Uitspraak 201409075/1/R6


Volledige tekst

201409075/1/R6.
Datum uitspraak: 1 juli 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Marum,
2. de rechtspersoon naar buitenlands recht Lidl Nederland GmbH, gevestigd te Heerenveen, en andere (hierna: Lidl en andere),
appellanten,

en

de raad van de gemeente Marum,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 24 september 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Marum-Centrum" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en Lidl en andere beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

Lidl en andere en de raad hebben nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 10 april 2015, waar [appellant sub 1], Lidl en andere, vertegenwoordigd door mr. A.J. Meeuwissen en drs. B.M. Hoekstra, en de raad, vertegenwoordigd door mr. drs. P. Woudstra, werkzaam bij Rho adviseurs, en ing. S. van Dijk, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

Overwegingen

Intrekking beroepsgronden

1. Ter zitting hebben Lidl en andere de beroepsgronden over omissies in het gewijzigd vastgestelde plan zoals dat op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl is gepubliceerd, de exploitatieovereenkomsten, de gevolgen voor beschermde diersoorten en het voldoen aan de geluidvoorschriften uit het Activiteitenbesluit milieubeer ingetrokken.

Het plan

2. Het plan bevat een nieuwe juridisch-planologische regeling voor het centrum van Marum die erop is gericht vernieuwing en herinrichting van het centrum mogelijk te maken. Het plan maakt onder meer nieuwe woningen en zorgwoningen, maatschappelijke voorzieningen en nieuwe commerciële ruimten ten behoeve van detailhandel mogelijk.

Toetsingskader

3. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep van [appellant sub 1]

4. Het beroep van [appellant sub 1] richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum" en de aanduidingen "bouwvlak" en "maximum bouwhoogte (m)=14" wat betreft de percelen Wendtsteinweg 59 en 61 te Marum.

5. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, van de planregels, zijn de gronden met de bestemming "Centrum" onder meer bestemd voor:

a. gebouwen ten behoeve van:

1. detailhandel, met uitzondering van perifere detailhandel;

2. dienstverlening;

3. horecabedrijven van categorie 1;

4. kantoren;

5. maatschappelijke voorzieningen;

6. woningen;

7. zorgwoningen.

Uit lid 3.2.1 volgt dat ter plaatse van de aanduiding "bouwvlak" de in lid 3.1, onder a, bedoelde gebouwen mogen worden gebouwd. Ter plaatse van de aanduiding "maximum bouwhoogte (m)=14" bedraagt de bouwhoogte van deze gebouwen ten hoogste 14 m.

6. [appellant sub 1] kan zich er niet mee verenigen dat naast zijn woning gebouwen mogen worden gebouwd met een bouwhoogte van maximaal 14 m. Hij acht hoogbouw op deze plaats niet passend en betoogt dat de raad de bouwhoogte in de richting van het centrum had moeten laten oplopen van ongeveer 8 m naar 11 m. [appellant sub 1] betoogt dat een extra bouwlaag niet nodig is. De woningen die op de vierde verdieping van het gebouw zijn voorzien, kunnen volgens hem op de begane grond worden gerealiseerd in plaats van de commerciële ruimten.

Daarnaast betoogt [appellant sub 1] dat bij een bouwhoogte van 14 m zijn privacy ernstig wordt aangetast, omdat er vanuit de appartementen op de derde en vierde verdieping van het gebouw zicht op zijn tuin is. Dat er tussen zijn woning en de hoogbouw een 11 m breed voetgangersgebied wordt gerealiseerd, maakt de inbreuk op zijn privacy niet minder ernstig, aldus [appellant sub 1].

6.1. Het plan bevat voor de bebouwing binnen het bouwvlak een maximale bouwhoogte van 14 m aan de zijde van het perceel van [appellant sub 1]. Voor de rest van het bouwvlak bedraagt de maximale bouwhoogte 11 m. De woning van [appellant sub 1] is ongeveer 6 m hoog. Tussen het perceel van [appellant sub 1] en het bouwvlak ligt een ongeveer 11 m brede strook, die als voetgangersgebied zal worden ingericht. Op deze plaats staat nu nog een gebouw waarin een juwelier is gevestigd.

6.2. De raad stelt dat het voornemen bestaat om op deze plaats nieuwbouw voor woonzorgcentrum Zonnehuis De Hoorn te realiseren. Hiervoor is volgens de raad een gebouw met een bouwhoogte van 14 m, dat wil zeggen vier bouwlagen, noodzakelijk. Volgens de raad is deze bouwhoogte passend binnen de centrumbebouwing van Marum.

De raad erkent dat er vanuit de bebouwing die het plan mogelijk maakt zicht is op de tuin van [appellant sub 1]. Hij acht de aantasting van de privacy echter aanvaardbaar. Volgens de raad worden in de ruimte tussen het perceel van [appellant sub 1] en het nieuwe gebouw afschermende voorzieningen aangebracht, namelijk een 2,10 m hoge muur op de kavelgrens en een aantal leilinden. Hierdoor wordt het zicht op de tuin van [appellant sub 1] gedeeltelijk weggenomen. De maatregelen zijn vastgelegd in het Inrichtingsplan openbare ruimte centrumplan, dat op 2 december 2014 door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld.

Ter zitting heeft de raad toegelicht dat een andere verdeling van de maximale bouwhoogtes over het bouwvak op bezwaren stuit. Als de vierde bouwlaag met vier appartementen elders binnen het bouwvlak wordt gerealiseerd, leidt dat volgens de raad tot onaanvaardbare schaduwwerking op de bestaande appartementen in het bouwvlak.

6.3. Naar het oordeel van de Afdeling heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de in het plan neergelegde omvang van de bebouwing noodzakelijk is voor het realiseren van de door hem gewenste ontwikkelingen, namelijk de bouw van een woonzorgcentrum met 52 wooneenheden. Daarbij betrekt de Afdeling tevens dat de commerciële ruimten op de begane grond volgens de raad van belang zijn voor de financiering van de bouw van het woonzorgcomplex.

De Afdeling is voorts van oordeel dat de raad een maximale bouwhoogte van 14 m voor een deel van het bouwvlak in redelijkheid passend heeft kunnen achten voor het dorpscentrum van Marum. Daarbij is mede van belang dat slechts een deel van het gebouw deze hoogte zal hebben en de maximale bouwhoogte van 11 m voor de rest van het gebouw overeenkomt met de hoogte van een aantal bestaande gebouwen in de directe omgeving.

6.4. Niet in geschil is dat de maximale bouwhoogte van 14 m aan de zijde van het perceel van [appellant sub 1] leidt tot een aantasting van de privacy op het perceel van [appellant sub 1], omdat er zicht op de tuin zal zijn. In het inrichtingsplan is vastgelegd dat in het voetgangersgebied tussen de woning van [appellant sub 1] en de nieuwe bebouwing een muur en leilinden zullen worden geplaatst. Ter zitting heeft de raad bevestigd dat deze maatregelen daadwerkelijk zullen worden uitgevoerd; de desbetreffende gronden zijn door de gemeente verworven. De aantasting van de privacy wordt hierdoor echter niet volledig weggenomen. Vanaf de derde en vierde bouwlaag blijft er immers zicht op de tuin van [appellant sub 1] bestaan.

Zoals hiervoor is overwogen, heeft de raad in redelijkheid kunnen uitgaan van de noodzaak van een gebouw met drie, en gedeeltelijk vier, bouwlagen voor het woonzorgcomplex. Voor zover [appellant sub 1] heeft betoogd dat de appartementen op de vierde bouwlaag beter elders binnen het bouwvlak kunnen worden gesitueerd, overweegt de Afdeling het volgende. Gelet op hetgeen de raad naar voren heeft gebracht over de gevolgen voor de bezonning van de bestaande appartementen binnen het bouwvlak en gelet op de gevolgen voor de bezonning en de privacy ter plaatse van de ten noorden van het bouwvlak gelegen percelen bij een andere situering van de vierde bouwlaag, is de Afdeling van oordeel dat de raad de vierde bouwlaag in redelijkheid in dit deel van het bouwvlak heeft kunnen situeren. De raad heeft naar het oordeel van de Afdeling bovendien in redelijkheid een groter gewicht kunnen toekennen aan de belangen die met de realisering van het woonzorgcomplex zijn gediend dan aan het belang van [appellant sub 1] bij het behoud van de privacy op zijn perceel.

Het betoog faalt.

Het beroep van Lidl en andere

7. Het beroep van Lidl en andere richt zich tegen de vaststelling van het plandeel met de bestemming "Centrum" en de aanduiding "bouwvlak" dat is gelegen aan de Wendtsteinweg 53-61 en de Raadhuisstraat te Marum, voor zover het plan daar extra winkelverkoopvloeroppervlakte (hierna: wvo) voor detailhandel, waaronder een derde supermarkt, mogelijk maakt.

Ontvankelijkheid

8. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de naam en het adres van de indiener.

Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.

8.1. Het beroepschrift van Lidl en andere is ondertekend door B. Hoekstra namens [persoon], P. Pipers namens Lidl Nederland GmbH en H. Dechesne namens Ahold Real Estate & Construction B.V. Zij zijn bij aangetekende brief van 14 november 2014 door de Afdeling onder meer in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat zij bevoegd waren namens respectievelijk [persoon], Lidl Nederland GmbH en Ahold Real Estate & Construction B.V. beroep in te stellen. Deze bevoegdheid kon worden aangetoond door toezending van een (kopie van een) maximaal één jaar oud, gewaarmerkt uittreksel uit het Handelsregister, door toezending van de statuten en door toezending van een machtiging. Hiertoe heeft de Afdeling Hoekstra, Pipers en Dechesne tot en met 5 december 2014 in de gelegenheid gesteld. Hoekstra heeft de vertegenwoordigingsbevoegdheid bij brief van 17 november 2014, en derhalve binnen de gestelde termijn, aangetoond. Pipers en Dechesne hebben niet binnen de gestelde termijn aangetoond dat zij bevoegd waren namens Lidl Nederland GmbH respectievelijk Ahold Real Estate & Construction B.V. beroep in te stellen. Gelet op het bepaalde in artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb ziet de Afdeling daarom aanleiding het beroep, voor zover het is ingesteld door Lidl Nederland GmbH en Ahold Real Estate & Construction B.V., niet-ontvankelijk te verklaren.

Toevoeging van extra detailhandel

9. Lidl en andere kunnen zich niet verenigen met de mogelijkheden die het plan bevat voor nieuwe commerciële ruimten voor detailhandel op de gronden met de bestemming "Centrum".

10. Ingevolge artikel 3, lid 3.1, aanhef en onder 1, van de planregels zijn de gronden met de bestemming "Centrum" onder meer bestemd voor detailhandel, met uitzondering van perifere detailhandel.

Ingevolge lid 3.5 wordt tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, in ieder geval gerekend:

a. het gebruik van de verdiepingen van gebouwen ten behoeve van de functies genoemd in lid 3.1, sub a onder 1, 2, en 3, met uitzondering van personeels- en magazijnruimten, hiervoor mag ook de tweede bouwlaag van een gebouw worden gebruikt;

b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor meer dan 3 supermarkten;

c. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een supermarkt met een wvo groter dan 1.600 m²;

(…).

11. Lidl en andere betogen eerst dat het plan een grotere uitbreiding van het aantal m2 voor detailhandel mogelijk maakt dan de uitbreiding van 2.700 m2 die in de plantoelichting is vermeld en waarvan de raad bij de vaststelling van het plan is uitgegaan. Op basis van het plan is volgens hen een veel groter aantal m2 mogelijk, alleen al binnen het voor de nieuwbouw bestemde bouwvlak, dat een oppervlakte heeft van ongeveer 5.000 m2. In de planregels voor de bestemming "Centrum" is geen beperking gesteld aan de inrichting van het bouwvlak, aldus Lidl en andere. Evenmin is in de overeenkomsten van 30 april 2014 tussen de gemeente Marum en Raadhuis Marum Vastgoed B.V. en De Hoorn B.V. respectievelijk tussen de gemeente Marum en de Stichting Wold & Waard privaatrechtelijk een beperking gesteld aan het vloeroppervlak voor detailhandel.

11.1. In paragraaf 3.2 van de plantoelichting is vermeld dat naast wonen en zorg wordt voorzien in de bouw van ongeveer 2.700 m2 aan nieuwe commerciële ruimten. Dit betreft de bruto-oppervlakte. In het verweerschrift en ter zitting heeft de raad toegelicht hoe de bruto-oppervlakte voor nieuwe commerciële ruimten is berekend. Dit is gebeurd aan de hand van de oppervlakte van het bouwvlak waarbinnen de nieuwbouw mag plaatsvinden, de oppervlakte van de bestaande bebouwing in dat bouwvlak en de oppervlakte van de overige voorzieningen die op de begane grond van de nieuwbouw zijn voorzien. Ter zitting heeft de raad gesteld dat het bouwvlak een oppervlakte heeft van ongeveer 5.200 m2, waarvan ongeveer 1.200 m2 bestaande bebouwing betreft. Voorts heeft de raad naar voren gebracht dat ongeveer 1.200 m2 op de begane grond van de nieuwbouw zal worden gebruikt voor maatschappelijke voorzieningen, zoals de bibliotheek en het consultatiebureau, en voor gemeenschappelijke voorzieningen van het woonzorgcomplex, zoals de ingang en het trappenhuis. Volgens de raad is voor 950 m2 aan maatschappelijke voorzieningen een huurovereenkomst gesloten.

11.2. Niet is gebleken dat de oppervlakte van het bouwvlak en van de bestaande bebouwing, zoals door de raad ter zitting vermeld, onjuist zijn. Uit artikel 3, lid 3.5, aanhef en onder a, van de planregels volgt dat detailhandel uitsluitend op de begane grond van de bebouwing mag worden gevestigd. Naar het oordeel van de Afdeling komt het toerekenen van ongeveer 1.200 m2 op de begane grond van de nieuwbouw aan maatschappelijke voorzieningen en gemeenschappelijke voorzieningen voor het woonzorgcomplex overeen met een representatieve invulling van de maximale planologische mogelijkheden van het plandeel met de bestemming "Centrum" en de aanduiding "bouwvlak". Daarbij komt mede betekenis toe aan de gesloten huurovereenkomst voor 950 m2 aan maatschappelijke voorzieningen.

Op grond van de ter zitting door de raad genoemde oppervlaktes resteert in het bouwvlak een oppervlakte van ongeveer 2.800 m2 bruto voor nieuwe detailhandel. Dat is weliswaar meer dan de bruto-oppervlakte van 2.700 m2 waarvan in de plantoelichting is uitgegaan, maar naar het oordeel van de Afdeling is de afwijking niet zodanig dat moet worden geoordeeld dat de raad bij de vaststelling van het plan niet van de juiste uitgangspunten is uitgegaan.

Het betoog faalt.

12. Lidl en andere voeren verder aan dat de toevoeging van 2.700 m2 extra wvo voor detailhandel, waaronder een supermarkt, te veel is voor het centrum van Marum. Zij betogen dat de raad de actuele regionale behoefte aan dit aantal m2 voor detailhandel niet heeft aangetoond. Het plan is volgens Lidl en andere op dit punt in strijd met artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro).

Lidl en andere betogen in dit verband dat het onderzoek "Actualisatie Distributie-planologisch Onderzoek" van MKB Reva waarop de raad zich heeft gebaseerd onvoldoende actueel is. Dit distributieplanologisch onderzoek (hierna: DPO) dateert uit mei 2010 en in de plantoelichting is geen aanvullende recente, cijfermatige onderbouwing gegeven van het aantal m2 detailhandelsoppervlak en supermarktruimte waaraan de kern Marum en de regio behoefte hebben en dat de kern Marum aan kan zonder leegstand te veroorzaken, aldus Lidl en andere.

Lidl en andere betogen voorts dat er geen actuele regionale behoefte aan 2.700 m2 extra wvo voor detailhandel bestaat. In het bijzonder vrezen zij dat de toevoeging van een derde supermarkt in het centrum van Marum zal leiden tot verdringing van de markt en tot structurele leegstand in het winkelgebied. Ter onderbouwing verwijzen zij naar het onderzoek "Marum - Centrum. Advies uitbreiding supermarkt" van Broekhuis Rijs Advisering van 4 november 2014 (hierna: het tegenonderzoek) dat zij hebben laten uitvoeren. Daarnaast wijzen Lidl en andere erop dat in de gemeente Grootegast na uitvoering van het centrumplan leegstand in het centrum en de omliggende regio is ontstaan.

12.1. De ontwikkelingsmogelijkheid voor detailhandel die het plan biedt, past volgens de raad binnen de actuele regionale vraag naar ruimte. De raad stelt zich, onder verwijzing naar het DPO, op het standpunt dat een verbreding en kwaliteitsverbetering van het centrumgebied noodzakelijk is ter versterking van de centrumfunctie van Marum en om te voorkomen dat voorzieningen uit Marum verdwijnen. Een breed aanbod is daarvoor volgens de raad noodzakelijk.

Volgens het DPO bestaat er ruimte voor uitbreiding van het aantal m2 voor detailhandel in Marum. Het plan voorziet in een grotere oppervlakte voor nieuwe detailhandel dan waarvoor volgens het DPO strikt genomen ruimte bestaat. De raad heeft daarvoor gekozen om te voldoen aan de behoefte aan kwaliteitsverbeteringen en vergroting van het winkeloppervlak van de bestaande supermarkten. Omdat daarvoor binnen de bestaande bebouwing geen mogelijkheden bestaan, wordt nieuwbouw mogelijk gemaakt van een supermarkt met een omvang van maximaal 1.600 m2 wvo. Op de huidige locatie mag na de vermoedelijke verplaatsing van de Lidl-supermarkt nog steeds een supermarkt worden geëxploiteerd.

De raad betoogt dat de concurrentieverhoudingen en de mogelijke verdringing tussen de supermarkten op zichzelf geen ruimtelijk relevant gegeven zijn. Voor onaanvaardbare leegstand hoeft volgens de raad niet te worden gevreesd. De raad wijst er in dat verband op dat de leegstand in het winkelgebied in 2014 beperkt was tot één winkelruimte van ongeveer 200 m2. In de op 10 februari 2015 vastgestelde "Visie op leegstand in Marum (toegespitst op winkelpanden)" is bovendien neergelegd dat in verband met de nieuwbouw ongeveer 1.650 m2 bestaande winkelruimte in het plangebied wordt afgebroken. Hiermee is volgens de raad inmiddels een aanvang gemaakt. Daarnaast stelt de raad dat het aantal supermarkten in het plan is beperkt tot maximaal drie, terwijl in het vorige bestemmingsplan uit 2005 nog geen beperkingen voor het aantal supermarkten en de omvang daarvan waren opgenomen. De vestiging van supermarkten buiten het plangebied zal onmogelijk worden gemaakt, aldus de raad. Hiertoe is op 16 maart 2015 een voorbereidingsbesluit genomen.

12.2. Ingevolge artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro wordt in dit besluit en de hierop berustende bepalingen verstaan onder stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.1.6, tweede lid, voldoet de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt aan de volgende voorwaarden:

a. er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;

b. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins, en;

c. indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

12.3. De Afdeling overweegt allereerst dat toename van de oppervlakte voor detailhandel - volgens de plantoelichting ongeveer 2.700 m2 en volgens de onder 11.1 weergegeven toelichting van de raad ter zitting ongeveer 2.800 m2 - niet het aantal extra m2 wvo betreft, maar de bruto-oppervlakte. Het betoog van Lidl en andere dat het plan 2.700 m2 extra wvo aan detailhandel mogelijk maakt, mist in zoverre feitelijke grondslag.

12.4. Het DPO is in 2010 opgesteld en is een actualisatie van een eerder onderzoek uit 2004. Daarbij is de ruimte voor detailhandel opnieuw berekend. De raad heeft gesteld dat sinds het opstellen van het DPO de leegstand in het centrum van Marum is afgenomen tot één winkelruimte van ongeveer 200 m2. Niet is gebleken dat dit onjuist is. Daarnaast heeft de raad naar voren gebracht dat in het DPO reeds rekening is gehouden met de effecten van de economische crisis op de detailhandel; na 2010 is de markt volgens hem niet wezenlijk veranderd. Lidl en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat zich na 2010 op dit punt ontwikkelingen hebben voorgedaan die ertoe leiden dat niet meer van het DPO kon worden uitgegaan. Ook overigens ziet de Afdeling in hetgeen Lidl en andere naar voren hebben gebracht geen grond voor het oordeel dat de gegevens in het DPO uit 2010 onvoldoende actueel zijn en dat de raad zich daarom bij de vaststelling van het plan niet op dit onderzoek had mogen baseren.

Het betoog faalt.

12.5. Niet in geschil is dat de ontwikkeling die het plan mogelijk maakt een nieuwe stedelijke ontwikkeling is als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang met artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro. Gelet hierop dient in de toelichting bij het plan te worden beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte. Daarbij is van belang dat volgens de Nota van toelichting bij artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro (Stb. 2012, 388, p. 50) bij de beoordeling of sprake is van een actuele regionale behoefte, de behoefte dient te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod en dat dit voor detailhandel betekent dat wordt gemotiveerd dat rekening is gehouden met het voorkomen van winkelleegstand. Tevens is van belang dat een bestemmingsplan niet dient om concurrentieverhoudingen te regelen.

De behoefte aan de beoogde ontwikkeling dient aldus, met het oog op het voorkomen van structurele winkelleegstand, te worden afgewogen tegen het bestaande aanbod. Inzichtelijk moet zijn gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in de betrokken regio zal leiden.

12.6. In de plantoelichting heeft de raad verwezen naar het DPO. Volgens tabel 4.2 van het DPO is er voor het jaar 2010 nog ruimte voor uitbreiding met 300 m2 verkoopvloeroppervlak (hierna: vvo) detailhandel in de foodsector en met 1.950 m2 vvo in de non-foodsector. Volgens tabel 4.3 bedraagt het haalbare aantal m2 vvo voor supermarkten 2.040 m2 bij een bestaand vvo van 1.965 m2; de uitbreidingsruimte is derhalve 75 m2. Daarnaast vermeldt het DPO het voor de toekomst na 2010 haalbare aantal m2 vvo voor detailhandel. Volgens het DPO bedraagt de uitbreidingsruimte voor detailhandel voor deze toekomstige situatie 4.350 m2, waarvan 700 m2 voor detailhandel in de foodsector en 3.650 m2 voor detailhandel in de non-foodsector, gedeeltelijk in niet-centrumgerelateerde branches.

Voor zover Lidl en andere de juistheid van de hierboven vermelde uitbreidingsruimte voor detailhandel hebben bestreden onder verwijzing naar hun tegenonderzoek, overweegt de Afdeling het volgende. Volgens het tegenonderzoek is er geen uitbreidingsruimte voor supermarkten in de kern Marum. Nu het tegenonderzoek uitsluitend betrekking heeft op supermarkten kunnen daaruit echter geen conclusies worden getrokken over de uitbreidingsruimte voor detailhandel in andere branches. Verder stelt de Afdeling vast dat het DPO uitgaat van een ruimer verzorgingsgebied, dat bestaat uit alle kernen van de gemeente, dan het tegenonderzoek, dat is beperkt tot de kern Marum. Daarnaast wordt er in het DPO, anders dan in het tegenonderzoek, van uitgegaan dat een kwalitatieve versterking van het winkelgebied en uitbreiding van het detailhandelsaanbod - waaronder de toevoeging van een derde supermarkt - zullen leiden tot een toename van de vraag. Hetgeen Lidl en andere hebben aangevoerd, geeft geen aanleiding voor de conclusie dat dit onjuist is.

Van belang is bovendien dat de raad erkent dat het plan enige mate van overaanbod van detailhandel mogelijk maakt, doordat het voorziet in een grotere uitbreiding van detailhandel dan waarvoor volgens het DPO ruimte bestaat. De raad heeft er echter bewust toe besloten om een toename met meer dan de geschatte uitbreidingsruimte toe te staan. Daarmee heeft de raad in de eerste plaats de gewenste nieuwbouw en vergroting van de bestaande Lidl-supermarkt en/of de vestiging van een derde supermarkt in het plangebied mogelijk willen maken. Hiermee kan volgens de raad een uitbreiding en kwalitatieve versterking van het winkelaanbod worden bereikt. De raad is daarbij uitgegaan van een oppervlakte van minimaal 1.000 m2 vvo voor een nieuwe supermarkt. Dit is volgens de raad een gangbare omvang voor nieuwe supermarkten. Ook in het tegenonderzoek wordt een kwalitatieve versterking van de Lidl-supermarkt door uitbreiding van het vloeroppervlak wenselijk geacht.

De raad heeft aan zijn keuze tevens ten grondslag gelegd dat de detailhandel op de begane grond noodzakelijk is voor de financiële haalbaarheid van de nieuwbouw. De raad acht de realisatie van de nieuwbouw, waarin het woonzorgcomplex zal worden gevestigd, van groot maatschappelijk belang.

Bij de keuze om een grotere uitbreiding van detailhandel mogelijk te maken dan waarvoor volgens het DPO ruimte bestaat, heeft de raad voorts betrokken dat er ten tijde van de vaststelling van het plan weinig leegstand bestond in het winkelgebied in Marum en dat de leegstand sinds 2010 is afgenomen, alsmede dat reeds beleid was ontwikkeld en tot uitvoering was gebracht dat is gericht op de sloop van bestaande winkelruimten in het plangebied en op het tegengaan van de vestiging van supermarkten buiten het centrum. Volgens de raad bestaat er daarom geen gevaar voor onaanvaardbare structurele leegstand in het winkelgebied. De Afdeling ziet in hetgeen Lidl en andere hebben aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op dit standpunt heeft kunnen stellen. Dat er volgens Lidl en andere verdringing tussen de supermarkten zal ontstaan, is - wat daarvan ook zij - daarvoor onvoldoende. De Afdeling betrekt daarbij tevens dat de toegekende bestemming "Centrum" niet alleen een supermarkt of andere detailhandel mogelijk maakt, maar ook verschillende andere functies, waaronder woningen, maatschappelijke voorzieningen, kantoren en horeca van categorie 1.

Gelet op het voorgaande heeft de raad naar het oordeel van de Afdeling voldoende onderbouwd dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte en voldoende inzichtelijk gemaakt dat het plan geen zodanige leegstand tot gevolg zal hebben dat dit tot een uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening onaanvaardbare situatie in de regio zal leiden.

Het betoog faalt.

Financiële uitvoerbaarheid

13. Lidl en andere voeren aan dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet vaststaat. In dat verband wijzen zij erop dat de detailhandel, waaronder een supermarkt, op de begane grond van de nieuwbouw volgens de raad cruciaal is om het woonzorgcentrum te kunnen realiseren. Nu er volgens Lidl en andere geen behoefte aan een derde supermarkt en aan detailhandel in deze omvang bestaat, is de uitvoerbaarheid van het plan onzeker. Daarnaast betogen Lidl en andere dat de raad onvoldoende informatie beschikbaar heeft gesteld om de financiële uitvoerbaarheid te kunnen beoordelen. Zij stellen onder meer dat uit de twee op 30 april 2014 gesloten overeenkomsten met Raadhuis Marum Vastgoed B.V. en De Hoorn B.V. respectievelijk met de Stichting Wold & Waard door het weglaten van de meeste bedragen niet kan worden afgeleid of deze in lijn zijn met de exploitatie. De samenvatting van de exploitatieberekeningen bevat volgens Lidl en andere te weinig informatie, onder meer omdat niet duidelijk is welke kostenposten en opbrengsten daarin precies zijn betrokken en op welke wijze taxaties zijn verricht.

13.1. De raad stelt zich op het standpunt dat het plan financieel uitvoerbaar is. Hij baseert zich daarbij op de exploitatieberekening uit de exploitatieopzet. Deze berekening is gemaakt aan de hand van standaardmethodieken van DHV, die de gemeente voor alle exploitatieberekeningen hanteert. In de plantoelichting is volgens de raad uiteengezet hoe de berekening tot stand is gekomen en welke kosten en opbrengsten daarin zijn betrokken. De exploitatieopzet wordt jaarlijks geactualiseerd. De huidige exploitatieopzet sluit op de einddatum met een positief eindsaldo van € 94.173, aldus de raad.

13.2. Ingevolge artikel 3.1.6, eerste lid, aanhef en onder f, van het Bro gaan een bestemmingsplan alsmede een ontwerp hiervoor vergezeld van een toelichting, waarin de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan zijn neergelegd.

13.3. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen grond voor het oordeel dat paragraaf 7.2 van de plantoelichting en de in het kader van een verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur verstrekte standaardsamenvatting marktprijsberekening uit de exploitatieopzet onvoldoende informatie bevatten om de financiële uitvoerbaarheid van het plan te beoordelen. Gelet op hetgeen onder 12.6 is overwogen over de behoefte aan extra winkeloppervlak voor detailhandel, in het bijzonder een supermarkt, en gelet op de uitkomst van de exploitatieberekening, die een positief eindsaldo oplevert, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar.

Het betoog faalt.

Staatssteun

14. Lidl en andere betogen dat de raad onvoldoende inzicht heeft gegeven in de financiële gegevens om te kunnen beoordelen of sprake is van ontoelaatbare staatssteun. Onder meer kan volgens hen op basis van de gegevens die de raad heeft verstrekt niet worden beoordeeld of de gronden in het plangebied voor een marktconforme prijs aan de ontwikkelende partijen zijn verkocht.

14.1. De raad stelt dat van ongeoorloofde staatssteun sprake kan zijn als de ontwikkelaar de gronden waarop de ontwikkeling moet plaatsvinden tegen een niet-marktconforme prijs zou kunnen verkrijgen van de gemeente. Dit is volgens de raad niet het geval: de gehanteerde grondprijs van € 530/m2 is marktconform en is voor een plattelandskern als Marum zelfs een hoge prijs.

14.2. Wat betreft het betoog van Lidl en andere dat mogelijk sprake is van ongeoorloofde staatssteun, overweegt de Afdeling dat dit in de onderhavige procedure slechts indirect aan de orde kan komen, en wel in het kader van de vraag of staatssteun mogelijk een beletsel is voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan. Staatssteun houdt immers geen verband met de ruimtelijke effecten van het plan.

Een dergelijk betoog kan derhalve slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit, indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode, die in beginsel tien jaar bedraagt. Hieraan is niet reeds voldaan, indien Lidl en andere aannemelijk maken dat de staatssteun die plaats heeft of heeft gehad kan worden teruggevorderd. Daarnaast dienen zij aannemelijk te maken dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat als gevolg daarvan het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.

In dit kader is van belang dat in dit geval voor de financieel-economische uitvoerbaarheid van het plan de betrokkenheid van Raadhuis Marum Vastgoed B.V., De Hoorn B.V. en de Stichting Wold & Waard niet van doorslaggevende betekenis is. De enkele omstandigheid dat een of meer van deze rechtspersonen zich in verband met een terugvordering van staatssteun als ontwikkelaar daaruit geheel of gedeeltelijk zouden moeten terugtrekken, brengt nog niet met zich dat het niet mogelijk zal zijn tot de realisering van in het plan voorziene, maar nog niet gerealiseerde ontwikkelingen over te gaan zonder ongeoorloofde staatssteun. Lidl en andere hebben niet aannemelijk gemaakt dat de realisering van de in het plan voorziene ontwikkelingen - al dan niet in een aangepaste vorm die binnen het plan past - niet door één of meerdere andere marktpartijen zou kunnen worden uitgevoerd.

Gelet op het voorgaande hebben Lidl en andere niet aannemelijk gemaakt dat het plan niet binnen de planperiode kan worden uitgevoerd op een wijze zonder dat ongeoorloofde staatssteun wordt verleend.

Het betoog faalt.

Herhaling zienswijze

15. Lidl en andere hebben zich in het beroepschrift voor het overige beperkt tot het verwijzen naar de inhoud van de zienswijze. In de overwegingen van het bestreden besluit is ingegaan op deze zienswijze. Lidl en andere hebben in het beroepschrift, noch ter zitting redenen aangevoerd waarom de weerlegging van de desbetreffende zienswijze in het bestreden besluit onjuist zou zijn.

Conclusie

16. Het beroep van [appellant sub 1] is ongegrond. Het beroep van Lidl en andere is niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door Lidl Nederland GmbH en Ahold Real Estate & Construction B.V. Het beroep van Lidl en andere is, voor zover ontvankelijk, ongegrond.

17. Voor zover in deze uitspraak is geoordeeld dat de beroepsgronden falen, heeft de Afdeling zich niet uitgesproken over de vraag of artikel 8:69a van de Awb op deze punten aan vernietiging van de bestreden besluiten in de weg zou hebben gestaan.

18. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. verklaart het beroep van Lidl Nederland GmbH en andere niet-ontvankelijk, voor zover het is ingesteld door Lidl Nederland GmbH en Ahold Real Estate & Construction B.V.;

II. verklaart het beroep van Lidl Nederland GmbH en andere, voor zover ontvankelijk, ongegrond;

III. verklaart het beroep van [appellant sub 1] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. Th.C. van Sloten, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. B.P.M. van Ravels, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, griffier.

w.g. Van Sloten w.g. Teuben
voorzitter griffier

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015

483.