Uitspraak 200103578/1


Volledige tekst

200103578/1.
Datum uitspraak: 5 juni 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

appellanten, wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 1 juni 2001 in het geding tussen:

appellanten

en

burgemeester en wethouders van Nijmegen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 april 1994 hebben burgemeester en wethouders van Nijmegen (hierna: burgemeester en wethouders) aan [vergunninghouder] te Nijmegen ten behoeve van Café […] een terrasvergunning verleend, strekkende tot het jaarlijks gedurende het tijdvak 1 maart tot 1 november onder voorwaarden op het trottoir voor het perceel [locatie] te [plaats] plaatsen van windschermen, parasols, tafels en stoelen.

Bij brief van 28 juli 1997 hebben appellanten bij burgemeester en wethouders een verzoek ingediend tot intrekking dan wel het verbinden van bepaalde voorwaarden aan de terrasvergunning in verband met de overlast die zij als omwonenden van het terras ondervinden.

Bij besluiten van 5 oktober 1999 en 8 oktober 1999 hebben burgemeester en wethouders aan [vergunninghouder], onder intrekking van de terrasvergunning van 18 april 1994, onder nader genoemde voorwaarden een (gewijzigde) terrasvergunning ten behoeve van Café […] verleend.

Bij besluit van 18 juli 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 1 juni 2001, verzonden op 7 juni 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te Arnhem (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juli 2001, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 13 september 2001. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 25 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 maart 2002, waar appellanten in persoon zijn verschenen. Burgemeester en wethouders zijn, met bericht, niet verschenen. De Afdeling heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de zaak verwezen naar een meervoudige kamer.

De Afdeling heeft het onderzoek vervolgens voortgezet ter zitting van 21 mei 2002, waar appellanten in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. M.W. Bolzoni en B.L.T.M. Overes, beiden ambtenaar der gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 2.1.5.1, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening van Nijmegen (hierna: APV) is het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders voorwerpen of stoffen in, op, aan of boven de weg aan te brengen, te hebben of achter te laten.

Ingevolge artikel 2.1.5.1, vijfde lid, van de APV kan een vergunning als bedoeld in het eerste lid worden geweigerd:

a. indien het beoogde gebruik schade toebrengt aan de weg, gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het veilig en doelmatig gebruik daarvan, dan wel een belemmering kan vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van de weg;

b. indien het beoogde gebruik hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand;

c. in het belang van de voorkoming of beperking van overlast voor gebruikers van het in de nabijheid gelegen onroerend goed.

Ingevolge artikel 2.3.1.5, eerste lid, van de APV bevat de vergunning ingevolge artikel 2.1.5.1 tot het hebben van een terras in elk geval voorschriften met betrekking tot de terrasafmetingen. Indien deze vergunning geen voorschriften omtrent de sluitingstijden bevat, is het verboden het terras te hebben tussen 01:00 en 09:00 uur.

Ingevolge artikel 2.3.1.5, tweede lid, van de APV kan de vergunning ingevolge artikel 2.1.5.1 tot het hebben van een terras worden geweigerd:

a. in het belang van de bruikbaarheid van de weg of van het doelmatig en veilig gebruik daarvan;

b. ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de nabije omgeving van het terras;

c. indien de inrichting van het terras hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving, niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand, nadat door de welstandscommissie een advies is uitgebracht aan het college van burgemeester en wethouders.

2.2. Ter zitting is gebleken dat het in geding zijnde café met terras inmiddels een andere exploitant heeft, zodat de verleende terrasvergunning, die persoonsgebonden is, als vervallen moet worden beschouwd. Reeds in de schade die appellanten als gevolg van het besluit van burgemeester en wethouders stellen te hebben geleden in verband met de kosten die zij hebben moeten maken voor het laten zetten van dubbele beglazing in de ramen van hun woningen, ziet de Afdeling aanleiding voldoende procesbelang bij voortzetting van het geding aanwezig te achten.

2.3. Appellanten hebben betoogd dat de terrasvergunning onbevoegd is afgegeven, aangezien de burgemeester als het bevoegde orgaan moet worden aangemerkt.

2.4. Dit betoog treft doel. De terrasvergunning is verleend op grond van de artikelen 2.1.5.1, eerste lid, en 2.3.1.5, eerste en tweede lid, van de APV. Laatstgenoemd artikel dat, naar ter zitting is bevestigd, als een specificerende bepaling moet worden aangemerkt ten opzichte van het eerstgenoemde, is geplaatst in afdeling 3 van de APV, getiteld “Toezicht op openbare inrichtingen”. Een terras is een bij een voor het publiek openstaand gebouw behorend erf in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet. Ingevolge het eerste lid van artikel 174 is de burgemeester belast met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven. Ingevolge het derde lid van dit artikel is de burgemeester belast met de uitvoering van verordeningen voor zover deze betrekking hebben op dat toezicht. Dit betekent dat artikel 2.3.1.5 van de APV onverbindend is en derhalve geen grondslag kan bieden voor vergunningverlening door burgemeester en wethouders. De rechtbank heeft dit miskend.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. Voorts dient het besluit van 18 juli 2000 te worden vernietigd, voor zover daarbij is gehandhaafd de bij besluiten van 5 oktober 1999 en 8 oktober 1999 (opnieuw) verleende terrasvergunning. De besluiten van 5 oktober 1999 en 8 oktober 1999 dienen te worden herroepen, voor zover daarbij een (nieuwe) terrasvergunning is verleend. Op het verzoek van appellanten van 28 juli 1997 behoeft niet opnieuw te worden beslist, aangezien de exploitatie van het café met terras – zoals hiervoor overwogen - in andere handen is overgegaan.

2.6. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Arnhem van 1 juni 2001, 00/1566;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Nijmegen van 18 juli 2000, G140/MB 0.20211, voorzover daarbij is gehandhaafd de bij besluiten van 5 oktober 1999 en 8 oktober 1999 verleende terrasvergunning;

V. herroept de onder IV genoemde besluiten van 5 oktober 1999 en 8 oktober 1999, voor zover daarbij een (nieuwe) terrasvergunning is verleend;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt burgemeester en wethouders van Nijmegen in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 715,54; het bedrag dient door de gemeente Nijmegen te worden betaald aan appellanten;

VIII. gelast dat de gemeente Nijmegen aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht € 256,39 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens, en mr. B.J. van Ettekoven, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. de Leeuw-van Zanten, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Does w.g. De Leeuw-van Zanten
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2002

97-383.