Uitspraak 201506136/1/A1


Volledige tekst

201506136/1/A1.
Datum uitspraak: 4 mei 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te Winschoten, gemeente Oldambt,

tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 10 juli 2015 in zaak nr. 14/4554 in het geding tussen:

[appellant]

en

het dagelijks bestuur van het Waterschap Hunze en Aa's.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2014 heeft het dagelijks bestuur [appellant] met een last onder bestuursdwang gelast onderhoud te plegen aan een oppervlaktewaterlichaam.

Nadat deze last niet door [appellant] was uitgevoerd, heeft het dagelijks bestuur bestuursdwang toegepast. Bij besluit van 8 mei 2014 heeft het dagelijks bestuur de door [appellant] daarvoor verschuldigde kosten ten bedrage van € 347,05 vastgesteld.

Bij besluit van 8 oktober 2014 heeft het dagelijks bestuur het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 juli 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] en het dagelijks bestuur hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 april 2016, waar [appellant] en het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. I. Oosting, P.A. Schriemer en H.J. Schuringa, zijn verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft, voor zover van belang, geoordeeld dat de last onder bestuursdwang moet worden geacht [appellant] te hebben bereikt, zodat [appellant] de kosten voor de werkzaamheden die verband houden met de toepassing van bestuursdwang verschuldigd is. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat het door het dagelijks bestuur vastgestelde bedrag van € 347,05 voor die werkzaamheden niet op onjuiste gronden tot stand is gekomen.

2. [appellant] betoogt allereerst dat de rechtbank heeft miskend dat de last onder bestuursdwang hem niet heeft bereikt, en dat - in de kern weergegeven - bij de verzending van een dergelijk belangrijk poststuk vast moet komen te staan dat het poststuk is aangekomen. Nu dit niet is komen vast te staan, konden volgens [appellant] bij hem geen kosten voor de toepassing van bestuursdwang in rekening worden gebracht.

2.1. Indien de geadresseerde stelt dat hij, zoals in dit geval, een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, is het in beginsel aan het bestuursorgaan om aannemelijk te maken dat het besluit wel op het adres van de geadresseerde is ontvangen. De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt evenwel het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat het bestuursorgaan in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.

Indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, ligt het vervolgens op de weg van de geadresseerde voormeld vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe is niet vereist dat de geadresseerde aannemelijk maakt dat het besluit niet op zijn adres is ontvangen; voldoende is dat op grond van hetgeen hij aanvoert ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

2.2. Uit de verzendadministratie van het dagelijks bestuur blijkt dat de last onder bestuursdwang op 8 januari 2014 is toegezonden aan [appellant]. Daarop is het juiste adres vermeld. Niet is gebleken van problemen met de verzending van poststukken. Dit rechtvaardigt het vermoeden dat de last onder bestuursdwang door [appellant] is ontvangen. [appellant] heeft geen feiten aangedragen die maken dat de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld.

De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat in dit opzicht geen beletsel bestond voor vaststelling van de door [appellant] verschuldigde kosten van de bestuursdwang.

Het betoog faalt.

3. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat het bedrag van € 347,05 hoger is dan de daadwerkelijk gemaakte kosten. Hij wijst hierbij op kosten die voor andere bestuursdwangtoepassingen zouden zijn vastgesteld. In het bijzonder wijst [appellant] er op dat geen kosten voor de toepassing van bestuursdwang in rekening zijn gebracht bij de eigenaar van een naastgelegen perceel.

3.1. De door het dagelijks bestuur bij zijn besluit van 8 mei 2014 vastgestelde kosten zijn opgebouwd uit kosten voor het gebruik van een smalspoorkraan en breedspoortractor, transportkosten per auto en voorbereidings- en administratiekosten. [appellant] heeft niet bestreden dat deze werkzaamheden hebben plaatsgevonden. Dat de voor deze werkzaamheden vastgestelde kosten niet overeenkomen met de daadwerkelijk door het dagelijks bestuur gemaakte kosten, heeft hij met zijn verwijzing naar in andere situaties gemaakte kosten niet aannemelijk gemaakt. Die werkzaamheden verschillen naar aard en omvang immers van de werkzaamheden waarover de huidige zaak gaat.

Omdat voor de werkzaamheden die bij [appellant] hebben plaatsgevonden, gebruik is gemaakt van een naastgelegen perceel zonder toestemming van de eigenaar daarvan heeft het dagelijks bestuur, zoals ter zitting is gebleken, bij die eigenaar afgezien van het in rekening brengen van kosten van bestuursdwang die ten aanzien van de bij dat perceel behorende sloot is toegepast. Dat bij de eigenaar van het naastgelegen perceel is afgezien van het in rekening brengen van kosten kan niet leiden tot het oordeel dat daarvan bij [appellant] ook geheel of gedeeltelijk moet worden afgezien. De situatie van de eigenaar van het naastgelegen perceel is niet vergelijkbaar met die van [appellant].

De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat de vaststelling van de voor de bestuursdwang verschuldigde kosten ten aanzien van [appellant] niet op onjuiste gronden tot stand is gekomen.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, griffier.

w.g. Michiels w.g. Van der Zijpp
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 mei 2016

262-833.