Uitspraak 200105956/1


Volledige tekst

200105956/1
Datum uitspraak: 10 januari 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Proces-verbaal van mondelinge uitspraak op het hoger beroep van:

[de vreemdeling], geboren 16 maart 1972,
appellant,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, van 27 november 2001 in het geding tussen:

appellant

en

de Staatssecretaris van Justitie.

Bij besluit van 3 november 2001 is appellant in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 27 november 2001, verzonden op 28 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank), het daartegen door appellant op 5 november 2001 ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 4 december 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 7 december 2001 heeft de Staatssecretaris van Justitie een reactie ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 januari 2002, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te Rotterdam, en de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door A. van de Burgt, ambtenaar in dienst bij het ministerie, zijn verschenen.

Bij mondelinge uitspraak, gedaan op dezelfde datum, heeft de Afdeling:

I. het hoger beroep gegrond verklaard;

II. de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 27 november 2001, AWB 01/58211 VRWET, vernietigd;

III. de opheffing van de vrijheidsontnemende maatregel ingevolge artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 met ingang van 11 januari 2002 te 08.00 uur bevolen;

IV. de Staatssecretaris van Justitie veroordeeld in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep en het beroep bij de rechtbank gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1.610,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) te worden betaald aan de Secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091 onder vermelding van het zaaknummer).

De Afdeling is op basis van de processtukken en het verhandelde ter zitting tot de conclusie gekomen dat de bewaring met ingang van 13 november 2001 in strijd is met artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de rechtbank appellant niet heeft gehoord binnen de termijn, genoemd in de tweede volzin van het tweede lid. Appellant is eerst in persoon gehoord op de zitting van 20 november 2001.

Anders dan de situatie die zich voordeed in de zaak, waarover de Afdeling bij uitspraak van 13 juli 2001, no. 200102633/1, heeft geoordeeld, is er in deze zaak geen plaats voor het oordeel dat bij de zitting van de rechtbank van 12 november 2001 een aanvang is gemaakt met het horen, nu appellant ter zitting niet aanwezig was, ten gevolge van omstandigheden die niet in zijn risicosfeer liggen.

w.g. Van Wagtendonk w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar, overeenkomstig artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht door mr. B. van Wagtendonk, Voorzitter, en mr. M. Vlasblom en mr. T.M.A. Claessens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.

15-385.