Uitspraak 200106333/1


Volledige tekst

200106333/1.
Datum uitspraak: 24 april 2002

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
appellant,

tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage van 20 november 2001 in het geding tussen:

de stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen "Stichting Sentro Pa Desaroyo Di Antia", gevestigd te Willemstad (Curaçao)

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij brief van 28 maart 2000 heeft appellant (hierna: de staatssecretaris) aan de stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen "Stichting Sentro Pa Desaroyo Di Antia" (hierna: de stichting) aangekondigd dat de opzet en uitvoering van het subsidiebeleid voor niet-gouvernementele organisaties zullen worden gewijzigd en dat verplichtingen die leiden tot uitgaven na 1 september 2001 in beginsel niet voor subsidiëring in aanmerking komen.

Bij besluit van 18 april 2000 heeft de staatssecretaris aan de stichting voor het jaar 2000 een subsidie verleend van Naƒ 4.834.820,98, de gevraagde subsidie voor een zogenoemd Transformatieproject, ten bedrage van Naƒ 164.556,00, afgewezen, en – onder verwijzing naar de brief van 28 maart 2000 - aan de verleende subsidie de voorwaarde verbonden dat geen nieuwe verplichtingen kunnen worden aangegaan die leiden tot betalingsverplichtingen na 1 september 2001.

Bij besluit van 13 juli 2000 heeft de staatssecretaris het door de stichting tegen de brief van 28 maart 2000 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk, en het tegen het besluit van 18 april 2000 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 20 november 2001, verzonden op 22 november 2001, heeft de arrondissementsrechtbank te ‘s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de stichting ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd en de staatssecretaris opgedragen een nieuw besluit te nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de staatssecretaris bij brief van 21 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij faxbericht van 14 februari 2002 heeft de stichting een memorie van antwoord ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2002, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. A.J. Boorsma, advocaat te Den Haag, en mr. A. Blankert en mr. A. Hoeneveld, ambtenaren ten departemente, en de stichting, vertegenwoordigd door mr. H.F.Th. Pennarts, advocaat te Rotterdam, zijn verschenen.

2. Overwegingen
2.1. De rechtbank heeft ten onrechte aangenomen dat de brief van 28 maart 2000, voorzover de staatssecretaris daarin heeft aangekondigd dat de opzet en uitvoering van het subsidiebeleid voor niet-gouvernementele organisaties zullen worden gewijzigd en dat verplichtingen die leiden tot uitgaven na 1 september 2001 in beginsel niet voor subsidiëring in aanmerking komen, niet als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden beschouwd. De bescherming die artikel 4:51 van de Awb, aan subsidie-ontvangers voor drie of meer jaren, wil verlenen, komt niet tot haar recht, indien de bekendmaking van het voornemen tot gehele of gedeeltelijke weigering van de subsidie wordt gezien als een aankondiging zonder rechtsgevolg. De Afdeling verwijst voorzoveel nodig naar de geschiedenis van de totstandkoming van het artikel (PG Awb III, p. 251) en merkt ook op dat de staatssecretaris niet zonder reden een mededeling als bedoeld in artikel 3:45 van de Awb aan de brief van 28 maart 2000 heeft toegevoegd. Hij heeft zich overigens terecht op het standpunt gesteld dat de stichting tegen dit besluit niet-verschoonbaar te laat bezwaar heeft gemaakt.
Voorzover de staatssecretaris in de brief van 18 april 2000, onder verwijzing naar de brief van 28 maart 2000, de aankondiging heeft herhaald, kan de eerstgenoemde brief niet als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb worden aangemerkt, aangezien deze herhaling geen zelfstandige rechtsgevolgen in het leven roept. De rechtbank heeft derhalve miskend dat de staatssecretaris het bezwaar in zoverre ten onrechte heeft ontvangen.
2.2. Het hoger beroep ziet voorts op het oordeel van de rechtbank dat de staatssecretaris de afwijzing van de, voor het jaar 2000 gevraagde, subsidie voor het Transformatieproject in strijd met het vertrouwensbeginsel in bezwaar heeft gehandhaafd, omdat op een overleg van 25 juni 1998, tussen het Departement van Ontwikkelingssamenwerking, het Kabinet voor Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse Zaken en de stichting, vanwege de staatssecretaris is toegezegd dat de helft van de voor externe begeleiding benodigde gelden ten behoeve van het Transformatieproces door hem, boven op de reguliere jaarlijkse bijdrage aan de stichting, zal worden gefinancierd.
De staatssecretaris heeft terecht betoogd dat de rechtbank dat ten onrechte heeft geoordeeld. Niet alleen is gebleken dat op een vervolgoverleg van 12 mei 1999 vanwege de staatssecretaris is uiteengezet dat eerst duidelijkheid moet worden geschapen over de financiële situatie van de stichting en haar begroting voor 1999 eerst moet worden goedgekeurd alvorens het Transformatieproject kan worden gecontinueerd, maar bovendien moest het - in ieder geval na de aankondiging van 28 maart 2000 - ook de stichting duidelijk zijn dat het project zou worden aangehouden met het oog op de herziening van het subsidiebeleid voor niet-gouvernementele organisaties. Onder deze omstandigheden en mede gelet op het in 2.1 overwogene is geen plaats voor het oordeel dat de staatssecretaris de afwijzing van de subsidie voor het project in bezwaar ten onrechte heeft gehandhaafd.
2.3. Het hoger beroep is gegrond en de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, dient het bij haar ingestelde beroep, voorzover het betrekking heeft op de bij brief van 18 april 2000 gedane en in bezwaar gehandhaafde mededeling dat het subsidiebeleid voor niet-gouvernementele organisaties zal worden gewijzigd en dat verplichtingen die leiden tot uitgaven na 1 september 2001 in beginsel niet voor subsidiëring in aanmerking komen, gegrond te worden verklaard, het besluit van 13 juli 2000 in zoverre te worden vernietigd en het tegen de brief van 18 april 2000 gemaakte bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard. Voor het overige dient het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog ongegrond te worden verklaard.
2.4. De staatssecretaris dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 20 november 2001, AWB 00/10119 BESLU;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond, voorzover het betrekking heeft op de bij brief van 18 april 2000 gedane en in bezwaar gehandhaafde mededeling dat het subsidiebeleid voor niet-gouvernementele organisaties zal worden gewijzigd en dat verplichtingen die leiden tot uitgaven na 1 september 2001 in beginsel niet voor subsidiëring in aanmerking komen;
IV. vernietigt het besluit van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 13 juli 2000 in zoverre;
V. verklaart het bezwaar in zoverre niet-ontvankelijk;
VI. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit, voorzover dit is vernietigd;
VII. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep voor het overige ongegrond;
VIII. veroordeelt de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de door de stichting naar het recht van de Nederlandse Antillen "Stichting Sentro Pa Desaroyo Di Antia" in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 966,18, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan haar te worden betaald;
IX. gelast dat de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) aan de stichting het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht (€ 204,20) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. D.A.C. Slump, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J. Schuurman, ambtenaar van Staat.

w.g. Van der Does w.g. Schuurman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2002

-282.