Uitspraak 200103501/1


Volledige tekst

200103501/1.
Datum uitspraak: 15 augustus 2001

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[de vreemdeling],
appellant,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 10 juli 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Justitie.

1. Procesverloop

Appellant is in vreemdelingenbewaring gesteld. Bij uitspraak van 10 juli 2001, verzonden op 13 juli 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats 's-Hertogenbosch, het door appellant tegen de voortduring daarvan ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 15 juli 2001, bij de Raad van State binnengekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 24 juli 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 84, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) staat in afwijking van artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State geen hoger beroep open tegen een uitspraak van onder meer de rechtbank over een besluit of handeling op grond van onder meer hoofdstuk 5.

Ingevolge artikel 95, eerste lid, staat tegen de uitspraak van de rechtbank, bedoeld in artikel 94, derde lid, wel hoger beroep open bij de Afdeling.

2.2. De aangevallen uitspraak van de rechtbank is blijkens het opschrift en de overwegingen ervan een uitspraak, als bedoeld in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000, omdat de rechtbank die grondslag voor haar uitspraak heeft aangewezen. Niet is daarvoor van belang, welke grondslag zij had behoren aan te wijzen. Tegen deze uitspraak staat derhalve geen hoger beroep open bij de Afdeling. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat niet is betoogd dat de Afdeling bevoegd is van het hoger beroep kennis te nemen, alhoewel de wet in die bevoegdheid niet voorziet, omdat de rechtbank een onjuiste grondslag voor haar uitspraak heeft aangewezen.

2.3. De Afdeling is kennelijk onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart zich onbevoegd van het hoger beroep kennis te nemen.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. E.A. Alkema, Leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M. Grol, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Grol
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 augustus 2001

283.