

3.4. Uit de onder 3. genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 oktober 2010, waarop het algemeen bestuur zich heeft beroepen, volgt dat het in redelijkheid aansluiting kon zoeken bij de toelichting bij artikel 2.2.1 voor de invulling van het criterium "hoofdzakelijk bestemd voor". Uit die uitspraak volgt verder dat de bouw, inrichting en uiterlijke kenmerken van een vaartuig een rol spelen bij de hoofdzakelijke bestemming van een vaartuig. Een pleziervaartuig dient wat betreft bouw, inrichting en uiterlijke kenmerken naar objectieve maatstaven herkenbaar te zijn als pleziervaartuig. Het gebruik van een vaartuig kan hierbij dus geen rol spelen, nu het gebruik niets zegt over de bouw, inrichting en uiterlijke kenmerken van een vaartuig.

De [vaartuig] is rechthoekig met op het dek een zwarte plexiglas stuurkolom met stuur, een gashendel, en een opbouw met motorklep. Er is geen eigen zitgelegenheid voor opvarenden. De [vaartuig] heeft geen boeg en geen reling. Er kan niet gehoosd worden. Zij toont meer gelijkenissen met een vlot dan met een schip met boeg en achtersteven. Gelet op de bouw, inrichting en uiterlijke kenmerken heeft het algemeen bestuur zich terecht op het standpunt gesteld dat [vaartuig] geen pleziervaartuig is maar een object als bedoeld in artikel 2.2.1, aanhef en onder e, van de Vob. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

Het betoog slaagt.

4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 25 september 2014 alsnog ongegrond verklaren.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2015 in zaak nr. 14/7278;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, voorzitter, en mr. E. Helder en mr. E.J. Daalder, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Reuveny, griffier.

w.g. Scholten-Hinloopen
voorzitter

De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2016

622.