Uitspraak 201505014/2/R6


Volledige tekst

201505014/2/R6.
Datum uitspraak: 15 september 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb)) in het geding tussen:

[verzoekster], gevestigd te [plaats], en anderen (hierna gezamenlijk en in enkelvoud: [verzoekster]), verzoekers,

en

de raad van de gemeente Doetinchem,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 maart 2015 heeft de raad het bestemmingsplan "Zaagmolenpad - 2013" vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [verzoekster] beroep ingesteld.
[verzoekster] heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 18 augustus 2015, waar [verzoekster], vertegenwoordigd door [vier gemachtigden], en de raad, vertegenwoordigd door E.H.J. Ketels, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

Afbakening procedure

2. Ter zitting heeft [verzoekster] te kennen gegeven dat haar gronden over de handhaving van gebruiksregels, de economische uitvoerbaarheid van het plan en de omstandigheid dat door de raad geen exploitatieplan is vastgesteld geen bespreking in deze procedure behoeven.

Het plan

3. Het plan is vastgesteld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2011 in zaak nr. 200910011/1/R2. Het plan beoogt de in die uitspraak vernietigde onderdelen van het bestemmingsplan "Torenallee 2008" te repareren. Het voorziet in drie bestemmingsvlakken met de bestemming "Gemengd" en deels de aanduiding "wonen uitgesloten". De bestemmingsvlakken zijn gelegen ten zuiden van een deel van het Zaagmolenpad te Doetinchem.

Reden van het verzoek

4. [verzoekster] exploiteert een hout- en bouwmaterialenhandel op het perceel [locatie] te [plaats], ten noorden van het plangebied. [verzoekster] vreest dat door het plan woningen in haar directe nabijheid zullen worden opgericht en zij hierdoor, vanwege milieuvereisten, in haar bedrijfsvoering zal worden beperkt. Met het verzoek beoogt zij onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen.

Ontvankelijkheid

5. De raad stelt dat het beroep van [verzoekster] in de hoofdzaak niet-ontvankelijk moet worden verklaard voor zover zij stelt dat een verantwoording van de actuele regionale behoefte aan de voorziene woningbouw ontbreekt. De raad wijst erop dat [verzoekster] over dit onderwerp geen zienswijze heeft ingediend.

5.1. Ingevolge artikel 8:1 van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:6 van de Awb en artikel 2 van bijlage 2 bij de Awb alsmede met artikel 6:13 van de Awb, kan door een belanghebbende geen beroep worden ingesteld tegen onderdelen van het besluit tot vaststelling van een bestemmingsplan waarover hij bij het ontwerpplan geen zienswijze naar voren heeft gebracht, tenzij hem redelijkerwijs niet kan worden verweten dit te hebben nagelaten.

5.2. De door [verzoekster] naar voren gebrachte zienswijze is gericht tegen het gehele plan. Het beroep van [verzoekster] heeft derhalve geen betrekking op besluitonderdelen die niet al in de zienswijze zijn bestreden, maar bevat slechts nieuwe gronden en argumenten tegen al in de zienswijze bestreden onderdelen. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden en argumenten worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme voorbereidingsprocedure met betrekking tot het desbetreffende besluitonderdeel naar voren zijn gebracht. Gelet hierop bestaat geen grond voor de verwachting dat de Afdeling het beroep van [verzoekster] in de hoofdzaak, voor zover dit beroep ziet op de actuele regionale behoefte aan de voorziene woningbouw, niet-ontvankelijk zal verklaren.

Actuele regionale behoefte

6. [verzoekster] betoogt dat het plan in strijd is met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Volgens [verzoekster] is niet inzichtelijk gemaakt dat met de woningbouw wordt voorzien in een actuele regionale behoefte.

6.1. De raad stelt dat met het plan geen nieuw woningbouwprogramma wordt toegevoegd omdat het voorheen geldende bestemmingsplan "Torenallee 2000 IJsseltuin" reeds in de bouw van woningen voorzag.

6.2. Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, aanhef en onder a, van het Bro voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de voorwaarde dat wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte.

Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

6.3. Op grond van het vigerende bestemmingsplan "Torenallee 2000 IJsseltuin" is aan de betrokken gronden de bestemming "Wonen en Werken" toegekend. Op grond van deze bestemming is eveneens woningbouw mogelijk. Blijkens de plankaart in combinatie met artikel 10, derde lid, onder b, van de planvoorschriften van dat bestemmingsplan is aan een deel van de betrokken gronden de aanduiding "milieucontour bedrijven" toegekend en mogen tussen deze milieucontour en het Zaagmolenpad geen woningen worden opgericht. Met de vaststelling van het onderhavige plan is, met de aanduidingen "wonen uitgesloten" en "geluidszone industrie", eveneens een gebied op de verbeelding opgenomen waarbinnen geen woningen mogen worden opgericht. In vergelijking met het vigerende bestemmingsplan "Torenallee 2000 IJsseltuin" is de ligging en de oppervlakte van het gebied waar geen woningen mogen worden gebouwd maar in beperkte mate gewijzigd: het verschil betreft ongeveer de helft van de totale oppervlakte van het westelijke bestemmingsvlak. Ter zitting is gebleken dat voor het westelijke bestemmingsvlak een omgevingsvergunning is aangevraagd voor de bouw van 12 woningen, waarmee - zoals de raad onbestreden heeft gesteld - dat bestemmingsvlak in zijn geheel is benut.

Het voorgaande betekent dat het nu bestreden plan ten opzichte van het bestemmingsplan "Torenallee 2000 IJsseltuin" voorziet in een beperkte toename van de bouwmogelijkheden voor woningen. Gelet op de reeds in het bestemmingsplan "Torenallee 2000 IJsseltuin" bestaande bouwmogelijkheden voor woningen ter plaatse kan de in het plan voorziene ontwikkeling echter niet worden aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro, zodat artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro niet van toepassing is.

Bestemming "Gemengd"

7. [verzoekster] betoogt dat met de bestemming "Gemengd" beoogd is een woonfunctie op te richten. Omdat wonen ter plaatse van de gronden waar de aanduiding "wonen uitgesloten" is toegekend, niet is toegestaan, is de bestemmingsomschrijving volgens [verzoekster] in zoverre innerlijk tegenstrijdig en leidt dit tot rechtsonzekerheid. Voor zover met deze bestemming is beoogd parkeergarages, waterpompgebouwen of gasdrukregelstations op te richten, kan [verzoekster] zich hiermee niet verenigen vanwege de milieu-effecten die hiervan uitgaan. [verzoekster] kan zich voorts niet verenigen met de in artikel 3, lid 3.7, van de planregels opgenomen wijzigingsbevoegheid waarmee het college van burgemeester en wethouders bij wijzigingsplan de milieucontour geheel of gedeeltelijk kan laten vervallen zodat op deze gronden woningbouw mogelijk kan worden gemaakt.

7.1. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels zijn de voor "Gemengd" aangewezen gronden onder meer bestemd voor wonen, met dien verstande dat deze functie ter plaatse van aanduiding 'wonen uitgesloten' niet is toegestaan; en verder voor waterlopen, waterbergingen en waterinfiltratievoorzieningen, groen- en nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en de bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen.

Ingevolge artikel 3, lid 3.2.2, onder b, geldt ter plaatse van de gronden met de bestemming "Gemengd" een maximale bouwhoogte van 12 meter en een maximum bebouwingspercentage van 75.

7.2. Uit de verbeelding in samenhang met de bestemmingsomschrijving van de bestemming "Gemengd" volgt dat ter plaatse van de gronden met de aanduiding "wonen uitgesloten" wonen niet is toegestaan, maar dat het op deze gronden wel mogelijk is waterlopen, waterbergingen en waterinfiltratievoorzieningen, groen- en nutsvoorzieningen en parkeervoorzieningen en bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen op te richten. De voorzieningenrechter acht deze bepaling voldoende duidelijk en ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat de bestemmingsomschrijving rechtsonzeker is. Voor zover door [verzoekster] is betoogd dat het oprichten van een parkeergarage op deze gronden niet wenselijk is vanwege de milieueffecten die hiervan uitgaan, is gesteld noch gebleken dat daarvoor concrete plannen bestaan, zodat in zoverre geen sprake is van een spoedeisend belang. Overigens acht de voorzieningenrechter niet aannemelijk dat de door [verzoekster] genoemde voorziening op deze gronden zal worden opgericht, gezien de beperkte beschikbare ruimte, de maximale bouwhoogte en het maximale bebouwingspercentage, en de ligging van het perceel aan de rand van een woonwijk. Dat de overige in het plan mogelijk gemaakte voorzieningen leiden tot overwegende milieubezwaren acht de voorzieningenrechter niet op voorhand aannemelijk.

Ten aanzien van het betoog van [verzoekster] over de in de planregeling opgenomen wijzigingsbevoegdheid, is de voorzieningenrechter van oordeel dat een spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening in zoverre ontbreekt, aangezien eerst na het inwerkingtreden van een wijzigingsplan, waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend, onomkeerbare gevolgen kunnen ontstaan en niet is gebleken dat op korte termijn gebruik zal worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid.

Milieucategorie en milieucontour

8. [verzoekster] betoogt dat het plan haar bedrijfsvoering beperkt en zij door het plan haar bedrijf niet kan uitbreiden. [verzoekster] wijst erop dat de raad haar bedrijf ten onrechte kwalificeert als een bedrijf in milieucategorie 3.1. op grond van de VNG-handreiking "Bedrijven en Milieuzonering" (VNG-handreiking). Volgens [verzoekster] is het bedrijf gelet op haar activiteiten een bedrijf in milieucategorie 3.2, waarvoor met betrekking tot het aspect geluid een richtafstand van 100 meter geldt. Zij wijst hierbij erop dat in haar bedrijf naast houthandel ook sprake is van houtzaagactiviteiten en dat het bestemmingsplan "Torenallee 2008" op haar perceel een bedrijf in milieucategorie 3.2 toestaat, waarbij zij verwijst naar hetgeen door de Afdeling is overwogen in haar uitspraak van 23 maart 2011, in zaak nr. 200910011/1/R2. Bij het bepalen van de milieucontour is volgens [verzoekster] met een en ander geen rekening gehouden. Zij stelt dan ook dat bij de totstandkoming van het plan onvoldoende rekening is gehouden met haar bedrijfsbelangen.

8.1. Ten aanzien van het betoog van [verzoekster] dat niet wordt voldaan aan de richtafstanden op grond van de VNG-handreiking, overweegt de voorzieningenrechter dat de in de VNG-handreiking opgenomen richtafstanden indicatief zijn en daarvan gemotiveerd kan worden afgeweken. De raad heeft zich onder verwijzing naar het akoestisch onderzoek "Akoestisch onderzoek [verzoekster] hout- en bouwmaterialen en [bedrijf]" van adviesbureau Van der Boom van 8 mei 2014 (hierna: het akoestisch onderzoek) op het standpunt gesteld dat van de richtafstand voor geluid kan worden afgeweken. De reden daarvoor is dat uit het akoestisch onderzoek naar voren komt dat ter plaatse van de omliggende woningen buiten de milieucontour - bij welke contour is aangesloten bij de toekenning van de aanduidingen "wonen uitgesloten" en "geluidszone industrie" - kan worden voldaan aan de grenswaarde van 50 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dagperiode die in artikel 2.17, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen. Daarmee is volgens de raad een goed woon- en leefklimaat voor deze woningen gewaarborgd. De voorzieningenrechter acht dit standpunt van de raad niet onredelijk.

Voor zover [verzoekster] heeft betoogd dat onvoldoende rekening is gehouden met haar bestaande activiteiten en haar recht op uitbreiding daarvan, komt uit het akoestisch onderzoek naar voren dat de milieucontour is gebaseerd op de representatieve bedrijfssituatie, inclusief houtbewerking. Verder blijkt uit het akoestisch onderzoek dat op de gevels van de bestaande woningen aan de Karper en de Brasem, welke woningen zijn gelegen ten zuiden van het plangebied, reeds de grenswaarde van 50 dB(A) van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt overschreden, zodat een uitbreiding van deze activiteiten reeds hierom niet mogelijk is. De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 23 maart 2011, waaruit volgens [verzoekster] naar voren zou komen dat het bestemmingplan "Torenallee 2008" uitbreiding tot milieucategorie 3.2 zou toestaan, is, daargelaten of dat in die uitspraak kan worden gelezen, in dit kader niet van doorslaggevend belang, omdat niet het onderhavige plan maar de normen uit het Activiteitenbesluit aan een eventuele uitbreiding van [verzoekster] in de weg staan. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat de raad bij de vaststelling van het plan niet in redelijkheid bij de hiervoor bedoelde milieucontour heeft kunnen aansluiten.

Parkeren

9. [verzoekster] betoogt dat onduidelijk is of bij de bouw van woningen aan de parkeernormen zal worden voldaan.

9.1. Ingevolge artikel 3.5, lid 3.5.2, van de planregels moet in geval van bouw, uitbreiding of vervangende normen worden voldaan aan de parkeernormen in de Nota Parkeernormen en Parkeercompensatiefonds 2012 (hierna: de Nota). Dat betekent dat bij de aanvragen voor een omgevingsvergunning aan deze normen zal moeten worden voldaan. Verder heeft de raad toegelicht dat in de Nota als gemeentelijke standaard is vastgelegd dat wordt uitgegaan van parkeren op eigen erf en dat na herinrichting van het Zaagmolenpad ook de benodigde parkeerplaatsen in de openbare ruimte zullen worden aangelegd als aansluiting op de verkeersstructuur van het bestemmingsplan "Torenallee 2008" en dat dit reeds in dat bestemmingsplan is geregeld. Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter op voorhand geen aanleiding voor de verwachting dat als gevolg van het plan niet aan de parkeernormen bij de bouw van woningen zal kunnen worden voldaan.

10. In hetgeen [verzoekster] voor het overige heeft aangevoerd, ziet de voorzieningenrechter evenmin aanknopingspunten voor de verwachting dat het bestreden besluit in de bodemprocedure geen stand zal houden. Gelet hierop bestaat er, na afweging van alle betrokken belangen, aanleiding om het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. T.A. Oudenaarden, griffier.

w.g. Van Ettekoven w.g. Oudenaarden
voorzieningenrechter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2015

568-817.