Uitspraak 201407121/1/A3


Volledige tekst

201407121/1/A3.
Datum uitspraak: 12 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 11 juli 2014 in zaak nr. 13/9424 in het geding tussen:

[appellant]

en

de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Procesverloop

Bij besluit van 8 juli 2013 heeft de minister een verzoek van [appellant] om een afschrift van alle bij de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (hierna: AIVD) berustende Bulletins bevattende gegevens over studentenactiviteiten, zoals die aan het eind van de jaren zestig van de twintigste eeuw zijn uitgegeven (en wellicht ook nog later), deels ingewilligd. Daarbij is een inzagedossier van 429 pagina’s verstrekt.

Bij besluit van 24 oktober 2013 heeft de minister het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft de Afdeling toestemming, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verleend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 mei 2015, waar [appellant], en de minister, vertegenwoordigd door mr. K. Schaafsma, werkzaam bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, zijn verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 51, eerste lid, van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (hierna: Wiv) deelt de minister een ieder op diens aanvraag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen drie maanden, mede of kennis kan worden genomen van andere dan persoonsgegevens, betreffende de in de aanvraag vermelde bestuurlijke aangelegenheid.

Ingevolge artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, wordt een aanvraag, als bedoeld in artikel 51, afgewezen, voor zover verstrekking van de gegevens waarop de aanvraag betrekking heeft de nationale veiligheid zou kunnen schaden.

2. De rechtbank heeft geoordeeld dat zij geen redenen heeft te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de minister dat tweemaal archiefonderzoek is verricht naar de aanwezigheid van Bulletins en dat daarbij in het archief niet meer gegevens zijn aangetroffen. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de minister verstrekking van de distributielijsten en rubriceringen terecht op grond van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv, heeft geweigerd en dat deze weigering op een deugdelijke motivering berust.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister over meer informatie beschikt dan hij heeft verstrekt. Hij vermeldt in dat verband dat een groot aantal Bulletins ontbreekt, waaronder Bulletins 10 tot en 15, 18, 20 tot en met 22, 25, 27, 29, 31, 32, 83 tot en met 85 en 89 en verder. De nummering, datering en omvang van deze Bulletins had de minister moeten verstrekken, omdat daarop geen weigeringsgronden van toepassing zijn. Voorts is over de periode juni 1970 tot maart 1972 en vanaf maart 1973 geen enkel Bulletin verstrekt. Volgens [appellant] is het niet aannemelijk dat er in die periodes geen Bulletins zijn opgesteld dan wel dat deze geheel moeten worden geweigerd. Het is niet te verklaren dat er bij het opstellen van deze Bulletins nummers zijn overgeslagen. Nu de minister heeft verklaard dat hij niet uitsluit dat er wellicht meer Bulletins in het archief aanwezig zijn, had de minister deze Bulletins moeten verstrekken, tenzij zich een weigeringsgrond voordoet, aldus [appellant].

3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer in de uitspraak van 21 december 2011 in zaak nr. 201102677/1/H3), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een bepaald document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, dat document toch onder het bestuursorgaan berust.

3.2. Volgens de minister is naar aanleiding van het verzoek van [appellant] tweemaal archiefonderzoek in het papieren archief van de AIVD verricht. Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister toegelicht dat bij het eerste archiefonderzoek de woorden die voorkomen in het verzoek als zoektermen zijn gebruikt. De minister heeft voorts toegelicht dat bij het tweede archiefonderzoek gezocht is aan de hand van de aanknopingspunten die door [appellant] tijdens de hoorzitting in bezwaar naar voren zijn gebracht. Dit herhaalde archiefonderzoek heeft geleid tot verstrekking van een inzagedossier van 429 pagina’s. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat geen redenen bestaan om te twijfelen aan de juistheid van de mededeling van de minister dat tweemaal archiefonderzoek is verricht. De mededeling dat daarbij niet meer is gevonden, komt de Afdeling niet ongeloofwaardig voor. [appellant] heeft geen concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die de minister aanleiding zouden moeten geven om andermaal in het archief gericht op zoek te gaan naar de verzochte gegevens. De rechtbank is terecht tot dezelfde conclusie gekomen.
Het betoog faalt.

4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat de minister ten onrechte de distributielijsten en de rubricering van de Bulletins met toepassing van artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv, heeft geweigerd, omdat het zou gaan om actuele werkwijzen en bronbescherming. Volgens [appellant] geeft de rubricering geen inzicht in de identiteit van menselijke bronnen. Voorts zijn volgens [appellant] de Bulletins ruim veertig jaar oud en worden deze al decennialang niet meer opgesteld en verspreid. Daarbij beroept hij zich op een rapport van de Commissie Toezicht Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten, waarin de commissie stelt dat het geheim houden van informatie dient ter bescherming van actuele en niet bekende werkwijzen en bescherming van het actuele kennisniveau.

4.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat de AIVD zijn wettelijke taak uitsluitend binnen een zekere mate van geheimhouding effectief kan uitoefenen en zijn bronnen en actuele werkwijzen geheim moet kunnen houden, omdat het geven van inzicht daarin ten koste gaat van het goed functioneren van de AIVD en daarmee ten koste van de nationale veiligheid, ter bescherming waarvan de AIVD is opgericht.

In dit verband is de Afdeling met de rechtbank van oordeel dat de minister zich ten aanzien van de rubricering en de distributielijsten kan beroepen op de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 55, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wiv. Daarbij is van belang dat de minister ter zitting bij de Afdeling heeft toegelicht dat rubricering van een document als geheim inzicht geeft in de beoordeling en de werkwijze ten aanzien van de aangelegenheid waarop het betreffende document betrekking heeft. Voorts heeft de minister toegelicht dat een distributielijst inzichtelijk maakt met welke instanties de AIVD gegevens deelt, waarmee inzicht wordt gegeven in de actuele werkwijze of bronnen van de AIVD.

Het betoog faalt.

5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H.G. Lubberdink, voorzitter, en mr. A.B.M. Hent en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.

w.g. Lubberdink w.g. Beerse
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015

382-818.