Uitspraak 201506301/2/A1


Volledige tekst

201506301/2/A1.
Datum uitspraak: 31 augustus 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Precimax Special Products B.V., NWL Netherlands Productions B.V. en Technical Concept Bentfield B.V., alle gevestigd te Hillegom, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Joheco Holding B.V., gevestigd te Heemstede, en [appellant sub 1A], handelend onder de naam Primo Exposures, en [appellant sub 1B], beiden wonend te Hillegom (hierna: Precimax Special Products en anderen),
2. de vereniging Vereniging Behoud de Polders, gevestigd te Hillegom (hierna: de Vereniging),

en
het college van burgemeester en wethouders van Hillegom

Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2014 heeft het college aan Manege Hillegom omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een manege aan de Ampèrestraat nabij nr. 8 te Hillegom, kadastraal bekend sectie B, nrs. 4850, 5914, 6043 en 6044 (hierna: het perceel).

Bij tussenuitspraak van 23 oktober 2014 heeft de rechtbank naar aanleiding van de door Precimax Special Products en anderen en de Vereniging daartegen ingestelde beroepen het college in de gelegenheid gesteld binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken aan dit besluit te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak. Deze uitspraak is aangehecht.

Bij brief van 4 december 2014 heeft het college de motivering van het besluit van 15 april 2014 aangevuld.

Bij uitspraak van 30 juni 2015 heeft de rechtbank de tegen het besluit van 15 april 2014 door Precimax Special Products en anderen en de Vereniging ingestelde beroepen gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat het college met inachtneming van deze uitspraak een nieuw besluit dient te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben Precimax Special Products en anderen en de Vereniging hoger beroep ingesteld.

Het college en Manege Hillegom hebben voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 20 augustus 2015 heeft het college aan Manege Hillegom opnieuw omgevingsvergunning verleend voor het realiseren van een manege op het perceel.

Precimax Special Products en anderen en de Vereniging hebben tegen dit besluit gronden aangevoerd.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft Manege Hillegom een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

Het college, de Vereniging en Precimax Special Products en anderen hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 januari 2016, waar Precimax Special Products en anderen, vertegenwoordigd door mr. J. Geelhoed, advocaat te Delft, de Vereniging, vertegenwoordigd door mr. drs. J. Rutteman, advocaat te Amsterdam, Manege Hillegom, vertegenwoordigd door mr. F.A. Mulder, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.F.A. Dankbaar, zijn verschenen.

Bij tussenuitspraak van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:484, heeft de Afdeling de hoger beroepen van Precimax Special Products en anderen en de Vereniging gegrond verklaard en de aangevallen uitspraken bevestigd. Bij die uitspraak heeft de Afdeling het college opgedragen om de in het besluit van 20 augustus 2015 geconstateerde gebreken te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.

Bij brief van 12 mei 2016 heeft het college zijn besluit nader gemotiveerd.

Manege Hillegom, Precimax Special Products en anderen en de Vereniging hebben een zienswijze ingediend.

Bij besluit van 30 juni 2016 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor een gewijzigde uitvoering van het bouwplan.

Bij brief van 19 juli 2016 hebben Precimax Special Products en anderen daartegen gronden aangevoerd.

Manege Hillegom heeft een schriftelijke uiteenzetting ingediend.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft bepaald dat een tweede onderzoek ter zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak met betrekking tot het beroep van Precimax Special Products en anderen op artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: het Bro) overwogen dat het college met de enkele stelling in de bij het besluit behorende ruimtelijke onderbouwing 'Manege Vosse- en Weerlanerpolder' dat onderzoek naar eventuele alternatieve locaties is verricht, maar geen geschikte locatie heeft opgeleverd, niet inzichtelijk heeft gemaakt dat daarbij is onderzocht of in de behoefte aan de manege binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, nog daargelaten in hoeverre het bedoelde onderzoek actualiteitswaarde heeft behouden. Hierbij heeft de Afdeling nog in aanmerking genomen dat Precimax Special Products en anderen en de Vereniging, nadat in mei 2013 de aanvraag om omgevingsvergunning was ingediend, het college hebben gewezen op alternatieve locaties, waar sprake is van leegstaande agrarische bebouwing. Wat betreft de stelling van Manege Hillegom ter zitting dat, naast het perceel, in 2004 locaties zijn onderzocht in de Elsbroekerpolder, de Oosteinderpolder en bij sportpark De Zanderij, heeft de Afdeling in de tussenuitspraak overwogen dat niet is gebleken dat dit onderzoek, wat daar verder van zij, aan het besluit ten grondslag is gelegd. Volgens de Afdeling is het besluit wat betreft de vraag of is voldaan aan de in artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro gestelde voorwaarde onzorgvuldig voorbereid en mist het in dit opzicht een deugdelijke motivering.

1.1. Het college heeft zich in de brief van 12 mei 2016, onder verwijzing naar de bijlage 'Locatieonderzoek alternatieve manegelocaties' bij die brief, op het standpunt gesteld dat niet door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins op een andere locatie binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien in de behoefte aan de manege. Het college heeft de in de periode 2004-2007 onderzochte locaties opnieuw onderzocht en daarnaast onderzoek gedaan naar de door Precimax Special Products en anderen en de Vereniging aangedragen locaties en naar de locaties die op dat moment door de markt werden aangeboden. Deze locaties zijn onderzocht op geschiktheid aan de hand van een aantal relevante criteria, namelijk de oppervlakte, de eigendomssituatie en beschikbaarheid, de planologische situatie en de bereikbaarheid. Het college heeft geconcludeerd dat deze locaties niet geschikt zijn voor de vestiging van de manege.

1.2. De Vereniging en Precimax Special Products en anderen betogen dat het onderzoek en de motivering die het college ten grondslag heeft gelegd aan zijn conclusie dat er binnen bestaand stedelijk gebied geen alternatieve locatie voor de manege kon worden gevonden ondeugdelijk zijn.

De Vereniging voert daartoe ten eerste aan dat het college op geen enkele wijze nader heeft onderbouwd dat er reële bezwaren bestaan om de manege te vestigen op de locatie Zandlaan en dat het college de locatie Pastoorslaan 30 ten onrechte als ongeschikt heeft beoordeeld. Zij voert verder aan dat het college zich onvoldoende op de hoogte heeft gesteld van alle relevante feiten en omstandigheden door slechts een zeer oppervlakkig onderzoek op internet te verrichten naar locaties die door de markt worden aangeboden.

Precimax Special Products en anderen voeren aan dat het perceel waarop de manege is voorzien ook niet voldoet aan de door het college aan de overige onderzochte locaties gestelde criteria. Zij voeren verder aan het college locaties die niet te koop staan en waar geen weidegrond beschikbaar is ten onrechte alleen om die reden als geschikte locatie ter zijde heeft geschoven.

1.3. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond voor het oordeel dat het college bij zijn onderzoek naar beschikbare door de markt aangeboden locaties niet ook gebruik heeft kunnen maken van internet.

1.4. De door de Vereniging vermelde locatie Zandlaan is een locatie die het college, naar gesteld, eerder in de periode 2004-2007 heeft onderzocht en naar aanleiding van de tussenuitspraak opnieuw heeft onderzocht. In de brief van 12 mei 2016 is vermeld dat tijdens het destijds verrichte onderzoek is gebleken dat deze locatie een volkstuincomplex betreft en de grond in eigendom is van de gemeente Bloemendaal. Op de gronden rust de bestemming "Recreatie" met als nadere aanduiding 'volkstuin'. Aan de westzijde van deze grond ligt een woonwijk die kan conflicteren met de functie van manege vanwege de hindercirkel voor geur. Volgens het college werd de locatie in beginsel haalbaar geacht, maar bleek deze een slechte verkeersontsluiting te hebben, nu de locatie slechts bereikbaar is via een doodlopende smalle weg. Daarbij kwam dat manege Hillegom problemen zag in de achterafligging van de locatie en de afstand voor de bestaande klanten. In 2016 is de situatie niet gewijzigd, waardoor deze locatie zich niet kwalificeert als alternatief, aldus het college.

Het college heeft hiermee voldoende onderbouwd waarom de Zandlaan geen geschikt alternatief is. De Afdeling neem daarbij in aanmerking dat de Vereniging niet heeft bestreden dat de gronden actief worden gebruikt door de Bennebroekse Amateur Tuinders Vereniging Zandlaan, de ontsluiting van het gebied niet goed is en de locatie achteraf is gelegen en voor de bestaande leden van de manege ver weg ligt.

1.5. Het college is in de brief van 12 mei 2016 voorts ingegaan op de door Precimax Special Products en anderen en de Vereniging aangedragen locatie Pastoorslaan 30. Volgens het college is deze locatie mogelijk transformeerbaar naar een manegebedrijf. De locatie is desondanks door het college ongeschikt geacht, omdat er zich in de directe nabijheid woningen bevinden, er geen weidegronden zijn en de locatie bovendien niet beschikbaar is.

Hoewel, zoals de Vereniging aanvoert, het bedrijfspand op de locatie Pastoorslaan 30 grotendeels leeg staat en de oppervlakte van die locatie in beginsel voldoende is voor de vestiging van een manege, dient, voor een transformatie van het bedrijfspand die de vestiging van een manege op de door de Vereniging voorgestelde wijze mogelijk maakt, in ieder geval een deel van het pand te worden verbouwd tot mestopslag en schuur. Voorts moet dan nog ongeveer een derde van het pand worden gesloopt om een paardenbak, weidegronden en parkeerplaatsen te realiseren. Daarbij komt dat, zoals uit de stukken blijkt, het bedrijfspand niet te koop, maar te huur staat. Onder deze omstandigheden bestaat geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat deze locatie niet geschikt is voor de vestiging van de manege.

1.6. Precimax Special Products en anderen kunnen niet worden gevolgd in hun niet nader onderbouwde stelling dat ook het perceel niet voldoet aan de criteria die het college heeft gehanteerd bij de beoordeling van de onderzochte, alternatieve locaties. De Afdeling acht hierbij van belang dat het college in de brief van 12 mei 2016 heeft onderbouwd dat het perceel als geschikt wordt beoordeeld, omdat de oppervlakte van het perceel van 1,2 hectare voldoende is voor de vestiging van een manege, er sprake is van voldoende infrastructuur om de vervoersbewegingen te verwerken, het perceel is gelegen naast een industrieterrein zonder woningen in de nabijheid en het kon worden aangekocht, terwijl de andere onderzochte locaties niet aan die criteria voldoen.

Precimax Special Products en anderen kunnen evenmin worden gevolgd in hun stelling dat het college locaties die niet te koop zijn en waar geen weidegronden zijn per definitie als ongeschikt heeft aangemerkt. Geen van de door het college onderzochte locaties is als ongeschikt beoordeeld enkel vanwege het feit dat de locatie niet beschikbaar is en/of weidegronden niet aanwezig zijn.

1.7. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, ziet de Afdeling in hetgeen de Vereniging en Precimax Special Products en anderen hebben aangevoerd, geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het in dit geval niet mogelijk is in de behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio te voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, onder b, van het Bro.

2. De Afdeling heeft in de tussenuitspraak over de beroepsgrond van Precimax Special Products en anderen dat het project niet voldoet aan de in de handreiking "Bedrijven en milieuzonering" van de Vereniging Nederlandse Gemeente (hierna: de VNG-handreiking) opgenomen richtafstand voor het aspect geur overwogen dat het college, door de afstand tot de gevoelige functies te meten vanaf de dierenverblijven, niet heeft onderkend dat het project voorziet in onder meer een paardrijbak, een longeercirkel, een weide en parkeerplaatsen en dat, indien van deze voorzieningen gebruik wordt gemaakt, tot aan de naar het bedrijventerrein gekeerde perceelgrens activiteiten met paarden kunnen plaatsvinden. De perceelsgrens ligt binnen een afstand van 50 m tot de gevoelige functies op het bedrijventerrein. Hoewel de richtafstanden, opgenomen in de VNG-handreiking, een indicatief en globaal karakter hebben en het college daarvan mag afwijken, blijkt uit het besluit niet dat, en op welke gronden, het college in dit geval aanleiding heeft gezien van die richtafstanden af te wijken, aldus de tussenuitspraak.

2.1. Het college heeft zich in de brief van 12 mei 2016, onder verwijzing naar de bijlage 'Bedrijven en Milieuzonering' daarbij, op het standpunt gesteld dat van de richtafstanden die in de VNG-Handreiking voor geur zijn opgenomen kan worden afgeweken, zonder dat het goede leefklimaat in het gedrang komt. Het college wijst erop dat zich binnen een afstand van 50 m tot het bedrijventerrein een deel van de paardrijbak, een deel van de weide en de longeercirkel en de parkeerplaatsen bevinden die in potentie hinder kunnen veroorzaken. De emissiepunten van de stallen liggen op een grotere afstand. Op het bedrijventerrein verblijven relatief weinig mensen, nu de gebouwen voornamelijk in gebruik zijn als bedrijfshal. Daarbij komt, volgens het college, dat de voorzieningen die binnen de afstand van 50 m zijn gelegen in dit geval geen hinder veroorzaken, nu Manege Hillegom maatregelen neemt waardoor eventuele hinder vanuit deze functies wordt voorkomen. Zo worden uitwerpselen van paarden verschillende keren per dag verwijderd om te voorkomen dat de paarden de mest in de bodem trappen en is daardoor geen geuroverlast te verwachten. Daar waar enige geuremissie op de bedrijven te verwachten zou kunnen zijn, is het college van oordeel dat deze emissie zodanig laag is en de afstand tussen de functies en de bouwblokken/bestemmingsgrenzen van de bedrijven nog zodanig groot, met een tussenliggende waterweg, dat van dusdanige hinder op grond waarvan de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd, geen sprake kan zijn.

2.2. Precimax Special Products en anderen betogen dat het college met de brief van 12 mei 2016 het door de Afdeling in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek met betrekking tot het standpunt van het college over de VNG-Handreiking niet heeft hersteld. Zij voeren daartoe aan dat het college er op basis van een brief van Manege Hillegom van 2 mei 2016 ten onrechte van uitgaat dat binnen een afstand van 30 m van de perceelgrenzen geen enkele potentieel hinder veroorzakende activiteit meer kan plaatsvinden. Zij voeren verder aan dat het college, samengevat weergegeven, geen uitvoering heeft gegeven aan de tussenuitspraak. Zij voeren voorts aan dat het college het ten onrechte relevant heeft geacht dat Manege Hillegom heeft verklaard dat zij uitwerpselen van paarden tijdig zal verwijderen, maar geen voorschrift aan de vergunning heeft verbonden.

2.3. Het college heeft in de brief van 12 mei 2016 en de daarbij behorende stukken bezien of aanleiding bestaat van de richtafstanden in de VNG-Handreiking met betrekking tot het aspect geur af te wijken. Uit deze stukken blijkt, anders dan Precimax Special Products en anderen betogen, niet dat het college ervan uitgaat dat binnen een afstand van 30 m van de perceelgrenzen geen enkele potentieel hinder veroorzakende activiteit van de manege zal plaatsvinden. De in de brief van 12 mei 2016 opgenomen verwijzing naar de brief van Manege Hillegom van 2 mei 2016 biedt daarvoor geen aanleiding, nu het college het in de brief van Manege Hillegom vermelde voornemen om het bouwplan te wijzigen, zodat er binnen een afstand van 30 m geen activiteiten meer met paarden zullen plaatsvinden, slechts ter informatie heeft opgenomen. Het college heeft ter uitvoering van de tussenuitspraak bezien of aanleiding bestaat van de in de VNG-Handreiking opgenomen richtafstanden voor het aspect geur af te wijken en daarbij, anders dan Precimax Special Products en anderen aanvoeren, de uitgangspunten gehanteerd, zoals die zijn uiteengezet in de tussenuitspraak.

De Afdeling ziet in hetgeen Precimax Special Products en anderen voorts hebben aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat van de richtafstanden kan worden afgeweken zonder dat een goed leefklimaat in het gedrang komt. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat, gelet op de aard van de functies die binnen een afstand van 50 m van het bedrijventerrein zijn gelegen, de geuremissies die van die functies te verwachten kunnen zijn, zodanig laag zijn en de afstand tussen die functies en het bedrijventerrein zo groot is, dat geen sprake is van zodanige hinder dat het college daarin aanleiding had behoren te zien de omgevingsvergunning te weigeren. Dit hebben Precimax Special Products en anderen niet bestreden. Gelet hierop behoefde het college, anders dan Precimax Special Products en anderen betogen, aan de omgevingsvergunning niet ook een voorschrift te verbinden dat Manege Hillegom ertoe verplicht verschillende keren per dag de uitwerpselen van de paarden te verwijderen.

Het betoog faalt.

3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling tot slot overwogen dat het college in het kader van de vraag of wordt voldaan aan artikel 2.3.3, onder 4, van de Verordening ruimte 2014 met de verwijzing naar de brief van het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, door het college ontvangen op 3 augustus 2015, niet heeft gemotiveerd dat de ruimtelijke kwaliteit met de verplaatsing van de manege per saldo verbetert.

3.1. Het college heeft in de brief van 12 mei 2016, onder verwijzing naar de daarbij behorende bijlage 'Verbetering ruimtelijke kwaliteit door verplaatsing Manege Hillegom toetsing aan de provinciale 'Verordening Ruimte 2014'', bezien of de ruimtelijke kwaliteit door het project per saldo verbetert, als bedoeld in artikel 2.3.3, onder 4, van de Verordening ruimte 2014. Het wijst er in dit verband op dat ruimtelijke kwaliteit volgens de Verordening ruimte 2014 wordt gedefinieerd als de kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Het heeft zich op het standpunt gesteld dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo verbetert.

Volgens het college is op de huidige locatie sprake van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering. Het perceel waarop de manege in de huidige situatie is gevestigd, maakt een verrommelde indruk door de verouderde status van de gebouwen en de willekeurige manier waarop de bebouwing op het perceel staat. De schaal van het hoofdgebouw past bovendien niet in het gebied. De verrommelde aanblik wordt versterkt door afscheidingslinten, trailers, buitenopslag en diverse bouwwerken, geen gebouwen zijnde, die verspreid over het terrein aanwezig zijn. Dit heeft een negatief effect op de beleving van het gebied, daar waar de gemeente juist een nieuwe woonwijk nastreeft met een hoge stedenbouwkundige en architectonische kwaliteit, waarvoor een globaal stedenbouwkundig plan is ontwikkeld. Door de bebouwing op het perceel te verwijderen kan volgens het college niet alleen een rommelige situatie worden aangepakt en verbeterd worden, maar kan er ook verdere invulling worden gegeven aan het stedenbouwkundig plan. Bovendien kan door het verplaatsen van de manege ook de directe omgeving worden ontwikkeld met woningbouw, waardoor het te bebouwen gebied stedenbouwkundig kan worden afgerond. Het college wijst erop dat binnen een afstand van 50 m rondom de manege geen woningbouw mogelijk is, zodat, indien de manege niet wordt verplaatst, sprake blijft van een gedeeltelijk ontwikkeld gebied waardoor er geen sprake is van eenheid en verbinding en er een versnipperd beeld blijft. Aangezien alle verrommelde en verouderde bebouwing en verharding gesaneerd worden en er nieuwe woningbouw voor terugkomt volgens een stedenbouwkundig plan vindt er volgens het college een ruimtelijke kwaliteitsverbetering plaats. De belevings- gebruiks- en toekomstwaarde nemen toe.

Ook ter plaatse van het perceel waar de manege is voorzien, wordt de ruimtelijke kwaliteit verbeterd, aldus het college. Volgens het college is de polder ingericht als natuur- en recreatiegebied. De manege versterkt de recreatieve functie, nu de polder ook te paard doorkruist kan worden. Recreanten kunnen gebruik maken van de horecagelegenheid bij de manege en via het terrein de polder bereiken. Het openbare fietspad loopt daarbij deels over het terrein van de manege. De manege stelt zich nadrukkelijk open naar de omgeving. Het terrein van de manege zelf is een overgangsgebied tussen het bedrijventerrein en het natuur- en recreatiegebied. Vanaf de west-, zuid- en noordkant is er geen of nauwelijks zicht op de manege door de afschermende bebouwing en beplanting. Alleen vanaf de ringvaart zal er volgens het college zicht zijn op de manege, maar vanaf een dergelijke grote afstand zal het gebouw wegvallen tegen het silhouet van het bedrijventerrein. Het college wijst er verder op dat de bebouwing van de manege wordt geclusterd en dat 9.000 m² van de kavel onbebouwd dient te blijven, waarmee een bepaalde mate van openheid wordt gegarandeerd. Dit, en het feit dat moderne gebouwen worden gerealiseerd, is een verbetering ten opzichte van de huidige situatie. Het verbeteren van de recreatiemogelijkheden in het buitengebied door het aanleggen van fiets-, wandel- en waterroutes is een gewenste ontwikkeling bij de herindeling van het gehele buitengebied en wordt ook genoemd in de gemeentelijke structuurvisie. Nu de Vosse- en Weerlanerpolder is heringericht als natuur- en recreatiegebied ontstaat er meer zekerheid dat de waarden behouden blijven. Er is, aldus het college, voorzien in een beheerorganisatie die toeziet op de instandhouding van de natuurlijke kwaliteiten, hetgeen een verbetering is in vergelijking met de oude situatie, aangezien het gebruik en de bestemming agrarisch was. Er bestond op grond van het voorheen geldende bestemmingsplan "De Polders" minder bescherming. Het college wijst er tot slot op dat de manege op de nieuwe locatie een bijdrage levert aan het beheer en de instandhouding van de polder en de manege aan de rand van de polder komt en een eventuele verstoring van natuurwaarden aan de rand tot een minimum beperkt is.

3.2. De Vereniging betoogt dat het college niet heeft onderbouwd dat sprake is van een ruimtelijke verbetering. Zij voert daartoe aan dat het college voorbij is gegaan aan de in artikel 2.2.1, derde lid, van de Verordening ruimte 2014 vermelde maatregelen die kunnen worden getroffen indien sprake is van een nieuwe ontwikkeling. Volgens de Vereniging worden de in het derde lid vermelde maatregelen ten onrechte niet op het perceel getroffen. Zij wijst er in dat verband op dat daar juist verharding en bebouwing worden gerealiseerd en kenmerkende landschapselementen grotendeels verloren gaan, daar geen maatregelen tegenover staan en de doelstellingen die in de toelichting op het bestemmingsplan "De Polders" zijn vermeld, niet worden gediend. Het college heeft volgens de Vereniging voorts ten onrechte de maatregelen die elders in de polder en op de bestaande locatie van de manege worden genomen van belang geacht bij zijn beoordeling.

3.3. In artikel 2.2.1, derde lid, van de Verordening ruimte 2014 zijn aanvullende maatregelen opgenomen die zo nodig - teneinde te bewerkstelligen dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo ten minste gelijk blijft - kunnen worden getroffen indien sprake is van een ruimtelijke ontwikkeling die qua aard of schaal niet past binnen het gebied waar deze wordt gerealiseerd. Deze maatregelen kunnen bestaan uit duurzame sanering van onder meer leegstaande bebouwing, het wegnemen van verharding, het toevoegen of herstellen van kenmerkende landschapselementen of andere maatregelen waardoor de ruimtelijke kwaliteit verbetert. Deze maatregelen worden volgens het derde lid, onder b, in beginsel getroffen binnen hetzelfde plangebied als de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling, tenzij kan worden gemotiveerd dat dat niet mogelijk is. In de toelichting bij artikel 2.3.3 van de Verordening ruimte 2014 is vermeld dat de regels voor ruimtelijke kwaliteit als opgenomen in artikel 2.2.1 van toepassing zijn en dat aanvullend daarop de regels in artikel 2.3.3 van toepassing zijn.

3.4. Het college heeft in de brief van 12 mei 2016 en de bijlage daarbij gemotiveerd dat de ruimtelijke kwaliteit met het project per saldo verbetert, als bedoeld in artikel 2.3.3, onder 4, van de Verordening ruimte 2014. De Afdeling ziet in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen grond voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de ruimtelijke kwaliteit per saldo verbetert.

De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat, zoals in de bijlage bij de brief van 12 mei 2016 is vermeld, het terrein van de manege een overgangsgebied is tussen het bedrijventerrein en de polder, die is ingericht als natuur- en recreatiegebied, en de manege de recreatieve functie versterkt. Voorts wordt in aanmerking genomen dat er in de bestaande situatie op het perceel, gelet op het agrarische gebruik en de geldende bestemming, minder bescherming van de natuurlijke waarden (het grasland) bestond. Zoals in de bijlage bij de brief van 12 mei 2016 is vermeld, is er nu een beheerorganisatie die toezicht houdt op de instandhouding van de natuurlijke kwaliteiten. Ook de manege levert een bijdrage aan het beheer en de instandhouding van de polder. De Afdeling neemt verder in aanmerking dat, zoals in voormelde bijlage is vermeld, het huidige perceel van de manege een verrommelde indruk maakt en de bestaande bebouwing en verharding na realisering van het bouwplan zullen worden verwijderd, zodat de ontwikkeling van het perceel tezamen met de omgeving stedenbouwkundig zal kunnen worden afgerond.

Dat, zoals de Vereniging aanvoert, in het derde lid van artikel 2.2.1 maatregelen zijn vermeld die een verbetering van de ruimtelijke kwaliteit kunnen bewerkstellingen, maar deze niet op het perceel worden getroffen, doet aan het voorgaande niet af, reeds nu artikel 2.2.1 van de Verordening ruimte 2014 niet verplicht tot het nemen van deze aanvullende maatregelen. Daarbij komt dat de in het derde lid vermelde maatregelen slechts voorbeelden zijn en, anders dan de Vereniging aanvoert, uit de toelichting bij het derde lid niet volgt dat het bij eventuele andere maatregelen dan de daar vermelde alleen mag gaan om maatregelen uit de bestaande regelingen 'ruimte voor ruimte' en 'nieuwe landgoederen'. Anders dan de Vereniging verder aanvoert, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college bij zijn beoordeling of de ruimtelijke kwaliteit verbetert niet ook heeft mogen betrekken hoe de situatie is op het perceel waarop de manege in de huidige situatie is gevestigd en welke maatregelen daar worden getroffen en welke maatregelen zijn getroffen in de Vosse- en Weerlanerpolder. Het derde lid van artikel 2.2.1 maakt overigens ook uitdrukkelijk mogelijk dat in de motivering inzake de ruimtelijke kwaliteit ook ruimtelijke maatregelen die elders worden getroffen, worden betrokken. Voor zover de Vereniging in dit verband aanvoert dat in de Vosse- en Weerlanerpolder juist maatregelen zijn genomen die de kenmerken van het gebied aantasten, wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 24 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:485, waarin de verlening van de omgevingsvergunning voor het herinrichten van de Vosse- en Weerlanerpolder aan de orde was. In die uitspraak heeft de Afdeling, onder het zelf aan de vergunning verbinden van een voorwaarde met betrekking tot de jaarlijkse monitoring van de weidevogels in het gebied en de in aansluiting daarop zo nodig te treffen maatregelen, overwogen dat in hetgeen de Vereniging heeft aangevoerd geen grond wordt gevonden voor het oordeel dat het college zich, onder verwijzing naar een aantal adviezen van Aveco de Bondt, niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het project niet blijvend onevenredig afbreuk doet aan de huidige natuurwaarden, als bedoeld in artikel 4.3.2 van de planregels van het bestemmingsplan "Vosse- en Weerlanerpolder", mits de aan het besluit verbonden voorwaarden worden uitgevoerd.

Het betoog faalt.

4. Manege Hillegom heeft op 31 mei 2016 een aanvraag ingediend voor een gewijzigde omgevingsvergunning. De longeercirkel is vervallen en de kleine rijbak wordt 5 m smaller uitgevoerd. Bij besluit van 30 juni 2016 heeft het college hiervoor een omgevingsvergunning verleend.

5. Indien hangende een bezwaar- of beroepsprocedure over een omgevingsvergunning desgevraagd omgevingsvergunning wordt verleend voor een wijziging van het betrokken bouwplan, is op dat wijzigingsbesluit artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing, mits de betreffende wijziging van ondergeschikte aard is.

Naar het oordeel van de Afdeling is, anders dan Precimax Special Products en anderen betogen, de wijziging, gelet op de omvang van het totale bouwplan en de beperkte gewijzigde uiterlijke verschijningsvorm, in relatie tot de omgeving, van ondergeschikte aard. Hierbij is tevens van belang dat Precimax Special Products en anderen niet hebben gesteld dat zij door de wijziging in hun belangen worden geschaad. Voorts zijn er geen aanknopingspunten dat andere derden mogelijk in hun belangen worden geschaad door de wijziging.

6. Voor zover Precimax Special Products en anderen betogen dat het college niet heeft kunnen uitgaan van de stelling van Manege Hillegom in de gewijzigde aanvraag dat wordt voldaan aan de in de VNG-Handreiking opgenomen richtafstanden voor stof- en geluidhinder, wordt overwogen dat Precimax Special Products en anderen hun beroepsgronden hebben uitgebreid met nieuwe, niet eerder aangedragen beroepsgronden. Gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting alsmede de rechtszekerheid van de andere partij, kan in het licht van de goede procesorde niet worden aanvaard dat na de tussenuitspraak nieuwe beroepsgronden worden aangevoerd die reeds tegen het oorspronkelijke besluit naar voren hadden kunnen worden gebracht, nu het besluit van 30 juni 2016 op dit punt niet afwijkt van dat van 20 augustus 2015. Dit betekent dat hetgeen Precimax Special Products en anderen in dit opzicht aanvoeren, buiten inhoudelijke bespreking blijft.

7. Wat betreft de stelling van Precimax Special Products en anderen dat de wijziging van de aanvraag slechts een wijziging op papier is, overweegt de Afdeling dat hiervan niet is gebleken en dat deze enkele stelling reeds hierom niet leidt tot het oordeel dat het college niet in redelijkheid omgevingsvergunning voor het gewijzigde plan heeft kunnen verlenen.

8. Het beroep tegen het besluit van 20 augustus 2015 is gegrond. Dat besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de bij brief van 12 mei 2016 door het college gegeven aanvullende motivering, die de Afdeling derhalve toereikend acht om deze rechtmatig aan de besluitvorming ten grondslag te kunnen leggen, evenwel bepalen dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven.

9. Het beroep tegen het besluit van 30 juni 2016 is ongegrond.

10. Het college dient ten aanzien van Precimax Special Products en anderen en de Vereniging op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart de door de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Precimax Special Products B.V., NWL Netherlands Productions B.V., Technical Concept Bentfield B.V. en Joheco Holding B.V., en [appellant sub 1A], handelend onder de naam Primo Exposures, en [appellant sub 1B], en de Vereniging Behoud de Polders tegen het besluit van 20 augustus 2015, kenmerk RO/vergunningen/SH/Z-16979/44561 ingestelde beroepen gegrond;

II. vernietigt dat besluit;

III. bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;

IV. verklaart het door de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Precimax Special Products B.V., NWL Netherlands Productions B.V., Technical Concept Bentfield B.V. en Joheco Holding B.V., en [appellant sub 1A], handelend onder de naam Primo Exposures, en [appellant sub 1B], tegen het besluit van 30 juni 2016, kenmerk RO/vergunningen/SH/Z-55788/50180 ingestelde beroep ongegrond;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hillegom tot vergoeding van bij de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Precimax Special Products B.V., NWL Netherlands Productions B.V., Technical Concept Bentfield B.V. en Joheco Holding B.V., en [appellant sub 1A], handelend onder de naam Primo Exposures, en [appellant sub 1B] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1652,50 (zegge: zestienhonderdtweeënvijftig euro en vijftig cent), waarvan € 1240,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Hillegom tot vergoeding van bij de Vereniging Behoud de Polders in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1465,00 (zegge: veertienhonderdvijfenzestig euro), waarvan € 1240,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VI. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hillegom aan de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Precimax Special Products B.V., NWL Netherlands Productions B.V., Technical Concept Bentfield B.V. en Joheco Holding B.V., en [appellant sub 1A], handelend onder de naam Primo Exposures, en [appellant sub 1B] het door hen betaalde griffierecht ten bedrage van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoed, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Hillegom aan de Vereniging Behoud de Polders het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 497,00 (zegge: vierhonderdzevenennegentig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. R. van der Spoel en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.D.T. Pieters, griffier.

w.g. Polak w.g. Pieters
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 31 augustus 2016

473.