Uitspraak 201508595/2/R2


Volledige tekst

Bij deze uitspraak is een persbericht uitgebracht.

201508595/2/R2.
Datum uitspraak: 18 maart 2016

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb)) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoeker sub 1] en anderen, allen wonend te Utrecht,
2. [verzoekster sub 2], gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat A], [maat B], beiden wonend te [woonplaats], en [maat C], wonend te [woonplaats], (hierna: [verzoekster sub 2]),

en

de raad van de gemeente Utrecht,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Het Nieuwe Zandpad" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 29 februari 2016, waar [verzoeker sub 1] en anderen, in de persoon van [verzoeker sub 1], [verzoekster sub 2], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. A.S.D. Lijkwan, advocaat te Rotterdam, en de raad, vertegenwoordigd door mr. T. Brouwer, drs. G.M. Mulders, ing. M. van der Wegen en F. van der Bilt, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het plan maakt 162 werkruimten voor raamprostitutie en een aantal andere voorzieningen mogelijk in een gebied gelegen tussen de Einsteindreef, de Brailledreef en de Vecht. Met het plan beoogt de raad te voorzien in een locatie waar op termijn alle raamprostitutie in de gemeente kan worden geconcentreerd. [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

[verzoeker sub 1] en anderen zijn, blijkens hun verklaring ter zitting, eigenaar van woningen in aanbouw in de ten noorden van het plangebied voorziene nieuwe woonwijk het Antoniuskwartier. Hun woningen zijn voorzien aan de noordzijde van deze nieuwe woonwijk. De afstand tussen hun woningen en het plangebied bedraagt hemelsbreed ten minste 300 meter.

[verzoekster sub 2] is eigenaresse van een aantal panden in de Hardebollenstraat. De begane grond van deze panden werd tot 2013, overeenkomstig de ter plaatse geldende bestemming, verhuurd voor het gebruik als werkruimten voor raamprostitutie. Dit gebruik is thans beëindigd. Wel is een exploitatievergunning op grond van de Algemene plaatselijke verordening Utrecht 2010 (hierna: de APV 2010) aangevraagd om de panden weer in gebruik te nemen. Het plangebied is op ongeveer 2,5 km van haar panden gelegen.

3. [verzoeker sub 1] en anderen vrezen dat hun belangen als gevolg van het plan onaanvaardbaar zullen worden aangetast. [verzoeker sub 1] en anderen betogen in dat kader dat de prostitutiezone tot overlast in hun woonwijk zal leiden. Naar hun mening is de prostitutiezone te dicht bij hun woningen mogelijk gemaakt, waardoor negatieve effecten van de prostitutiezone zullen uitwaaieren naar hun woonwijk en parkeeroverlast in hun wijk zal ontstaan. Daarnaast voeren zij aan dat de fietsroute langs het Zandpad, welke gelegen is naast de voorziene parkeerplaatsen van de prostitutiezone, onveilig zal worden, terwijl dit de kortste route naar het centrum is.

Ten einde onomkeerbare gevolgen te voorkomen verzoeken [verzoeker sub 1] en anderen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen.

4. [verzoekster sub 2] betoogt dat raamprostitutie ter plaatse van haar panden in de Hardebollenstraat als gevolg van het plan onmogelijk wordt gemaakt. Daarbij wijst zij op het aan het plan ten grondslag gelegde uitgangspunt van de raad, zoals opgenomen in de Beleidsnotitie (raam) prostitutie 2015, zoals vastgesteld bij besluit van 17 september 2015, om alle raamprostitutie in de gemeente te concentreren aan het Nieuwe Zandpand en de APV 2010 op grond waarvan ten hoogste 162 werkruimten vergund kunnen worden. Nu met het plan 162 werkruimten mogelijk worden gemaakt, wordt volgens [verzoekster sub 2] het gebruik van haar panden voor raamprostitutie, zoals toegestaan op grond van de voor haar panden geldende bestemming, feitelijk onmogelijk gemaakt. [verzoekster sub 2] betoogt dat de raad deze aantasting van het plan op haar bestaande rechten onvoldoende bij de vaststelling van het plan heeft betrokken. Voorts voert zij in dit kader aan dat de raad de waardedaling van haar panden door het wegvallen van de mogelijkheid om de panden te verhuren als werkruimten voor raamprostitutie, evenmin bij de vaststelling van het plan heeft betrokken.

Aangezien bij inwerkingtreding van het plan voor alle in het plan voorziene 162 raamprostitutiewerkruimten exploitatievergunningen op grond van de APV 2010 kunnen worden verleend, verzoekt [verzoekster sub 2] de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen ten einde te voorkomen dat de 17 werkruimten in haar panden onbruikbaar worden.

5. De voorzieningenrechter laat thans in het midden of [verzoeker sub 1] en anderen en [verzoekster sub 2] als belanghebbenden bij het besluit kunnen worden aangemerkt. Gelet op de omvang van de met het plan toegestane prostitutiezone en gelet op de omstandigheid dat de panden van [verzoekster sub 2] onder meer bestemd zijn voor raamprostitutie kan dit voorshands niet worden uitgesloten, zodat de voorzieningenrechter vooralsnog ervan uitgaat dat zij belanghebbenden zijn bij het plan.

5.1. Gezien de complexiteit van de zaak en de aard van de aangedragen gronden vergt de beoordeling van de door verzoekers aangedragen aspecten nader onderzoek waarvoor deze procedure zich niet leent. De vraag of vooruitlopend op die beoordeling in de hoofdzaak een voorlopige voorziening moet worden getroffen zal dan ook worden beantwoord aan de hand van een belangenafweging.

5.2. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat hij de prostitutiezone in het voorjaar van 2017 wil openen. Door schorsing van het plan wordt deze planning mogelijk niet gehaald hetgeen volgens de raad bezwaarlijk is aangezien de 145 werkruimten op de boten aan het Oude Zandpad reeds zijn gesloten, waardoor thans geen werkruimten beschikbaar zijn voor raamprostitutie. Om de prostitutiezone in het voorjaar van 2017 te kunnen openen, zal in de zomer van 2016 gestart moeten worden met het bouwrijp maken van de gronden, aldus de raad.

5.3. Het belang van [verzoeker sub 1] en anderen bij het treffen van een voorlopige voorziening is gelegen in het voorkomen van overlast nabij hun woningen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een groter gewicht moet worden toegekend aan het belang van de raad bij de realisatie van de prostitutiezone dan aan het belang van [verzoeker sub 1] en anderen bij het in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak treffen van een voorlopige voorziening. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de afstand tussen het plangebied en de woningen van [verzoeker sub 1] en anderen hemelsbreed ten minste 300 meter bedraagt en dat het plangebied en de woningen van [verzoeker sub 1] en anderen worden gescheiden door een doorgaande weg met gescheiden rijstroken, water en groenvoorzieningen. Daarnaast zullen de parkeerplaatsen van de prostitutiezone en het Antoniuskwartier niet via dezelfde wegen worden ontsloten en is ter zitting vastgesteld dat naast de fietsroute die langs de parkeerplaatsen van de prostitutiezone loopt, waarop [verzoeker sub 1] en anderen wijzen, tevens alternatieve routes mogelijk zijn om van en naar het centrum te fietsen. Voorts heeft de raad ter zitting verklaard dat het Oude Zandpad heringericht zal worden waardoor het verkeer naar de prostitutiezone het fietspad niet zal kruisen.

Gelet op het voorgaande dient het verzoek afgewezen te worden.

5.4. Ten aanzien van het verzoek van [verzoekster sub 2] wordt overwogen dat bij inwerkingtreding van het plan, gelet op artikel 3:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV 2010, exploitatievergunningen kunnen worden verleend voor de 162 werkruimten zoals voorzien in het plan, zonder een inhoudelijke toets van het bestemmingsplan. Nu het belang van de raad gelegen is in het bieden van een alternatief voor de reeds gesloten en met dit plan niet langer toegestane 145 werkruimten op de boten aan het Oude Zandpad en in mindere mate in realisatie van de overige 17 werkruimten, is de voorzieningenrechter van oordeel dat aan het belang van [verzoekster sub 2] bij het in afwachting van de uitspraak in de hoofdzaak treffen van een voorlopige voorziening ter voorkoming van onomkeerbare gevolgen, een groter gewicht toekomt dan aan het belang van de raad. De voorzieningenrechter ziet gelet op het voorgaande aanleiding een voorlopige voorziening te treffen op grond waarvan op de gronden waaraan in het plan de bestemming "Bedrijventerrein - Raamprostitutie" is toegekend tot de uitspraak in de hoofdzaak maximaal 145 werkruimten ten behoeve van raamprostitutie zijn toegestaan.

Proceskosten

6. De raad dient ten aanzien van [verzoekster sub 2] op de na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Ten aanzien van [verzoeker sub 1] en anderen bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening dat voor het plandeel met de bestemming "Bedrijventerrein - Raamprostitutie", in afwijking van artikel 3, lid 3.1, onder a, van de planregels geldt dat maximaal 145 werkruimten ten behoeve van raamprostitutie zijn toegestaan;

II. wijst het verzoek van [verzoeker sub 1] en anderen af;

III. veroordeelt de raad van de gemeente Utrecht tot vergoeding van bij [verzoekster sub 2] en anderen in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 992,00 (zegge: negenhonderdtweeënnegentig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen;

IV. gelast dat de raad van de gemeente Utrecht aan [verzoekster sub 2] en anderen het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. J.C. Kranenburg, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.

w.g. Kranenburg w.g. Donner-Haan
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2016

674.