Uitspraak 201600563/1/A2


Volledige tekst

201600563/1/A2.
Datum uitspraak: 10 augustus 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 december 2015 in zaak nr. 15/5020 in het geding tussen:

[appellante]

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen de kinderopvangtoeslag van [appellante] over 2011 definitief vastgesteld op € 5.370,00 en € 994,00 van haar teruggevorderd.

Bij besluit van 2 juni 2015 heeft de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 10 december 2015 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Het proces-verbaal van deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.

De Belastingdienst/Toeslagen heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 augustus 2016, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. L.E.I.K. Jaminon, advocaat te Heerlen, en de Belastingdienst/Toeslagen, vertegenwoordigd door drs. E.J.E. Groothuis, werkzaam voor de dienst, zijn verschenen.

Overwegingen

Besluitvorming

1. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het door [appellante] gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, omdat [appellante] haar bezwaarschrift niet heeft ingediend binnen zes weken na de bekendmaking van het besluit waartegen het bezwaar van [appellante] is gericht. Dat besluit is op 12 augustus 2014 verzonden en op die wijze bekendgemaakt. Dat betekent volgens de dienst dat [appellante] tot 24 september 2014 de tijd had een bezwaarschrift in te dienen. Het bezwaarschrift van [appellante] is evenwel gedagtekend en bij de Belastingdienst/Toeslagen binnengekomen op 24 september 2014. Dat is een dag na het verstrijken van de termijn, aldus de dienst.

Hoger beroep

2. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het door haar gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. [appellante] voert hiertoe in de eerste plaats aan dat de rechtbank ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat het besluit waartegen zij bezwaar heeft gemaakt op 12 augustus 2014 is verzonden. Volgens [appellante] is het besluit weliswaar op 12 augustus 2014 gedagtekend, maar staat op de door de Belastingdienst/Toeslagen overgelegde uitdraai van het zogeheten DACAS-systeem ook de datum 14 augustus 2014 vermeld achter het woord "aanslag" en ligt het daarom eerder voor de hand dat het besluit op 14 augustus 2014 is verzonden. [appellante] voert in de tweede plaats aan dat ook als ervan moet worden uitgegaan dat het besluit op 12 augustus 2014 is verzonden, haar bezwaarschrift tijdig is ingediend, omdat de bezwaartermijn is aangevangen op 13 augustus 2014 en zij haar bezwaarschrift uiterlijk op 24 september 2014 kon indienen, wat zij heeft gedaan.

Wettelijk kader

3. Ingevolge artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.

Ingevolge artikel 6:7 bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.

Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.

Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.

Ingevolge artikel 35 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: Awir) vangt de termijn voor het instellen van bezwaar aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking, tenzij de dagtekening gelegen is vóór de dag van bekendmaking.

Oordeel van de Afdeling

4. De Afdeling stelt, onder verwijzing naar haar uitspraak van 10 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4617, voorop dat de hoogste bestuursrechters alle als uitgangspunt hanteren dat, in het geval van niet aangetekende verzending van een besluit, het bestuursorgaan aannemelijk dient te maken dat dat besluit is verzonden. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit of ander relevant document op dat adres. Dit brengt met zich dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres.

Indien het bestuursorgaan de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

5. Vast staat dat het besluit van 12 augustus 2014 niet aangetekend is verzonden. De Belastingdienst/Toeslagen heeft de geautomatiseerde verwerking en verzending van besluiten met betrekking tot kinderopvangtoeslag in zijn verweerschrift in beroep toegelicht. De toelichting komt overeen met de toelichting die is gegeven in het geval dat aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9486. In die uitspraak heeft de Afdeling geaccepteerd dat met deze werkwijze de juiste verzending aannemelijk kan worden gemaakt. De werkwijze houdt onder meer in dat, nadat de medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen een beslissing in het systeem heeft ingevoerd, deze op een centrale locatie wordt verwerkt tezamen met duizenden andere beslissingen. Daarna wordt de beslissing ingelezen in het zogenoemde - door de Ontvanger van de Belastingdienst gehanteerde - DACAS-systeem, op welk moment ook een dagtekening aan de beslissing wordt gegeven. Na de verwerking in de systemen wordt de beslissing zo spoedig mogelijk verzonden, maar in ieder geval vóór of op de datum van de dagtekening. De datum van daadwerkelijke verzending is afhankelijk van de capaciteit van de printstraat, welke behalve voor de beslissingen over kinderopvangtoeslag ook voor andere onderdelen van de Belastingdienst wordt gebruikt. Zodra de beslissing wordt uitgeprint en ter verzending aan de postbezorger wordt aangeboden, wordt een kopie ervan opgeslagen in het Digitaal Archief Systeem (DAS).

6. Blijkens de bij het verweerschrift in beroep gevoegde printafdrukken heeft het in geding zijnde besluit in DACAS de dagtekening 12 augustus 2014 en is het op 11 augustus 2014 in DAS gearchiveerd. De Belastingdienst/Toeslagen heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat de datum 14 augustus 2014 die op de uitdraai van het DACAS-systeem staat vermeld achter het woord "aanslag" waarschijnlijk de datum is waarop een acceptgiro naar [appellante] is verzonden, maar deze datum in elk geval geen verband houdt met de verzending van het besluit met de dagtekening 12 augustus 2014. [appellante] heeft desgevraagd te kennen gegeven dat haar niet bekend is of zij op 14 augustus 2014 een acceptgiro heeft ontvangen. De Afdeling ziet geen aanleiding te twijfelen aan de door de dienst gegeven toelichting. Nu verder van onjuiste tenaamstelling en adressering en van verzendproblemen in de betreffende periode niet is gebleken heeft de rechtbank terecht overwogen dat de Belastingdienst/Toeslagen hiermee de verzending naar het juiste adres aannemelijk heeft gemaakt, zodat het aan [appellante] is om feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Hierin is [appellante], naar de rechtbank terecht heeft geoordeeld, niet geslaagd.

7. Het betoog faalt in zoverre.

8. Uit artikel 35 van de Awir volgt dat de termijn voor het instellen van bezwaar tegen het besluit van 12 augustus 2014 is aangevangen op 13 augustus 2014. Uit artikel 6:7, gelezen in verbinding met artikel 6:9, van de Awb volgt dat [appellante] tót 24 september 2014 - en niet tot en mét 24 september 2014 - de gelegenheid had bezwaar te maken tegen het besluit van 12 augustus 2014. Nu [appellante] pas op 24 september 2014 bezwaar heeft gemaakt, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat [appellante] haar bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend.

Het betoog faalt derhalve ook voor het overige.

Conclusie

9. Uit het hiervoor overwogene volgt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de Belastingdienst/Toeslagen het door [appellante] gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

10. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. Dijkshoorn, griffier.

w.g. Vlasblom w.g. Dijkshoorn
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2016

735.