Uitspraak 201507893/1/A4


Volledige tekst

201507893/1/A4.
Datum uitspraak: 30 maart 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats], gemeente Oude IJsselstreek,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 10 september 2015 in zaak nr. 13/7940 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van dijkgraaf en heemraden van het Waterschap Rijn en IJssel.

Procesverloop

Bij besluit van 22 oktober 2013 heeft het college het projectplan "Herinrichting Waalse Water" vastgesteld.

Bij uitspraak van 10 september 2015 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 maart 2016, waar [appellant], vergezeld door [gemachtigde] en bijgestaan door mr. R. Wilschut, en het college, vertegenwoordigd door mr. A.H.J. Hofman, advocaat te Rotterdam, vergezeld door ing. L.J.F.M. Klein Tank MSc., zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1. Het college heeft bij het besluit van 22 oktober 2013 het projectplan "Herinrichting Waalse Water" vastgesteld. Dit projectplan voorziet in herinrichting van het Waalse Water, onder meer door middel van uitbreiding van het areaal en herstel van bestaand (verruigd) rietmoeras.

[appellant] woont vlakbij het Waalse Water. Hij is het niet eens met het projectplan, omdat in het projectplan wordt voorzien in een aaneengesloten rietkraag op de plaats waar hij een doorgang wil aanleggen tussen de vijver op zijn perceel en het Waalse Water. Hij wil verder dat in het projectplan wordt opgenomen dat een aantal bomen wordt verwijderd en dat het geplande onderhoudspad niet voor publiek toegankelijk wordt.

2. De rechtbank heeft het projectplan vernietigd, omdat het college de privacybelangen van [appellant] ten onrechte niet bij het projectplan had betrokken voor zover dat voorziet in een onderhoudspad. De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit in stand blijven, omdat het college de waterhuishoudkundige belangen in redelijkheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan de privacybelangen van [appellant]. Daarbij heeft de rechtbank van belang geacht dat het onderhoudspad weinig zal worden gebruikt.

Wettelijk kader

3. Ingevolge artikel 5.4, eerste lid, van de Waterwet, geschiedt de aanleg of wijziging van een waterstaatswerk door of vanwege de beheerder overeenkomstig een daartoe door hem vast te stellen projectplan.

Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, is de toepassing van deze wet gericht op:

a. voorkoming en waar nodig beperking van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met

b. bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en

c. vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen.

Gronden hoger beroep

4. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het projectplan onzorgvuldig is voorbereid. Hij stelt dat hij reeds voorafgaande aan het opstellen van het ontwerpbesluit diverse malen heeft aangegeven met het college in gesprek te willen, maar dat het college daar geen gehoor aan heeft gegeven.

4.1. Niet in geschil is dat het projectplan in overeenstemming met de procedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is voorbereid. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, bestond er voor betrokkenen in het kader van die procedure de mogelijkheid om hun mening over het ontwerpprojectplan te geven door middel van het indienen van zienswijzen. Er is geen rechtsregel die het college ertoe verplichtte in aanvulling op de wettelijk voorgeschreven procedure reeds voorafgaande aan de opstelling van het ontwerpbesluit met [appellant] in gesprek te gaan, ook al achtte [appellant] overleg aangewezen. De rechtbank heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien voor het oordeel dat het besluit van 22 oktober 2013 onzorgvuldig is voorbereid.

Het betoog faalt.

5. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het projectplan in strijd is met de aan hem verleende watervergunning die hem toestond de vijver op zijn perceel in verbinding te brengen met het Waalse Water en met een motorboot over het Waalse Water te varen. Gelet op die vergunning had het projectplan volgens [appellant] niet mogen voorzien in een aaneengesloten rietkraag op de plaats van de door hem beoogde doorgang naar het Waalse Water.

5.1. Het college heeft ter zitting toegelicht dat het in de procedure over de watervergunning in eerste instantie niet had onderkend dat realisering van een doorgang van het perceel van [appellant] naar het Waalse Water op gespannen voet staat met de te behalen doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water. Nadat tegen die vergunning bezwaar was gemaakt, heeft het college de situatie ter plaatse opnieuw bekeken en is het tot het inzicht gekomen dat, gezien de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water, geen medewerking kan worden verleend aan een doorgang naar het Waalse Water. Om die reden heeft het college de watervergunning daarvoor in bezwaar, na het nemen van het projectplan, alsnog geweigerd.

5.2. De enkele omstandigheid dat in eerste instantie een watervergunning voor de doorgang naar het Waalse Water is verleend, maakt nog niet dat ook het projectplan zonder meer moet voorzien in die doorgang. Uit de toelichting van het college leidt de Afdeling af dat het wat de aanvaardbaarheid van de doorgang betreft op basis van voortschrijdend inzicht tot een ander standpunt is gekomen. Dat is op zichzelf toegestaan. Of de motivering die aan dat gewijzigde standpunt ten grondslag is gelegd deugdelijk is, zal de Afdeling hierna beoordelen.

Het betoog faalt.

6. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college het stuk water ter hoogte van zijn perceel had moeten aanduiden als "watergang" in plaats van "bestaande rietzone". Dit zou er namelijk toe leiden dat de bestaande vegetatie ter hoogte van zijn perceel moet worden opgeschoond, waardoor de door hem gewenste doorgang naar het Waalse Water mogelijk wordt. Hij voert in dat kader aan dat verwijdering van het riet de ecologische waarden niet aantast, omdat het slechts om een stuk van 5 m gaat. Bovendien bestond vroeger ter plaatse ook een inham, aldus [appellant]. Hij voert verder aan dat het college ten onrechte voorbij is gegaan aan zijn belangen en uitsluitend oog heeft gehad voor de belangen van [persoon], die diverse gronden in de omgeving in eigendom heeft.

6.1. Ter zitting heeft het college nader toegelicht dat met het projectplan enerzijds wordt beoogd om de oude situatie, waarin nog geen inham aanwezig was, te herstellen en anderzijds om de ecologische doelstellingen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water te behalen. In verband met het behalen van die doelstellingen is het van belang om een aaneengesloten rietkraag te realiseren. Indien de rietkraag niet aaneengesloten is, heeft dit nadelige effecten voor de ter plaatse voorkomende diersoorten, omdat die juist in een aaneengesloten rietkraag leven en zich daar voortplanten. Op dit moment worden de doelstellingen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water niet behaald. Gelet hierop is ook een kleine onderbreking van de in het projectplan voorziene rietkraag van 5 m, zoals [appellant] zou willen om van de vijver op zijn perceel naar het Waalse Water te kunnen varen, onwenselijk, aldus het college.

6.2. Gelet op deze toelichting heeft het college deugdelijk gemotiveerd waarom het in het projectplan heeft gekozen voor een aaneengesloten rietkraag. Voorts blijkt uit die toelichting dat het college de belangen van [appellant] heeft bezien, maar meer gewicht heeft toegekend aan de belangen die zijn gediend met het realiseren van een aaneengesloten rietkraag dan aan het belang van [appellant] bij het realiseren van een doorgang naar het Waalse Water. Het college heeft dat in redelijkheid kunnen doen. Hierbij neemt de Afdeling in aanmerking dat [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat een onderbreking van de rietkraag van 5 m geen nadelige effecten heeft met het oog op het behalen van de doelstellingen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water. Gezien de door het college gegeven toelichting staat voor de Afdeling vast dat de keuze voor een aaneengesloten rietkraag niet uitsluitend is gebaseerd op de belangen van Beelaerts van Blokland. Dat dit wel het geval is, heeft [appellant] niet aannemelijk gemaakt.

Het betoog faalt.

7. [appellant] betoogt verder dat de rechtbank heeft miskend dat in het projectplan ten onrechte niet is opgenomen dat een aantal bomen wordt verwijderd. Volgens [appellant] is het verwijderen van die bomen nodig om grond op zijn perceel te kunnen verplaatsen.

7.1. Het projectplan is, voor zover hier van belang, genomen met het oog op de realisatie van een aaneengesloten rietkraag. Ter zitting heeft het college onweersproken gesteld dat verwijdering van de door [appellant] bedoelde bomen in dat kader niet noodzakelijk is, omdat het om solitaire bomen gaat die de groei van het riet niet belemmeren. Reeds hierom heeft het college er in redelijk van kunnen afzien om verwijdering van die bomen in het projectplan op te nemen.

Het betoog faalt.

8. [appellant] betoogt ten slotte dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het vernietigde projectplan in stand heeft gelaten, gelet op de aantasting van zijn privacy door het gebruik van het onderhoudspad. [appellant] stelt dat hij zich niet verzet tegen de aanleg van het onderhoudspad, maar tegen de mogelijkheid dat het pad wordt opengesteld voor het publiek. Hij betoogt dat die openstelling ertoe zal leiden dat meer inbreuk op zijn privacy wordt gemaakt dan door de rechtbank is aangenomen.

8.1. Daargelaten dat ter zitting is gebleken dat het onderhoudspad is voorzien op gronden die niet in eigendom zijn van het waterschap en de eigenaar van de gronden het waterschap geen toestemming heeft gegeven het pad open te stellen voor het publiek, maakt een eventuele openstelling van het pad voor het publiek geen onderdeel uit van het projectplan. Deze beroepsgrond biedt reeds daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen in stand heeft gelaten.

Het betoog faalt.

9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en mr. G.M.H. Hoogvliet, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.A.A. van Roessel, griffier.

w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Roessel
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2016

457-811.