Uitspraak 201500495/1/R2


Volledige tekst

201500495/1/R2.
Datum uitspraak: 5 augustus 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de stichting Stichting Werkgroep Behoud de Peel, gevestigd te Deurne,
appellante,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 4 december 2014, kenmerk 2014/68795, heeft het college een vergunning als bedoeld in artikel 16 van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: Nbw 1998) en een vergunning als bedoeld in artikel 19d van de Nbw 1998 aan De Hofdijk America B.V. verleend voor de uitbreiding, wijziging en exploitatie van een varkenshouderij aan Nieuwe Peeldijk 55a te America.

Tegen dit besluit heeft Werkgroep Behoud de Peel beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Werkgroep Behoud de Peel heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 22 juni 2015, waar Werkgroep Behoud de Peel, vertegenwoordigd door ir. A.K.M. van Hoof en W.M.M. van Opbergen, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Uittenbosch en M.H.H. Mouchart, beiden werkzaam bij de provincie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting als partij gehoord De Hofdijk America B.V., vertegenwoordigd door B. Frederix en T.A.J. Willems.

Overwegingen

1. Het college heeft bij het bestreden besluit dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht vergunningen krachtens de artikelen 16 en 19d van de Nbw 1998 verleend voor de uitbreiding, wijziging en exploitatie van een varkenshouderij aan Nieuwe Peeldijk 55a te America. Dit bedrijf is onder andere gelegen in de omgeving van het beschermd natuurmonument Rouwkuilen en het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel.

De relevante referentiedatum voor het gebied Deurnsche Peel & Mariapeel is 10 juni 1994.

2. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Nbw 1998 is het verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten in een beschermd natuurmonument handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen, die schadelijk kunnen zijn voor het natuurschoon, voor de natuurwetenschappelijke betekenis van het beschermd natuurmonument of voor dieren of planten in het beschermd natuurmonument of die het beschermd natuurmonument ontsieren, dan wel in strijd met de bij een vergunning gestelde voorschriften of beperkingen handelingen te verrichten, te doen verrichten of te gedogen.

Ingevolge het vierde lid is het in het eerste lid bedoelde verbod tevens van toepassing op handelingen als bedoeld in dat lid die buiten het beschermd natuurmonument kunnen worden verricht en die zijn vermeld in het besluit tot aanwijzing als beschermd natuurmonument, bedoeld in artikel 10, of een besluit tot voorlopige aanwijzing als bedoeld in artikel 12.

Ingevolge artikel 65 geldt ten aanzien van beschermde natuurmonumenten die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet als zodanig zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet, in afwijking van artikel 16, vierde lid, van deze wet het verbod van artikel 16, eerste lid, van deze wet voor in dat artikellid bedoelde schadelijke handelingen die buiten het beschermde natuurmonument worden verricht zonder dat deze handelingen vermeld zijn in het besluit tot aanwijzing.

Ingevolge artikel 19d, eerste lid, is het verboden zonder vergunning, of in strijd met aan die vergunning verbonden voorschriften of beperkingen, van gedeputeerde staten projecten of andere handelingen te realiseren onderscheidenlijk te verrichten die gelet op de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in een Natura 2000-gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor het gebied is aangewezen. Zodanige projecten of andere handelingen zijn in ieder geval projecten of handelingen die de natuurlijke kenmerken van het desbetreffende gebied kunnen aantasten.

Ingevolge artikel 19f, eerste lid, maakt de initiatiefnemer voor projecten waarover gedeputeerde staten een besluit op een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid nemen, en die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied maar die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kunnen hebben voor het desbetreffende gebied, alvorens gedeputeerde staten een besluit nemen, een passende beoordeling van de gevolgen voor het gebied waarbij rekening wordt gehouden met de instandhoudingsdoelstelling, met uitzondering van de doelstellingen, bedoeld in artikel 10a, derde lid, van dat gebied.

Ingevolge artikel 19g, eerste lid, kan, indien een passende beoordeling is voorgeschreven op grond van artikel 19f, eerste lid, een vergunning als bedoeld in artikel 19d, eerste lid, slechts worden verleend indien gedeputeerde staten zich op grond van de passende beoordeling ervan hebben verzekerd dat de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zullen worden aangetast.

Goede procesorde

3. Het college stelt dat Werkgroep Behoud de Peel in haar beroepschrift ten opzichte van haar zienswijze nieuwe gronden naar voren heeft gebracht. Volgens het college dient het beroep in zoverre wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing gelaten te worden.

3.1. Het beroep van Werkgroep Behoud de Peel steunt op een bij het college naar voren gebrachte zienswijze. In haar beroepschrift heeft zij ten opzichte van haar zienswijze nieuwe gronden naar voren gebracht. Binnen de door de wet en de goede procesorde begrensde mogelijkheden, staat geen rechtsregel eraan in de weg dat bij de beoordeling van het beroep gronden worden betrokken die na het nemen van het bestreden besluit zijn aangevoerd en niet als zodanig in de uniforme openbare voorbereidingsprocedure naar voren zijn gebracht. Voor het antwoord op de vraag of de goede procesorde zich daartegen verzet, is in het algemeen bepalend een afweging van de proceseconomie, de reden waarom de desbetreffende beroepsgrond pas in een laat stadium is aangevoerd, de mogelijkheid voor de andere partijen om adequaat op die beroepsgrond te reageren en de processuele belangen van de partijen over en weer. Nu Werkgroep Behoud de Peel de nieuwe gronden reeds in haar beroepschrift naar voren heeft gebracht, bestaat naar het oordeel van de Afdeling geen aanleiding de gronden wegens strijd met een goede procesorde buiten beschouwing te laten.

Inhoudelijke gronden

4. Het beroep van Werkgroep Behoud de Peel is gericht tegen de vergunningen voor zover verleend krachtens artikel 16 en artikel 19d van de Nbw 1998. Zij betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de toename van stikstofdepositie als gevolg van de uitbreiding en wijziging van het bedrijf geheel teniet kan worden gedaan door de afname van stikstofdepositie als gevolg van de gedeeltelijke beëindiging van de veehouderij aan de Saarweg 13 te America. Volgens haar volgt uit een berekening dat de uitbreiding en wijziging zal leiden tot een toename van stikstofdepositie in het Natura 2000-gebied Deurnsche Peel & Mariapeel en in het beschermd natuurmonument Rouwkuilen. Het college heeft zich naar haar mening dan ook niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat verzekerd is dat de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied niet zullen worden aangetast en dat het besluit in overeenstemming is met het Beleidskader toetsing stikstofdepositie op beschermde natuurmonumenten van 27 mei 2014 (hierna: het beleidskader).

Werkgroep Behoud de Peel voert aan dat het college de ammoniakemissie van de veehouderij aan de Saarweg 13 onjuist heeft vastgesteld omdat het geen rekening heeft gehouden met het Besluit ammoniakemissie huisvesting veehouderij (hierna: Besluit huisvesting). Werkgroep Behoud de Peel betoogt dat het toegestane project niet aan de in het Besluit huisvesting voorgeschreven maximale emissiefactor voldoet. Een veehouderij die zijn bedrijfssituatie niet tijdig heeft aangepast, zoals in deze zaak, en ook geen keuzemogelijkheid meer had om het bestaande stalsysteem aan te passen of nieuwe stallen te bouwen om op bedrijfsniveau te kunnen voldoen aan de emissiefactor, handelt in strijd met het Besluit huisvesting en kan in het licht van de toepassing van artikel 19d van de Nbw 1998, niet geacht worden nog over toestemming voor het oorspronkelijke project te beschikken, aldus Werkgroep Behoud de Peel. Zij verbindt daaraan de conclusie dat de gedeeltelijke intrekking van de vergunning niet als mitigerende maatregel bij de vergunningverlening mag worden betrokken. Als de vergunning wel mag worden betrokken als mitigerende maatregel, dan slechts met een emissiefactor van 1,4 per dier per jaar, zoals maximaal toegestaan op grond van het Besluit huisvesting, aldus Werkgroep Behoud de Peel.

Werkgroep Behoud de Peel betoogt verder dat het college bij de berekening van de afname van stikstofdepositie als gevolg van de gedeeltelijke beëindiging van de veehouderij aan de Saarweg 13 het aantal vergunde varkens heeft overschat. Zij voert aan dat voor het bedrijf aan de Saarweg 13 geen meitellingen bekend zijn, zodat daaruit dient te worden afgeleid dat op deze locatie nooit varkens zijn gehouden. Volgens Werkgroep Behoud de Peel is de vergunning op grond van de Hinderwet zoals verleend bij besluit van 10 augustus 1983 aan het bedrijf aan de Saarweg 13 voor het houden van 2010 mestvarkens dan ook in zijn geheel op grond van artikel 27 van de Hinderwet vervallen.

Daarnaast betoogt Werkgroep Behoud de Peel dat uit het renvooi in de tekening behorende bij de Hinderwetvergunning zoals verleend in 1983, volgt dat de vergunde varkens evenredig over de stallen zouden worden verdeeld, zodat volgens haar per stal 670 varkens waren toegestaan. Nu twee van de drie stallen niet zijn gerealiseerd volgt daar volgens Werkgroep Behoud de Peel uit, aangezien de vergunning daardoor in zoverre deels is vervallen, dat slechts een toestemming resteerde voor het houden van 670 varkens in plaats van voor 1120 varkens, zoals vermeld is in het bestreden besluit.

Ten aanzien van de op grond van de Hinderwet bij besluit van 17 maart 1992 verleende vergunning betoogt Werkgroep Behoud de Peel dat de garage, berging en machineloods zoals vergund met dat besluit nimmer zijn gerealiseerd, zodat deze vergunning op grond van artikel 8.18, eerste lid, van de Wet milieubeheer eveneens is vervallen. Voorts betoogt zij dat deze vergunning slechts een wijzigingsvergunning en geen revisievergunning betreft, zodat daarmee niet alsnog toestemming is verleend voor het houden van 1120 varkens zoals het college stelt.

Nu als gevolg van het besluit van 31 december 2012 de bestaande toestemming voor het bedrijf reeds is ingetrokken voor 115 varkens, resteerde volgens Werkgroep Behoud de Peel als gevolg daarvan slechts een vergunning voor het houden van 555 varkens. Verder wijst zij erop dat voor de veehouderij aan de Saarweg 13 op 14 juli 2014 een melding in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer voor het houden van 395 varkens is gedaan, zodat volgens Werkgroep Behoud de Peel voor het teniet doen van de toename van stikstofdepositie als gevolg van de uitbreiding en wijziging van de veehouderij aan de Nieuwe Peeldijk 55a slechts een afname van stikstofdepositie als gevolg van de beëindiging van het bedrijf aan de Saarweg 13 voor zover het betreft het houden van 160 varkens kon worden gebruikt in plaats van 610 varkens, zoals vermeld in het bestreden besluit.

Subsidiair voert Werkgroep Behoud de Peel aan dat indien het college er wel van mocht uitgaan dat na het gedeeltelijk vervallen van de Hinderwetvergunning zoals verleend in 1983 nog toestemming bestond voor het houden van 1120 varkens, dat in dat geval gelet op de wijze van onderkeldering van de stal en de hokomvang per dier, een te hoge emissiefactor is gebruikt voor de berekening van de emissie die als gevolg van de gedeeltelijke beëindiging zal verdwijnen.

4.1. Het college stelt zich op het standpunt dat de vergunningen konden worden verleend aangezien de uitbreiding en wijziging van de veehouderij aan de Nieuwe Peeldijk 55a als gevolg van de gedeeltelijke beëindiging van de veehouderij aan de Saarweg 13 niet leidt tot een toename van stikstofdepositie in de in de nabijheid gelegen Natura 2000-gebieden en het beschermd natuurmonument. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 april 2014, in zaak nr. 201303953/1/R2 stelt het college dat zij mocht uitgaan van de juistheid van het onherroepelijke intrekkingsbesluit van het college van
burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas, waarmee de vergunning voor het bedrijf aan de Saarweg 13 gedeeltelijk is ingetrokken. Voorts wijst zij erop dat in de Hinderwetvergunning van 17 maart 1992 is vermeld dat na het gedeeltelijk vervallen van de Hinderwetvergunning van 10 augustus 1983 een toestemming voor het houden van 1120 varkens resteerde. Hieruit volgt volgens het college dat dit aantal weer is toegekend met dat besluit. Tegen deze vergunning is geen beroep ingesteld, zodat het een onherroepelijke vergunning betreft waarvan mag worden uitgegaan, aldus het college.

4.2. Ter onderbouwing van het besluit, in zover daarmee een vergunning krachtens artikel 16 van de Nbw 1998 is verleend, heeft het college verwezen naar het beleidskader. In het beleidskader is vermeld dat een vergunning op grond van artikel 16 van de Nbw 1998 kan worden verleend indien de toegestane activiteit per saldo niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op een beschermd natuurmonument ten opzichte van de milieu-vergunde situatie op de datum van aanwijzing van het gebied of de laagst milieu-vergunde situatie tussen 7 december 2004 en de datum waarop op de aanvraag om een vergunning op grond van artikel 16 van de Nbw 1998 een besluit wordt genomen.

4.3. Bij het bestreden besluit is voor het gehele bedrijf vergunning krachtens artikel 16 en artikel 19d van de Nbw 1998 verleend voor een veebestand met een ammoniakemissie van 5512,8 kg per jaar. Voor de exploitatie van het bedrijf is niet eerder een vergunning op grond van de Nbw 1998 of de Natuurbeschermingswet (oud) verleend.

4.4. Als uitgangspunt voor de berekening van de vraag of de aangevraagde situatie leidt tot een toename van stikstofdepositie ten opzichte van de vergunde situatie op de referentiedata heeft het college de aan het bedrijf bij besluit van 8 januari 2007 verleende vergunning op grond van de Wet milieubeheer genomen nu dit de laagst toegestane ammoniakemissie in de periode vanaf de referentiedata tot de datum van het nemen van het bestreden besluit betreft. Dit besluit was verleend voor een veebestand met een ammoniakemissie van 4102,4 kg per jaar. Niet in geschil is dat het college deze vergunning als uitgangspunt heeft mogen nemen. Voorts is niet in geschil dat de aangevraagde situatie op zichzelf leidt tot een toename van de stikstofdepositie ten opzichte van de uitgangssituatie. In het besluit is vermeld dat de vergunningen ondanks deze toename kan worden verleend aangezien de depositietoename als gevolg van de uitbreiding en wijziging van het bedrijf teniet wordt gedaan door de afname van stikstofdepositie die het gevolg is van de gedeeltelijke beëindiging van de veehouderij aan de Saarweg 13 te America.

4.5. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 13 november 2013 in de zaken met nrs. 201303243/1/R2, 201303324/1/R2, 201303514/1/R2 en 201303816/1/R2, kan saldering in de vorm van - gedeeltelijke - intrekking van een milieuvergunning, Hinderwetvergunning, Nbw-vergunning of melding (hierna tezamen aangeduid als: toestemming) ten behoeve van de verlening van een Nbw-vergunning voor de oprichting of uitbreiding van een agrarisch bedrijf onder voorwaarden worden betrokken als maatregel in een passende beoordeling. Deze vorm van saldering, hierna aan te duiden als externe saldering, is evenwel slechts mogelijk met stikstofdeposities die waren vergund op de referentiedatum en die ook nog aanwezig waren of konden zijn tot het moment van intrekking van de milieuvergunning of het sluiten van de overeenkomst over de overname van de stikstofdepositie ten behoeve van de uitbreiding van het saldo-ontvangende bedrijf.

4.6. Ten behoeve van de uitbreiding en wijziging van het bedrijf aan de Nieuwe Peeldijk 55a heeft het college van burgemeester en wethouders van Horst aan de Maas bij besluit van 7 augustus 2014 de voor de veehouderij aan de Saarweg 13 geldende omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, gedeeltelijk ingetrokken. Blijkens dat besluit ziet de intrekking op de beëindiging van het bedrijf voor zover het betreft het houden van 610 vleesvarkens in stalsysteem D 3.2.1.1 met een ammoniakemissie van 1830 kg per jaar.

4.7. Ten aanzien van het betoog van Werkgroep Behoud de Peel dat het college voor het bepalen van de hoogte van de ammoniakemissie die voor saldering in aanmerking komt ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de uit het Besluit huisvesting voorvloeiende eisen ten aanzien van emissie van ammoniak, wordt het volgende overwogen.

Het college heeft bij de beoordeling van de effecten van de uitbreiding en wijziging van de veehouderij aan de Nieuwe Peeldijk 55a de gedeeltelijke intrekking van de omgevingsvergunning van het bedrijf aan de Saarweg 13 betrokken. Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar uitspraak van 15 juli 2015 in zaak nrs. 201408129/1/R2 en 201410391/1/R2 vervalt deze toestemming niet geheel of gedeeltelijk door de inwerkingtreding van het Besluit huisvesting, de niet tijdige aanpassing van de bedrijfsvoering aan de emissie-eisen uit het Besluit huisvesting of de mogelijkheid tot handhavend optreden vanwege het niet voldoen aan het Besluit huisvesting. Hierbij is van belang dat het Besluit huisvesting niet verplicht tot een reductie van ammoniakemissie op bedrijfsniveau, maar erop is gericht dat bedrijven hun bedrijfsvoering zodanig inrichten dat gemiddeld wordt voldaan aan de maximale emissiefactor die voor een diersoort is vastgesteld. Daarbij bestaat voor de veehouder de mogelijkheid van het verbouwen van bestaande stallen, maar hij kan ook overgaan op intern salderen waarbij bestaande stallen met een hoge emissie onder voorwaarden kunnen worden gehandhaafd. Niet valt in te zien waarom de veehouderij aan de Saarweg 13, zoals Werkgroep Behoud de Peel betoogt, niet van deze keuzevrijheid gebruik zou kunnen maken. Aan de milieutoestemming die relevant is voor de berekening van de ammoniakemissie die voor saldering kan worden gebruikt, komt derhalve nog steeds betekenis toe.

Voorts geven het Besluit huisvesting en de daarin opgenomen maximale emissiewaarden voor dieren geen aanleiding voor aanpassing van de berekeningswijze van de hoogte van de ammoniakemissie in het geval een bestaand stalsysteem een hogere emissiefactor heeft dan de emissiewaarde die in het Besluit huisvesting is bepaald. Daarbij wijst de Afdeling erop dat ook onder de werking van het Besluit huisvesting, de emissiefactor voor bestaande en nieuwe stalsystemen wordt ontleend aan de Regeling ammoniak en veehouderij. De maximale emissiewaarde die in het Besluit huisvesting is bepaald komt niet in de plaats daarvan. Het Besluit huisvesting staat er bovendien niet aan in de weg dat een bestaand stalsysteem met een hogere emissiefactor dan de emissiewaarde uit het Besluit huisvesting wordt gehandhaafd. De omstandigheid dat de bedrijfsvoering van een saldogevend bedrijf als geheel niet voldoet aan de eisen van het Besluit huisvesting is evenmin reden om de ammoniakemissie te berekenen op grond van de emissiewaarde uit dat Besluit. Een bedrijf heeft nog steeds de keuze om zijn bedrijfsvoering aan te passen aan de eisen van het Besluit huisvesting door aanpassing van de bestaande stallen of door de bouw van nieuwe stallen.

Aldus bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat voor het bepalen van de hoogte van ammoniakemissie die voor saldering in aanmerking komt, in het geval die emissie ontleend wordt aan een omgevingsvergunning voor een bedrijfsvoering die niet voldoet aan het Besluit huisvesting, rekening moet worden gehouden met de emissiewaarden van het Besluit huisvesting. Het betoog faalt.

4.8. Voorts heeft de Afdeling in de uitspraak van 9 april 2014, in zaak nr. 201303953/1/R2 geoordeeld dat het college in beginsel mag uitgaan van de juistheid van een onherroepelijk intrekkingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders, tenzij aanwijzingen bestaan die wijzen op het tegendeel. Het standpunt van het college dat zij van de juistheid van het intrekkingsbesluit van het college van burgemeester en wethouders van 7 augustus 2014 mocht uitgaan reeds omdat dit een onherroepelijke besluit betreft, kan gelet op het voorgaande dan ook niet worden gevolgd. In dit geval volgt uit de door Werkgroep Behoud de Peel met argumenten onderbouwde stelling dat de in het bestreden besluit gehanteerde omvang van depositie die is gebruikt voor de externe saldering is overschat, dat aanwijzingen bestaan die nopen tot nader onderzoek. Dat Werkgroep Behoud de Peel dit pas in haar beroepschrift heeft betoogd doet aan deze verplichting niet af.

In het bestreden besluit is vermeld dat extern gesaldeerd kon worden met de depositie van 610 varkens. De Afdeling zal bezien of het college van dit in het besluit opgenomen uitgangspunt mocht uitgegaan.

4.9. Bij besluit van 10 augustus 1983 is voor het bedrijf aan de Saarweg 13 krachtens de Hinderwet vergunning verleend voor het houden van 2010 mestvarkens in drie stallen. Dit betreft de vergunning voor de oprichting van het bestaande bedrijf. Werkgroep Behoud de Peel heeft ter onderbouwing van haar stelling dat deze Hinderwetvergunning geheel is vervallen, een mailwisseling met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland overgelegd waarin zij heeft verzocht om de meitellingen van het bedrijf aan de Saarweg 13 vanaf 1983 tot heden. Weliswaar volgt uit de mailwisseling dat ten aanzien van het adres Saarweg 13 geen meitellingen gevonden kunnen worden, maar dit komt blijkens de mailwisseling voort uit de omstandigheid dat het adres Saarweg 13 niet in het systeem voorkomt. Ter zitting heeft De Hofwijk America B.V. in dit verband toegelicht dat het perceelnummer 13 aan de Saarweg eerst in 1999 is toegekend en dat het bedrijf sinds die datum op Hoebertweg 15 is geregistreerd. De Hinderwetvergunning is blijkens het besluit van 10 augustus 1983 verleend voor het bedrijf aan de Saarweg ongenummerd. Uit de constatering dat voor het adres Saarweg 13 geen meitellingen bekend zijn, kan dan ook niet zondermeer worden afgeleid dat op het bedrijf tenminste gedurende drie achtereenvolgende jaren geen dieren gehouden zijn, waardoor de vergunning geheel op grond van artikel 27 van de Hinderwet zou zijn vervallen. Het college heeft dan ook in redelijkheid er van uit mogen gaan dat de Hinderwetvergunning niet geheel van rechtswege is vervallen. Het betoog faalt.

4.10. Niet in geschil is dat de Hinderwetvergunning zoals verleend bij besluit van 10 augustus 1983 van rechtswege op grond van artikel 27 van de Hinderwet gedeeltelijk is vervallen aangezien twee van de drie vergunde stallen niet zijn gebouwd. Nu uit het renvooi in de tekening behorende bij dat besluit volgt dat per stal 670 mestvarkens zouden worden gehouden, leidt dit tot de conclusie dat de vergunning is vervallen voor het houden van 1340 mestvarkens, zodat een toestemming voor 670 mestvarkens in plaats van voor 1120 mestvarkens, waarvan het college is uitgegaan, resteerde.

In 1992 is voorts een vergunning aangevraagd voor een uitbreiding van het bedrijf met 300 varkens en de bouw van een garage, berging en een machineloods. Bij besluit van 17 maart 1992 is de aanvraag ten aanzien van de uitbreiding van het aantal varkens afgewezen en verleend voor de bouw van de aangevraagde bouwwerken. Anders dan het college stelt is met deze Hinderwetvergunning niet alsnog toestemming verleend voor het houden van 1120 mestvarkens op het bedrijf. Weliswaar is in het aanvraagformulier voor die vergunning en in de considerans van het besluit vermeld dat op het bedrijf 1120 mestvarkens aanwezig zijn, maar dit betreft slechts een beschrijving van de feitelijk bestaande situatie. Uit het besluit kan niet worden afgeleid dat tevens toestemming is verleend voor de beschreven situatie. Voorts heeft het college niet anderszins onderbouwd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat met die vergunning toestemming is verleend voor het houden van 1120 varkens op het bedrijf. De vraag of de vergunning van 1992 van rechtswege is vervallen, zoals Werkgroep Behoud de Peel betoogt, is dan ook niet van belang, aangezien uit het voorgaande volgt dat de omvang van het vergunde veebestand met de vergunning zoals verleend bij besluit van 17 maart 1992 niet is gewijzigd, zodat deze omvang uit de bij besluit van 10 augustus 1983 verleende Hinderwetvergunning, zoals geldend na het gedeeltelijk vervallen van die vergunning, dient te worden afgeleid.

4.11. Niet in geschil is dat bij besluit van 31 december 2012 de voor de veehouderij aan de Saarweg 13 geldende vergunning reeds is ingetrokken voor zover deze zag op het houden van 115 varkens, zodat de toestemming na deze intrekking zag op het houden van 555 varkens. Hieruit volgt reeds dat het college bij de berekening van de afname van de stikstofdepositie als gevolg van de gedeeltelijke beëindiging van het bedrijf aan de Saarweg 13 ten onrechte is uitgegaan van een vermindering van het veebestand met 610 varkens. Gelet op het voorgaande hoeft het betoog van Werkgroep Behoud de Peel dat een te hoge emissiefactor is gehanteerd, geen bespreking meer nu reeds op grond van het gehanteerde aantal varkens geoordeeld moet worden dat de voor de externe saldering gebruikte deposities zijn overschat. De conclusie is dan ook dat het college zich op grond van de passende beoordeling, nu deze op een onjuist uitgangspunt is gebaseerd, niet ervan heeft verzekerd dat het project de natuurlijke kenmerken van het betrokken Natura 2000-gebied niet zal aantasten, zodat het bestreden besluit in strijd met artikel 19g, eerste lid, van de Nbw 1998 tot stand is gekomen. Voorts heeft het college zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat het besluit in overeenstemming met het beleidskader is vastgesteld, zodat het besluit tevens in strijd met artikel 16 van de Nbw 1998 is vastgesteld. Het betoog slaagt.

Conclusie en Proceskosten

5. Het beroep is gegrond. Het besluit dient wegens strijd met artikel 16 en artikel 19g van de Nbw 1998 te worden vernietigd.

6. Op 1 juli 2015 zijn de wet tot wijziging van de Nbw 1998 (programmatische aanpak stikstof), het Besluit grenswaarden programmatische aanpak stikstof en de Regeling programmatische aanpak stikstof (hierna: de Regeling pas) in werking getreden. Het college dient mede gelet op het overgangsrecht dat in de Nbw 1998 en de Regeling pas is opgenomen te bezien of en in hoeverre de Nbw 1998 zoals die vanaf 1 juli 2015 luidt van toepassing is op het nieuw te nemen besluit. De Afdeling ziet hierin aanleiding de termijn voor het nieuw te nemen besluit op zes maanden te bepalen.

7. Het college dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Limburg van 4 december 2014, kenmerk 2014/68795;

III. bepaalt dat de beslistermijn voor het nieuw te nemen besluit zes maanden bedraagt, aanvangend op de dag van verzending van deze uitspraak;

IV. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Limburg tot vergoeding van bij de stichting Stichting Werkgroep Behoud de Peel in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.028,04 (zegge: duizendachtentwintig euro en vier cent), waarvan € 980,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

V. gelast dat het college van gedeputeerde staten van Limburg aan de stichting Stichting Werkgroep Behoud de Peel het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 331,00 (zegge: driehonderdeenendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R. Uylenburg, voorzitter, en mr. J.C. Kranenburg en mr. J. Kramer, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Donner-Haan, griffier.

w.g. Uylenburg w.g. Donner-Haan
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2015

674.