Uitspraak 201408568/1/A3


Volledige tekst

201408568/1/A3.
Datum uitspraak: 26 april 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de minister van Veiligheid en Justitie,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 11 september 2014 in zaak nr. 14/1179 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te Westervoort

en

de minister.

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2013 heeft de minister een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) van [wederpartij] afgewezen.

Bij besluit van 6 januari 2014 heeft de minister het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 september 2014 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 6 januari 2014 vernietigd en de minister opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft de minister, uitvoering gevend aan de uitspraak van de rechtbank, opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist, het bezwaar gegrond verklaard en informatie openbaar gemaakt.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De minister en [wederpartij] hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 februari 2016, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. C.J. Louisse en J. Jansen, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder document verstaan een bij een bestuursorgaan berustend schriftelijk stuk of ander materiaal dat gegevens bevat.

Ingevolge artikel 3, eerste lid, kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:

a. kopie ervan te geven of door de letterlijke inhoud in een andere vorm te verstrekken,

b. kennisneming van de inhoud toe te staan,

c. een uittreksel of samenvatting van de inhoud te geven, of

d. inlichtingen daaruit te verschaffen.

Ingevolge het tweede lid verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door verzoeker verzochte vorm, tenzij:

a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;

b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.

1.1. Het Wob-verzoek van 12 september 2013 luidt: "Naar aanleiding van een brief van 5 september 2013 van het CVOM, door mij ontvangen op 10 september 2013 onder kenmerk BH9729, verzoek ik u, mij op grond van de Wet openbaarheid van bestuur, openbaar te maken en in kopie te verstrekken, de metagegevens van de betreffende hierboven genoemde brief, specifiek maar niet zonder uitzondering van de overige informatie de datum van aanmaak alsmede de datum(s) van wijziging, en een aantoonbare datum van verzending. Ik wijs u hierbij expliciet op artikel 7 Wob lid 1 a t/m d.".

1.2. De Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (hierna: de CVOM) heeft de brief van 5 september 2013 met kenmerk BH9729 (hierna: de brief) verzonden wegens een Wob-verzoek van [wederpartij] van 14 augustus 2013. Dat Wob-verzoek strekt tot openbaarmaking van "mededelingen/meldingen van telefonisch contact" tussen de CVOM en de rechtbank Gelderland in het kader van een beroepszaak van [wederpartij] betreffende diens Wob-verzoek van 11 oktober 2012.

2. De rechtbank heeft overwogen dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de informatie niet is vastgelegd in een bestaand document en dat hij op grond van de Wob niet is gehouden een nieuw document te vervaardigen. De rechtbank is van oordeel dat het uitsluitend maken van een schermprint van de metagegevens niet kan worden aangemerkt als het genereren van een nieuw document, zodat de minister gehouden was de verzochte gegevens openbaar te maken.

3. De minister betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het maken van een of meer schermafdrukken met informatie afkomstig van verschillende plaatsen in de computersystemen dient te worden aangemerkt als het genereren van een nieuw document. De minister stelt niet te beschikken over een digitaal document met de metagegevens van de brief. Nu de Wob niet verplicht gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning, rustte op hem geen verplichting om de metagegevens beschikbaar te maken, aldus de minister.

3.1. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (onder meer de uitspraak van 21 december 2011 in zaak nr. 201101743/1/H3) zijn elektronisch vastgelegde gegevens documenten in de zin van artikel 1, aanhef en onder a, van de Wob, waarop artikel 3 van de Wob van toepassing is. Ook de metagegevens waarom is verzocht zijn zodanige gegevens.

Zoals de Afdeling voorts heeft overwogen in haar uitspraak van 5 juni 2013 in zaak nr. 201204362/1/A3 bevat de Wob geen verplichting om gegevens te vervaardigen die niet in bestaande documenten zijn neergelegd, ongeacht de mate van inspanning.

Niet in geding is dat de metagegevens zich in de systemen van de CVOM bevinden. Het gaat, zoals ter zitting is gebleken, om informatie die tijdens normale werkzaamheden van de ambtenaren die met deze gegevens werken zichtbaar is en door middel van een schermafdruk verstrekt kan worden. Daarom heeft de rechtbank terecht overwogen dat het openbaar maken van de metagegevens niet leidt tot het vervaardigen van een document.

Het betoog faalt.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft de minister op 29 oktober 2014 opnieuw op het bezwaar van [wederpartij] beslist. Dit besluit wordt, gelet op artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, gelezen in samenhang met artikel 6:19, eerste lid, van die wet, van rechtswege geacht onderwerp te zijn van dit geding.

5.1. Bij besluit van 29 oktober 2014 heeft de minister het bezwaar van [wederpartij] gegrond verklaard en zijn metagegevens openbaar gemaakt, te weten de bestandnaam, de omschrijving, het type document, de rapportnaam, een opmerking, de opslagdatum en het reg.nr.beroep van de brief. [wederpartij] stelt zich op het standpunt dat te weinig informatie is verstrekt en dat de metagegevens hem in kopie verstrekt hadden moeten worden.

5.2. In zijn Wob-verzoek heeft [wederpartij] enerzijds verzocht de metagegevens in kopie te verstrekken en anderzijds verwezen naar artikel 7, eerste lid, onder a tot en met d, van de Wob. Ingevolge artikel 7, eerste lid, onder a, verstrekt het bestuursorgaan informatie door kopie ervan te geven of door de letterlijke inhoud in een andere vorm te verstrekken. In het besluit van 29 oktober 2014 is de letterlijke inhoud in een andere vorm verstrekt. De minister heeft voorts medegedeeld dat de brief na de datum van aanmaak in het systeem niet is gewijzigd en dat de CVOM niet beschikt over verzendgegevens van de brief, zodat hij die informatie niet kan verstrekken. Niet is gebleken dat dit onjuist is. Voorts heeft [wederpartij] op 12 september 2013 niet expliciet verzocht om de auteur van het document, de grootte van het bestand, de laatste bewerker, revisies en het PDF-type, zodat, anders dan hij aanvoert, geen grond bestaat voor het oordeel dat de minister in dit geval niet mocht volstaan met de thans openbaargemaakte gegevens.

Het betoog faalt.

6. Het beroep is ongegrond.

7. De minister dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de minister van Veiligheid en Justitie tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro ), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

III. verklaart het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van de minister van Veiligheid en Justitie van 29 oktober 2014, kenmerk BH9729, ongegrond;

IV. bepaalt dat van de minister van Veiligheid en Justitie € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) aan griffierecht wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. C.J. Borman, voorzitter, en mr. N. Verheij en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Borman w.g. Neuwahl
Voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2016

280.