Uitspraak 200103955/1


Volledige tekst

200103955/1.
Datum uitspraak: 19 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 23 juli 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de raad van de gemeente Barendrecht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 1998, voor zover hier van belang, heeft de raad van de gemeente Barendrecht (hierna: de raad) een verzoek van appellant om vergoeding van schade ten gevolge van de bepalingen van het bestemmingsplan "Nieuweland" afgewezen.

Bij besluit van 20 juli 1998, verzonden op 4 augustus 1998, heeft de raad het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit en het advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken van 21 oktober 1997, aangevuld op 13 januari 1998, waarnaar in het besluit wordt verwezen, zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 23 juli 2001, verzonden op dezelfde datum, heeft de arrondissementsrechtbank te Rotterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 augustus 2001, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 februari 2002, waar appellant in persoon en de raad, vertegenwoordigd door mr. T.L. van Deursen, ambtenaar bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO), aanhef en onder a, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. De raad heeft het verzoek van appellant om vergoeding van schade ten gevolge van de bepalingen van het bestemmingsplan “Nieuweland”, dat door de raad in zijn vergadering van 28 juni 1993 is vastgesteld en door gedeputeerde staten van Zuid-Holland bij besluit van 8 februari 1994 gedeeltelijk is goedgekeurd, afgewezen er van uitgaande dat dit bestemmingsplan eerst na de uitspraak van de Afdeling van 6 januari 1997, onherroepelijke rechtskracht heeft verkregen. De rechtbank is tot hetzelfde oordeel gekomen.

2.3. De Afdeling stelt voorop dat, naar uit de overgangsbepalingen behorende bij de op 1 januari 1994 in werking getreden Wet voltooiing eerste fase herziening rechterlijke organisatie volgt, wat betreft de inwerkingtreding en het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan “Nieuweland” het recht dient te worden toegepast zoals dat gold vóór 1 januari 1994.

Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de WRO, als hier van toepassing, is het besluit van gedeputeerde staten tot goedkeuring onherroepelijk ten aanzien van die gedeelten van een bestemmingsplan, waartegen bij hen geen bezwaren zijn ingediend en waarop bij hen ingediende bezwaren niet mede betrekking hebben.

2.4. Het beroep, waarop de Afdeling op 6 januari 1997 de vermelde uitspraak heeft gedaan, was gericht tegen voornoemd besluit van gedeputeerde staten in zoverre daarbij goedkeuring was onthouden aan een gedeelte van het bestemmingsplan. Het enige beroep dat bij de Afdeling was ingesteld tegen dat besluit voorzover het bestemmingsplan daarbij was goedgekeurd had betrekking op gronden in een ander deel van het plangebied; dat beroep, dat later is ingetrokken, en het daaraan voorafgaande bezwaar hadden niet mede betrekking op het gedeelte van het plan waar het hier over gaat. Nu het bezwaar dat aanvankelijk door appellant met vijf anderen bij gedeputeerde staten tegen goedkeuring van het bestemmingsplan van dit planonderdeel was ingediend door hen is ingetrokken voordat gedeputeerde staten omtrent de goedkeuring beslisten, moet worden geoordeeld dat het bestemmingsplan voor wat betreft het hier aan de orde zijnde gedeelte in 1994 onherroepelijk is geworden. De beslissing op bezwaar en de aangevallen uitspraak geven inzoverre blijk van een onjuiste rechtsopvatting.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De Afdeling zal doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren en de bestreden beslissing op bezwaar vernietigen. De raad dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Rotterdam van 23 juli 2001, WET 98/1625-GSS;

II. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

III. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Barendrecht van 20 juli 1998;

IV. draagt de raad van de gemeente Barendrecht op binnen vier maanden na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;

V. gelast dat de gemeente Barendrecht aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht (ƒ 340,00/€ 154,29 onderscheidenlijk ƒ 210,00/€ 95,29), derhalve in totaal € 249,58 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.H.B. van der Meer, Voorzitter, en mr. P.J.J. van Buuren en mr. C.A. Terwee-van Hilten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. Schothorst, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Meer w.g. Schothorst
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2002

229-55.