Uitspraak 201408645/1/A3


Volledige tekst

201408645/1/A3.
Datum uitspraak: 25 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. het college van gedeputeerde staten van Overijssel,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 september 2014 in zaak nr. 14/488 in het geding tussen:

[appellante sub 1]

en

het college.

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft het college op verzoek van [appellante sub 1] documenten openbaar gemaakt op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob).

Bij besluit van 14 januari 2014 heeft het college het door [appellante sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij besluit van 14 maart 2014 heeft het college het besluit van 14 januari 2014 gedeeltelijk herzien en verscheidene documenten alsnog openbaar gemaakt.

Bij uitspraak van 25 september 2014 heeft de rechtbank het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante sub 1] hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend en incidenteel hoger beroep ingesteld.

[appellante sub 1] heeft een zienswijze ingediend.

[appellante sub 1] en het college hebben een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 16 juni 2015, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [gemachtigden], beiden advocaat te [plaats], en het college, vertegenwoordigd door mr. W.E.M. Klostermann, advocaat te Zwolle, en mr. M. Voorthuizen, werkzaam bij de provincie Overijssel, zijn verschenen.

Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling met toepassing van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het onderzoek heropend en het college verzocht om op de zaak betrekking hebbende stukken over te leggen. Bij brief van 3 juli 2015 heeft het college hieraan voldaan. Met toestemming van partijen is een nadere zitting achterwege gelaten, waarna de Afdeling het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wob draagt het bestuursorgaan er zo veel mogelijk zorg voor dat de informatie die het overeenkomstig deze wet verstrekt, actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is.

Ingevolge artikel 3 kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:

a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,

b. kennisneming van de inhoud toe te staan,

c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of

d. inlichtingen daaruit te verschaffen.

Ingevolge het tweede lid verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:

a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;

b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.

Ingevolge het derde lid verstrekt het bestuursorgaan, indien het verzoek betrekking heeft op milieu-informatie als bedoeld in artikel 19.1a, eerste lid, onder b, van de Wet milieubeheer, zo nodig, en indien deze informatie voorhanden is, tevens informatie over de methoden die zijn gebruikt bij het samenstellen van eerstbedoelde informatie.

2. Bij brief van 12 juli 2013 heeft [appellante sub 1] het college op grond van de Wob verzocht haar een afschrift te verstrekken van verscheidene documenten die, onder andere, ten grondslag liggen aan namens de provincie Overijssel in de media gedane uitspraken. Dit verzoek is bij brief van 31 juli 2013 nader aangevuld. Het verzoek betreft negen onderwerpen, welke zijn onderverdeeld in verschillende aandachtspunten. [appellante sub 1] heeft het college voorts verzocht de documenten gerubriceerd naar onderwerp en aandachtspunt te verstrekken.

Bij besluit van 28 augustus 2013 heeft het college 93 documenten aan [appellante sub 1] verstrekt. Het college stelt zich op het standpunt dat het ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wob weliswaar gehouden is de documenten te verstrekken in de door [appellante sub 1] verzochte vorm, maar dat die bepaling er niet toe strekt dat bij de verstrekking van een document een rubricering naar onderwerp en aandachtspunt moet worden aangebracht.

Bij brief van 24 oktober 2013 heeft het college, in reactie op het bezwaarschrift van 18 september 2013 van [appellante sub 1], verscheidene documenten alsnog verstrekt.

Bij besluit van 14 maart 2014 heeft het college, in reactie op het beroepschrift van 25 februari 2014 gericht tegen het besluit van 14 januari 2014, laatstgenoemd besluit gedeeltelijk herzien en wederom verscheidene documenten alsnog verstrekt.

Het incidenteel hoger beroep van het college

3. Het college betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het verzoek van [appellante sub 1] moet worden aangemerkt als een Wob-verzoek. Hiertoe voert het aan dat [appellante sub 1] het verzoek heeft ingediend om bewijs te vergaren voor een civiele procedure en dat hiervoor een uitputtende regeling is getroffen in artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

3.1. Ingevolge het eerste lid van voornoemd artikel kan hij die daarbij rechtmatig belang heeft, op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden te zijner beschikking of onder zijn berusting heeft. Onder bescheiden worden mede verstaan: op een gegevensdrager aangebrachte gegevens.

Ingevolge het tweede lid, bepaalt de rechter zo nodig de wijze waarop inzage, afschrift of uittreksel zal worden verschaft.

3.2. Artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft betrekking op de kennisneming van gedingstukken door belanghebbenden in een civiele procedure. Anders dan de Wob, regelt dit artikel niet de publieke toegang tot informatie en bevat dit artikel evenmin een uitputtende openbaarmakingsregeling. Nu [appellante sub 1] het college in de brief van 12 juli 2013 op grond van de Wob heeft verzocht haar de verzochte documenten te verstrekken en bovendien ter zitting bij de Afdeling te kennen heeft gegeven dat openbaarmaking voor een ieder is beoogd, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat het verzoek moet worden aangemerkt als een op de Wob gebaseerde aanvraag.

Het betoog faalt.

4. Het college betoogt dat de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld in de door [appellante sub 1] gemaakte kosten voor beroepsmatig verleende rechtshulp. Hiertoe voert het aan dat [appellante sub 1] weliswaar een advocatenkantoor is, maar voor zichzelf procedeert.

4.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 onderscheidenlijk een vergoeding van de kosten als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, of 7:28, tweede lid, van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,

4.2. Het Wob-verzoek is gedaan door [appellante sub 1]. Alhoewel [appellante sub 1] te kennen heeft gegeven dat de voorliggende procedure is geëntameerd om een cliënt te kunnen adviseren over de mogelijkheden van een civiele procedure, is deze cliënt geen partij in voorliggende zaak. Derhalve heeft de rechtbank het college ten onrechte veroordeeld in de door [appellante sub 1] gemaakte kosten voor beroepsmatig verleende rechtshulp. De omstandigheid dat advocaten van [appellante sub 1] optreden namens [appellante sub 1] maakt dat niet anders, omdat in dat geval geen beroepsmatige rechtsbijstand wordt verleend door een derde.

Het betoog slaagt.

Het hoger beroep van [appellante sub 1]

5. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college onzorgvuldig en in strijd met het motiveringsbeginsel heeft gehandeld door de verstrekte documenten niet te rubriceren naar onderwerp en aandachtspunt, zoals zij heeft verzocht. Het college dient er ingevolge artikel 2 van de Wob zorg voor te dragen dat de verstrekte informatie actueel, nauwkeurig en vergelijkbaar is. Uitsluitend met de verzochte rubricering is het voor haar te controleren of alle verzochte documenten daadwerkelijk zijn verstrekt, aldus [appellante sub 1].

Bovendien betoogt [appellante sub 1] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de verzochte informatie over de gebruikte methoden bij het samenstellen van milieu-informatie niet heeft opgenomen in de verstrekte documenten. Hiertoe voert zij aan dat de rechtbank heeft miskend dat het onmogelijk is om te controleren of alle informatie over de gebruikte methoden is verstrekt, als het college niet vermeldt in welke documenten deze informatie staat beschreven. Het college heeft derhalve onzorgvuldig en in strijd met artikel 7, derde lid, van de Wob gehandeld, aldus [appellante sub 1].

5.1. Bij brieven van 28 augustus 2013, 24 oktober 2013 en 14 maart 2014 heeft het college documenten overgelegd. Uit die documenten blijkt dat, anders dan [appellante sub 1] pas ter zitting van de Afdeling heeft betoogd, geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat geen van de door het college verstrekte documenten op het verzoek van [appellante sub 1] ziet. Dit wordt in feite ook door [appellante sub 1] erkend in een door haar overgelegde tabel, waarin per door het college verstrekt document is vermeld op welk onderdeel van het verzoek het ziet.

Het college heeft bij de brief van 14 maart 2014 een bijlage gevoegd, waarin een rubricering is aangebracht. Per onderwerp heeft het vermeld welke documenten het reeds heeft verstrekt en welke documenten het bij voornoemd besluit verstrekt. Dat het college daarbij niet heeft vermeld onder welk aandachtspunt een document valt, maakt niet dat de rechtbank aanleiding had moeten zien voor het oordeel dat het college onzorgvuldig heeft gehandeld. Voorts verplicht artikel 2 van de Wob het college niet tot de door [appellante sub 1] verzochte rubricering van documenten.

In hetgeen [appellante sub 1] heeft aangevoerd, worden geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het college niet alle documenten waarin de gebruikte methoden staan beschreven aan [appellante sub 1] heeft verstrekt. Voorts stelt de Afdeling vast dat in de documenten informatie staat over de gebruikte methoden bij het samenstellen van milieu-informatie. Dat het college niet tevens exact heeft vermeld in welke documenten informatie over gebruikte methoden staat beschreven, is niet onzorgvuldig en evenmin in strijd met artikel 7, derde lid, van de Wob.

De betogen falen.

6. [appellante sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat verscheidene door haar verzochte documenten onder het college berusten. Het standpunt van het college dat na onderzoek is gebleken dat er niet meer documenten zijn dan reeds verstrekt, is ongeloofwaardig, aldus [appellante sub 1]. Hiertoe voert zij aan dat zij een nieuw Wob-verzoek heeft ingediend op 14 januari 2015, waarop het college verscheidene documenten heeft verstrekt die al verstrekt hadden moeten worden naar aanleiding van het eerste Wob-verzoek van 12 juli 2013. Bovendien heeft het college in de civiele procedure tussen de provincie Overijssel en de cliënt van [appellante sub 1] documenten ingebracht die evenzeer reeds verstrekt hadden moeten worden op het verzoek van 12 juli 2013, aldus [appellante sub 1].

6.1. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Afdeling overwogen dat het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene is die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder het bestuursorgaan berust.

6.2. Niet in geschil is dat het college op een nieuw Wob-verzoek van [appellante sub 1] e-mailberichten van 13 juli 2010 en 14 juli 2010 heeft verstrekt en dat de provincie Overijssel in de civiele procedure een toezichtsrapport van het team Handhaving van de provincie Overijssel van 10 augustus 2004 heeft ingebracht. Evenmin is in geschil dat deze documenten niet in de voorliggende procedure zijn verstrekt.

Volgens [appellante sub 1] hebben zowel de e-mailberichten als het toezichtsrapport betrekking op een persbericht van 12 mei 2010. Het college heeft toegelicht dat het niet gehouden was de e-mailberichten en het toezichtsrapport te verstrekken aan [appellante sub 1], omdat [appellante sub 1] niet om deze documenten heeft verzocht. Zo heeft [appellante sub 1] volgens het college verzocht om correspondentie die betrekking heeft op voornoemd persbericht, maar zijn de e-mailberichten van een latere datum dan dat persbericht. Voorts heeft het toezichtsrapport evenmin betrekking op voornoemd persbericht, nu de in dat rapport getrokken conclusie afwijkt van de strekking van het persbericht, aldus het college. Bovendien heeft het college [appellante sub 1] in de bezwaarfase in de gelegenheid gesteld om nader uit te leggen welke documenten zij van het college verlangde. Hiervan heeft [appellante sub 1] geen gebruik gemaakt, aldus het college.

De Afdeling heeft de e-mailberichten en het toezichtsrapport bestudeerd. Het college heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat het niet gehouden was de e-mailberichten en het toezichtsrapport te verstrekken aan [appellante sub 1], omdat het er redelijkerwijs vanuit mocht gaan dat het verzoek van [appellante sub 1] niet op deze documenten zag. Hierbij is van belang dat het college ter zitting te kennen heeft gegeven dat [appellante sub 1] in de bezwaarfase geen gebruik heeft gemaakt van de haar geboden gelegenheid om haar zeer uitgebreide verzoek nader te specificeren, zodat het voor het college duidelijker zou worden op welke documenten het verzoek van [appellante sub 1] betrekking had. [appellante sub 1] heeft dit niet weersproken.

De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geoordeeld dat [appellante sub 1] niet aannemelijk heeft gemaakt dat verscheidene door haar verzochte documenten toch onder het college berusten.

Het betoog faalt.

7. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is ongegrond. Het incidenteel hoger beroep van het college is gegrond. Gezien hetgeen onder 4.2 is overwogen, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd, voor zover de rechtbank het college heeft veroordeeld in de door [appellante sub 1] gemaakte kosten voor beroepsmatig verleende rechtshulp. Voor het overige dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.

8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1] ongegrond;

II. verklaart het incidenteel hoger beroep van het college van gedeputeerde staten van Overijssel gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 25 september 2014 in zaak nr. 14/488, voor zover zij het college heeft veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 487,00;

IV. bevestigt de uitspraak van de rechtbank voor het overige.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. E. Steendijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Neuwahl
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 25 november 2015

280-816.