Uitspraak 201500612/1/A2


Volledige tekst

201500612/1/A2.
Datum uitspraak: 4 november 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. Het algemeen bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek,
2. [appellant sub 2], wonend te Amersfoort,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 19 december 2014 in zaak nr. 13/3105 in het geding tussen:

[appellant sub 2]

en

het bestuur.

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2012 heeft het bestuur een aanvraag van [appellant sub 2] om hem Veni-subsidie 2012 voor zijn onderzoeksvoorstel 'Facing the brain challenge: from foundations to applications' te verlenen afgewezen.

Bij besluit van 17 juli 2013 heeft het bestuur het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Naar aanleiding van de tussenuitspraak van de rechtbank van 14 mei 2014 heeft het bestuur bij besluit van 28 juli 2014 het door [appellant sub 2] daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 december 2014 heeft de rechtbank het door [appellant sub 2] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 28 juli 2014 vernietigd, het besluit van 19 juli 2012 herroepen en bepaald dat het bestuur aan [appellant sub 2] een Veni-subsidie toekent ter hoogte van €250.000,- voor zijn onderzoeksvoorstel. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben het bestuur en [appellant sub 2] hoger beroep ingesteld.

[appellant sub 2] heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 september 2015, waar het bestuur, vertegenwoordigd door V. Wagner, en drs. M. Rigterink, beiden werkzaam aldaar, en [appellant sub 2], bijgestaan door mr. E.T. Stevens, zijn verschenen.

Overwegingen

aanleiding

1. Het onderzoeksvoorstel van [appellant sub 2] is beoordeeld door referenten. Bij het voorlopig oordeel, voorafgaand aan het interview door de beoordelingscommissie, behaalde het voorstel een voorlopige score van 1,90 - zeer goed tot excellent - en een voorlopige plaats drie op de prioriteringslijst. Nadat de beoordelingscommissie [appellant sub 2] het interview had afgenomen, zakte de score tot 3,71 - goed tot zeer goed - en eindigde op de prioriteringslijst lager dan plaats elf, de laatste plaats die voor dit vakgebied voor subsidie in aanmerking kwam.

Aan de afwijzing van de aanvraag heeft het bestuur ten grondslag gelegd dat op basis van de aanvraag, de rapporten van de referenten en het interview aan [appellant sub 2] geen subsidie wordt toegekend, omdat de rangschikking, lager dan plaats elf, niet hoog genoeg was.

De bezwaarschriftencommissie heeft in haar advies van 11 maart 2013 overwogen dat, nu het onderwerp ‘kennisbenutting’ in het interview niet aan de orde is geweest en de score van [appellant sub 2] op het punt ‘kennisbenutting’ is gedaald van 2,65 naar 4,24, het eindoordeel van de beoordelingscommissie op dit punt niet zorgvuldig tot stand is gekomen en onvoldoende is onderbouwd. Daarnaast heeft de bezwaarschriftencommissie overwogen dat een dubbeltelling heeft plaatsgevonden, omdat de score op het criterium ‘wetenschappelijke kwaliteit’ zakte van 1,79 naar 4,30 als gevolg van de daling van de score op het punt van ‘kennisbenutting’. De beoordeling was niet transparant en onzorgvuldig en de motivering van het besluit schoot tekort. Het advies luidde het primaire besluit te herroepen, een nieuw besluit te nemen en dat van een dragende motivering te voorzien.

Aan het besluit op bezwaar heeft het bestuur ten grondslag gelegd het advies van de beoordelingscommissie om de aanvraag van [appellant sub 2] onderaan de prioriteitenlijst te plaatsen omdat hij geen gebruik heeft gemaakt van de in de lopende Veni-ronde (2013) geboden mogelijkheid de mondelinge fase (het interview) over te doen.

2. De rechtbank heeft bij tussenuitspraak van 19 mei 2014 vastgesteld dat het bestuur niet heeft betwist dat aan het besluit van 19 juli 2012 gebreken kleven. De besluitvorming is onzorgvuldig geweest en het besluit is onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank heeft overwogen dat het bestuur in dit geval, waarbij een subsidie wordt aangevraagd in een tendersysteem met beperkt budget, moet heroverwegen naar de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het besluit van 19 juli 2012, alsmede met inachtneming van de regels zoals die ten tijde van dat besluit golden.

Aan de einduitspraak heeft de rechtbank ten grondslag gelegd dat het bestuur, door bij het nieuw genomen besluit op bezwaar niet te toetsen naar de feiten en omstandigheden zoals die zich voordeden ten tijde van het besluit van 19 juli 2012, maar de aanvraag van [appellant sub 2] mee te nemen in de nieuwe subsidieronde (2015), geheel voorbij is gegaan aan hetgeen in de tussenuitspraak is overwogen, zodat de in het besluit van 17 juli 2013 geconstateerde gebreken niet zijn geheeld. Omdat het bestuur het besluit van 19 juli 2012 niet kan of wil heroverwegen op de door de rechtbank bepaalde wijze en het onredelijk is indien [appellant sub 2] de gevolgen van de onzorgvuldige besluitvorming moet dragen, heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien door [appellant sub 2] de gevraagde subsidie toe te kennen.

3. De onrechtmatigheid van het primaire besluit is niet in geschil. Het geschil betreft de vraag op welke wijze het bestuur het rechtsherstel moet bieden.

het hoger beroep van het bestuur

4. Het bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat heroverweging van het besluit van 19 juli 2012 uitsluitend kan plaatsvinden in het kader van de Veni-subsidieronde 2012. De door het bestuur gehanteerde werkwijze, waarbij een aanvraag een kans krijgt in een eerstvolgende ronde of ad hoc een onafhankelijke, deskundige beoordelingscommissie wordt ingesteld om de aanvragen te vergelijken met twee aanvragen uit dezelfde subsidieronde, valt binnen de grenzen van de bestuurlijke heroverweging. Weliswaar vindt bij de kans in een eerstvolgende ronde geen herstel ex-tunc plaats, maar in veel gevallen is niet meer na te gaan wat de uitkomst zou zijn geweest indien de aanvraag wel zorgvuldig zou zijn beoordeeld. De herbeoordeling door een ad-hoc commissie vindt binnen de context van dezelfde subsidieronde plaats en is daarmee een variant op de ex-tunc beoordeling.

Het bestuur betoogt voorts dat de door de rechtbank vereiste werkwijze, waarbij de resultaten van het nieuwe interview met [appellant sub 2] hadden moeten worden afgezet tegen de interviewresultaten van de andere kandidaten in subsidieronde 2012, een onevenredige werkdruk legt op de organisatie en de externe commissieleden. De nieuwe externe commissie zou naast de aanvraag van [appellant sub 2] nog twintig aanvragen met referentenrapporten, weerwoorden en interviewverslagen moeten bestuderen. De interviewverslaglegging in de Veni-ronde 2012 was niet zodanig zorgvuldig dat hiermee een goede en eerlijke vergelijking door een ad hoc besliscommissie mogelijk is.

4.1. Het betoog van het bestuur slaagt niet, omdat de rechtbank terecht, zij het op andere gronden, tot het oordeel is gekomen dat het besluit van 28 juli 2014 niet in stand kon blijven. Daartoe wordt als volgt overwogen.

4.2. [appellant sub 2] heeft een aanvraag ingediend voor een subsidie in de subsidieronde Veni-2012 en het bestuur heeft op die aanvraag beslist. In artikel 7:11, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), is bepaald dat indien de heroverweging van een besluit daartoe aanleiding geeft, het bestuursorgaan dat besluit herroept en zo nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt. Nu het bestuur van oordeel is dat het besluit van 19 juli 2012 onzorgvuldig tot stand gekomen is, dient het dat besluit te herroepen en een nieuw besluit te nemen. Bij dat nieuwe besluit moet het bestuur opnieuw beslissen op de aanvraag van [appellant sub 2] om een Veni-subsidie in de subsidieronde 2012 en moet het vaststellen of [appellant sub 2] in die ronde aanspraak op subsidie kan maken voor zijn onderzoeksvoorstel. De door het bestuur gehanteerde werkwijze om niet een nieuw besluit te nemen, maar [appellant sub 2] de mogelijkheid te bieden om in een andere subsidieronde een nieuwe aanvraag te doen, is in strijd met artikel 7:11, tweede lid, van de Awb. Dat herbeoordeling van de aanvraag om subsidie voor het onderzoeksvoorstel door een ad-hoc commissie niet meer mogelijk zou zijn en dat niet met zekerheid is vast te stellen wat de uitkomst zou zijn geweest indien de aanvraag wel zorgvuldig zou zijn beoordeeld, kan aan deze wettelijke verplichting tot het opnieuw nemen van een besluit op de aanvraag niet afdoen. Dat geldt ook de door het bestuur gestelde werkdruk voor de organisatie en commissieleden.

5. Het bestuur betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte zelf voorziend de subsidie aan [appellant sub 2] heeft toegekend.

5.1. Dit betoog slaagt evenmin. Daartoe wordt als volgt overwogen.

5.2. Naar aanleiding van de stukken en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat het bestuur, hoewel het zich aanvankelijk op het standpunt stelde dat herbeoordeling van de subsidieaanvraag door een ad hoc-commissie was aangewezen, gaandeweg de procedure het standpunt is gaan innemen dat zodanige herbeoordeling niet tot de mogelijkheden behoorde omdat de verslaglegging van de in de subsidieronde Veni 2012 afgenomen interviews gebrekkig was. Het bestuur heeft voorts geen toepassing willen geven aan artikel 2.2.9 van de NWO-regeling subsidies, waarin het bestuur de bevoegdheid is toegekend het gevraagde advies van de beoordelingscommissie niet over te nemen vanwege onder meer procedurele fouten. De omstandigheid dat het bestuur geen besluit wenst te nemen als bedoeld in artikel 7:11 van de Awb, komt, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, voor zijn rekening en risico.

Ter zitting heeft het bestuur erkend dat [appellant sub 2] met een voorlopige score van 1,9 voor zijn voorstel en een derde plaats op de voorlopige prioriteringslijst in subsidieronde Veni 2012 een uitstekende uitgangspositie had en dat indien [appellant sub 2] een gemiddelde score zou hebben behaald voor zijn interview, de totale score zodanig zou zijn dat [appellant sub 2] op de prioriteringslijst op plaats elf of hoger zou zijn geëindigd en daarmee aanspraak zou hebben gemaakt op de gevraagde subsidie. Gelet hierop bestaat aanleiding de toekenning van de subsidie door de rechtbank in stand te laten.

het hoger beroep van [appellant sub 2]

6. [appellant sub 2] kan met zijn hoger beroep niet meer bereiken dan hij heeft gekregen, te weten de door hem aangevraagde subsidie. Hij heeft dan ook geen belang bij inhoudelijke behandeling van zijn hoger beroep. Dat werkgevers de beoordeling van zijn onderzoeksvoorstellen relevant achten in het kader van zijn functioneren, maakt dat niet anders, nu deze procedure geen betrekking heeft op de beoordeling zelf, maar op de door het bestuur genomen besluiten.

conclusie

7. Het hoger beroep van [appellant sub 2] is niet-ontvankelijk. Het hoger beroep van het bestuur is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

Dit betekent dat de door de rechtbank aan [appellant sub 2] toegekende subsidie van € 250.000,-- geheel in stand blijft.

8. Het bestuur dient ten aanzien van [appellant sub 2] op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Dit betreft de kosten van verweer en verschijnen ter zitting.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. verklaart het hoger beroep van [appellant sub 2] niet-ontvankelijk;

III. veroordeelt het algemeen bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek tot vergoeding van bij [appellant sub 2] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.008,20 (zegge: duizendacht euro en twintig cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. bepaalt dat van het algemeen bestuur van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek een griffierecht van € 493,00 (zegge: vierhonderddrieënnegentig euro) wordt geheven.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, griffier.

w.g. Slump w.g. Poot
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 4 november 2015

362.