Uitspraak 201506677/2/R4


Volledige tekst

201506677/2/R4.
Datum uitspraak: 12 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op de verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

1. [verzoeker sub 1], wonend te Monster, gemeente Westland,
2. [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B] (hierna tezamen en in enkelvoud: [verzoeker sub 2]), beiden wonend te Monster, gemeente Westland,
verzoekers,

en

het college van burgemeester en wethouders van Westland,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 23 juni 2015 heeft het college het uitwerkingsplan "[locatie 1] te Monster" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] beroep ingesteld.
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] hebben tevens de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De voorzieningenrechter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 29 oktober 2015, waar [verzoeker sub 1], bijgestaan door mr. R.M. Köhne en mr. I.R. Köhne, beiden advocaat te Voorburg, [verzoeker sub 2], bijgestaan door mr. E. Kronemeijer, en het college, vertegenwoordigd door F.N.A. Gordijn en S. Westerduin, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting [partij A] en [partij B], vertegenwoordigd door [gemachtigden] gehoord.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2. Het uitwerkingsplan betreft een uitwerking van het bestemmingsplan "Westmade", vastgesteld door de raad van de gemeente Westland op 18 april 2006. Het uitwerkingsplan voorziet in de splitsing van het perceel "[locatie 1] te Monster", kadastraal bekend als perceel […..], in vijf kleinere uitgeefbare kavels en bijbehorende infrastructuur ten behoeve van 5 tot 8 onder zelfrealisatie te bouwen woningen en bijbehorende parkeervoorzieningen.

3. [verzoeker sub 1] woont op het perceel ten noordwesten van het plangebied, op het adres [locatie 2] te Monster. [verzoeker sub 2] woont op het perceel ten noorden van het plangebied, op het adres [locatie 3] te Monster. Aan de overzijde van de Haagweg is het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen gelegen.

4. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] voeren aan dat ten onrechte niet is beoordeeld of het bestemmingsplan in combinatie met een nabij het plangebied gelegen woningbouwontwikkeling significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen.

4.1. Het college stelt dat de toename van stikstofemissie per ontwikkeling wordt beoordeeld. Voorts wijst het college in dit kader op een algemeen natuuronderzoek, daterend van dit jaar, waarin alle huidige en toekomstige woningbouwprojecten in de Westlandse Zoom zijn meegenomen.

4.2. Ingevolge artikel 19j, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: de Nbw 1998) houdt een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit tot het vaststellen van een plan dat, gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen, ongeacht de beperkingen die terzake in het wettelijk voorschrift waarop het berust, zijn gesteld, rekening:

a. met de gevolgen die het plan kan hebben voor het gebied, en

b. met het op grond van artikel 19a of artikel 19b voor het gebied vastgestelde beheerplan voor zover dat betrekking heeft op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid.

Ingevolge het tweede lid maakt het bestuursorgaan voor plannen als bedoeld in het eerste lid, die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens het plan vast te stellen een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.

4.3. Niet in geschil is dat aan de westzijde van het plangebied, direct aan de overzijde van het verlengde Schelpenpad, het plangebied van het uitwerkingsplan "Westmade fase 1b" is gelegen, welk plan op 19 mei 2014 door de raad is vastgesteld en dat voorziet in de bouw van maximaal 43 woningen. Hoewel, naar het college in het kader van het onderhavige uitwerkingsplan heeft onderzocht, de realisatie van 5 woningen nabij de [locatie 1] naar verwachting een te verwaarlozen effect zal hebben op de stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen, valt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet op voorhand uit te sluiten dat de bouw van maximaal 8 woningen onder het uitwerkingsplan "[locatie 1] te Monster", bezien in combinatie met de bouw van maximaal 43 woningen onder het uitwerkingsplan "Westmade fase 1b", significante gevolgen kan hebben voor het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen. Voor zover het college heeft betoogd dat uitwerkingsplannen niet onder dit beoordelingskader vallen, overweegt de voorzieningenrechter dat het college geen overtuigende argumenten heeft aangevoerd voor de juistheid van dat betoog. De voorzieningenrechter gaat er voorshands van uit dat ook uitwerkingsplannen plannen zijn als bedoeld in artikel 19j van de Nbw 1998.

4.4. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de door Aqua-Terra Nova B.V. opgestelde "Eco effectscan" van 10 juli 2014 en "Notitie effecten op Natura 2000 [locatie 1] te Monster" slechts de effecten van het thans voorliggende uitwerkingsplan zijn beoordeeld. Voorts is het algemene natuuronderzoek waarin alle huidige en toekomstige woningbouwprojecten in de Westlandse Zoom zijn meegenomen, waarnaar het college ter zitting heeft verwezen, niet aan het onderhavige uitwerkingsplan ten grondslag gelegd. Aldus heeft het college vooralsnog niet aannemelijk gemaakt dat in het kader van dit plan is bezien of de beide uitwerkingsplannen in combinatie met elkaar significante gevolgen, als bedoeld in artikel 19j, tweede lid, van de Nbw 1998, kunnen hebben voor het Natura 2000-gebied Solleveld & Kapittelduinen, terwijl op grond van de thans beschikbare informatie niet vaststaat dat dat, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 30 oktober 2013 in zaken nrs. 201203812/1/R2 en 201203820/1/R2, niet had gemoeten.

5. Voorts heeft [verzoeker sub 1] aangevoerd dat een civielrechtelijke belemmering in de weg staat aan de verwezenlijking van het uitwerkingsplan, omdat een deel van het plangebied is gelegen op zijn grond.

5.1. Het college stelt dat de plangrens de in het kadaster vastgelegde perceelsgrenzen volgt.

5.2. Het betoog van [verzoeker sub 1] ziet op een strookje grond in het noordwesten van het plangebied met een oppervlakte van circa 1 bij 6 m. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter neemt het ter zitting getoonde kaartmateriaal de onduidelijkheden over de ligging van de plangrens niet weg. Daarbij neemt de voorzieningenrechter mede in aanmerking dat op grond van het ter zitting getoonde kaartmateriaal niet kan worden uitgesloten dat het digitale uitwerkingsplan dat het college heeft vastgesteld op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en dat het beslissende plan is, op dit onderdeel niet overeenkomt met de in het kadaster opgenomen perceelsgrenzen en het digitale bestemmingsplan zoals dat door het college aan de Afdeling is aangeleverd. Het college heeft hierover ter zitting geen opheldering kunnen verschaffen.

6. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter bij afweging van alle betrokken belangen, teneinde onomkeerbare gevolgen te voorkomen, aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Westland van 23 juni 2015, waarbij het uitwerkingsplan "[locatie 1] te Monster" is vastgesteld;

II. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Westland tot vergoeding van de bij verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van:

a. € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [verzoeker sub 1];

b. € 989,44 (zegge: negenhonderdnegenentachtig euro en vierenveertig cent), waarvan € 980,00 (zegge: negenhonderdtachtig euro) is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, voor [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

III. gelast dat het college van burgemeester en wethouders van Westland aan verzoekers het door hen voor de behandeling van de verzoeken betaalde griffierecht vergoedt, ten bedrage van:

a. € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [verzoeker sub 1];

b. € 167,00 (zegge: honderdzevenenzestig euro) voor [verzoeker sub 2A] en [verzoeker sub 2B], met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. A. Wijker-Dekker, griffier.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Wijker-Dekker
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 november 2015

562.