Uitspraak 201407391/1/R1


Volledige tekst

201407391/1/R1.
Datum uitspraak: 24 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te Puth, gemeente Schinnen,
2. [appellant sub 2] en anderen, allen wonend te Puth, gemeente Schinnen,
appellanten,

en

de raad van de gemeente Schinnen,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2014 heeft de raad het bestemmingsplan "Pastoor Albertsstraat ong. te Puth" vastgesteld.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 maart 2015, waar [appellant sub 1], bijgestaan door mr. J.M. Stedelaar, werkzaam bij Achmea Rechtsbijstand, [appellant sub 2] en anderen, vertegenwoordigd door [appellant sub 2], en de raad, vertegenwoordigd door P.H.M. Haenen en drs. J. Münten, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting [eigenaar] van de gronden van het plangebied, bijgestaan door drs. S.J. van der Venne, werkzaam bij Aelmans Ruimte, Omgeving & Milieu B.V. verschenen.

Overwegingen

1. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan heeft de raad beleidsvrijheid om bestemmingen aan te wijzen en regels te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. De Afdeling toetst deze beslissing terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening. Voorts beoordeelt de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden of het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

2. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat gedurende de voorprocedure om meerdere redenen sprake is geweest van een gebrek aan transparantie richting burgers en de raad, zodat geen zorgvuldig besluitvormingsproces heeft plaatsgevonden. Zij betogen in dit verband onder meer dat zij niet zijn geïnformeerd en geraadpleegd.

2.1. Het bieden van inspraak maakt geen deel uit van de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geregelde bestemmingsplanprocedure. Het schenden van een inspraakverplichting heeft daarom geen gevolgen voor de rechtmatigheid van de bestemmingsplanprocedure en het bestemmingsplan. Het betoog faalt.

3. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen dat de raad onvoldoende was geïnformeerd ten tijde van de vaststelling van het plan, waardoor geen zorgvuldige besluitvorming heeft plaatsgevonden.

3.1. In hetgeen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de raad onvoldoende is geïnformeerd. Het betoog faalt.

4. Het plan voorziet in een bouwmogelijkheid voor twee compensatiewoningen op gronden van [eigenaar], aan de Pastoor Albertsstraat, aan de rand van de dorpskern Puth. Daarnaast voorziet het plan in een verbreding van de Pastoor Albertsstraat en in de realisatie van een parkeerterrein met ongeveer twintig parkeerplaatsen ten behoeve van de nabijgelegen begraafplaats.

5. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen wonen allen aan de Pastoor Albertsstraat, in de nabije omgeving van het plangebied. Zij betogen dat het plan in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel, aangezien zes maanden voor de vaststelling van het voorliggende plan een bestemmingsplan voor het gehele buitengebied is vastgesteld, waarin de voorziene ontwikkelingen niet waren opgenomen.

5.1. Naar het oordeel van de Afdeling bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat het plan is vastgesteld in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel. De enkele omstandigheid dat het voorliggende plan is vastgesteld kort na de vaststelling van het bestemmingsplan "Buitengebied Schinnen", dat op een groter gebied ziet, geeft hiertoe geen aanleiding. De Afdeling overweegt hiertoe dat aan een geldend bestemmingsplan in beginsel geen blijvende rechten kunnen ontleend. Voorts heeft de raad te kennen gegeven dat de voorziene ontwikkelingen aan de Pastoor Albertsstraat op het moment van vaststelling van het conserverende bestemmingsplan "Buitengebied Schinnen" nog niet zodanig concreet waren dat deze ontwikkelingen konden worden meegenomen in dat plan. Om die reden is een postzegelplan voor onderhavige ontwikkelingen opgesteld. Het betoog faalt.

6. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat het plan ten onrechte niet verzekert dat de twee compensatiewoningen pas mogen worden gerealiseerd nadat is voldaan aan de sloopverplichting in de gemeente Meerssen, aangezien de in artikel 6, lid 6.5.2, onder b, van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting ten onrechte alleen ziet op het gebruik als woning en niet tevens op de bouw daarvan. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen dat het plan in zoverre in strijd is met de provinciale regeling "POL-aanvulling Ruimte voor Ruimte Zuid-Limburg", die is vastgesteld door provinciale staten op 15 juli 2004 (hierna: de ruimte-voor-ruimteregeling). Zij vrezen voor onnodige en onbruikbare bebouwing. Volgens hen loopt de raad op de situatie vooruit door nu al een bestemmingsplan in procedure te brengen voor de Pastoor Albertsstraat.

6.1. De raad stelt dat de door [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen gevreesde situatie niet zal voorkomen, omdat dit zou betekenen dat de eigenaar van een bouwkavel forse investeringen voor de bouw van een woning maakt terwijl het risico bestaat dat deze niet mag worden bewoond. De raad wijst voorts op de brief van [eigenaar] van 29 oktober 2014, waarin [eigenaar] te kennen heeft gegeven dat hij geen bouwactiviteiten zal ondernemen totdat sprake is van een onherroepelijk bestemmingsplan voor zowel de bouw- als de slooplocatie. Verder stelt de raad dat het in rechte onaantastbaar worden van een bestemmingsplan op aanvraag, dat voorziet in sloop zonder nieuwbouw en het daarbij tevens beëindigen van overlast gevende bedrijfsactiviteiten, zoals hier het geval is, in de regel een formaliteit is. De raad acht de kans daarom nihil dat het bestemmingsplan voor de slooplocatie, waarvoor in oktober 2014 de procedure is gestart, niet in rechte onaantastbaar wordt. Voorts zijn schriftelijke overeenkomsten gesloten tussen de initiatiefnemers van beide plannen en met de twee gemeenten. Deze overeenkomsten vormen de garantie dat niet zal worden gebouwd, voordat in Meerssen sprake is van een onherroepelijk plan, van beëindiging van de intensieve veehouderijtak en van sloop. De raad wijst in dit verband tevens op de omstandigheid dat de provincie te kennen heeft gegeven dat hij kan instemmen met het plan.

6.2. Aan de gronden waarop de twee compensatiewoningen zijn voorzien is in het plan de bestemming "Wonen" toegekend. Hierop is een bouwvlak voorzien.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, aanhef en onder a, van de planregels, zijn deze gronden bestemd voor wonen.

Ingevolge lid 6.2.2, aanhef en onder c, zijn maximaal twee woningen binnen het bouwvlak toegestaan.

Ingevolge lid 6.5.2, aanhef en onder b, geldt voor deze gronden de voorwaardelijke verplichting dat het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming "Wonen" uitsluitend is toegestaan indien ter plaatse van de locatie Vliek 34 te (6235 NR) Ulestraten (gemeente Meerssen), nader weergegeven in bijlage 2 bij deze regels, sprake is van:

1. een onherroepelijk bestemmingsplan dat voorziet in beëindiging van de intensieve veehouderij en bijbehorende sloop conform de provinciale regeling Ruimte voor Ruimte Zuid-Limburg, én;

2. afgeronde (bovengrondse) sloopwerkzaamheden met betrekking tot het te slopen gebouw specifiek aangeduid in bijlage 2.

6.3. Met de vaststelling en publicatie van het provinciale beleid zoals neergelegd in het Limburgs Kwaliteitsmenu (hierna: LKM) is de ruimte-voor-ruimteregeling vervallen. Het LKM voorziet in de vervanging van de provinciale regelingen onder meer met betrekking tot ruimte-voor-ruimte door gemeentelijke uitwerkingen van het LKM. In de op basis van de LKM vastgestelde structuurvisie "Ruimtelijke ontwikkelingen in het buitengebied van de gemeente Schinnen 2011" staat dat nieuwe ruimte-voor-ruimte woningen niet meer mogelijk zijn, tenzij het gaat om woningen die eerder met de provincie zijn overeengekomen, de zogeheten pijplijnplannen. De beoogde ontwikkeling van twee woningen betreft volgens de raad een dergelijk pijplijnplan, waarbij hij heeft getoetst aan de voorwaarden van de voormalige ruimte-voor-ruimteregeling. Een van de voorwaarden is dat in geval de slooplocatie en de bouwlocatie niet in één gemeente zijn gelegen, gewaarborgd dient te worden dat de bouw van een compensatiewoning gepaard gaat met de sloop van bedrijfsgebouwen.

6.4. De Afdeling overweegt dat de omstandigheid dat in de planregels is volstaan met de bepaling van artikel 6, lid 6.5.2, aanhef en onder b, van de planregels dat de compensatiewoningen niet in gebruik genomen mogen worden zolang niet is voldaan aan - kortheidshalve - de sloopverplichting, niet betekent dat een eventuele aanvraag om omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht dient te worden toegewezen. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 6 mei 2015 in zaken nrs. 201307326/1/R4 en 201307331/1/R4 dient een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen te worden getoetst aan de bouwregels en de bestemming. De bestemming kan, zoals hier het geval is, nader worden ingevuld door de specifieke gebruiksregels, door daarin een concrete uitleg te geven van het gebruik dat met die bestemming in overeenstemming is. De in artikel 6, lid 6.5.2, aanhef en onder b, van de planregels opgenomen voorwaardelijke verplichting dient dan ook te worden betrokken bij de toets of het aangevraagde in overeenstemming is met de bestemming. Een voorgenomen ontwikkeling die met deze specifieke gebruiksregel in strijd is, dient dan ook te worden aangemerkt als een ontwikkeling die in strijd is met de bestemming. Een omgevingsvergunning voor het bouwen dient dan om die reden te worden geweigerd, dan wel te worden verleend onder een beperkend voorschrift.

Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat met de voorwaardelijke verplichting zoals deze in de planregeling is neergelegd, is gewaarborgd dat ter plaatse geen woningen zullen worden gebouwd alvorens is voldaan aan de voorwaarden in artikel 6, lid 6.5.2, aanhef en onder b, van de planregels. Het betoog faalt.

7. Voorts betogen [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen dat evenmin verzekerd is dat aan de sloopverplichting is voldaan alvorens de overige in het plan voorziene ontwikkelingen worden gerealiseerd. Zij voeren aan dat alle bestemmingen in het plan met elkaar samenhangen, zodat de voorwaardelijke verplichting ten onrechte alleen betrekking heeft op het plandeel met de bestemming "Wonen".

7.1. De Afdeling overweegt dat de raad te kennen heeft gegeven dat het plan feitelijk voorziet in twee separate ontwikkelingen, namelijk de realisatie van compensatiewoningen enerzijds en de verbreding van de Pastoor Albertsstraat onderscheidenlijk de realisatie van een parkeerterrein ten behoeve van de begraafplaats anderzijds. Het plandeel met de bestemming "Wonen", waar de twee compensatiewoningen mogelijk worden gemaakt, dient los te worden gezien van de bestemmingen "Verkeer" en "Groen", die de andere ontwikkelingen mogelijk maken. Gelet hierop ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat de voorwaardelijke verplichting ten onrechte alleen aan de bestemming "Wonen" is gekoppeld en niet tevens aan de bestemmingen "Verkeer" en "Groen". Het betoog faalt.

8. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betogen voorts dat de realisatie van de woningen zal leiden tot een aantasting van hun woon- en leefklimaat, in het bijzonder van hun woongenot, vrije uitzicht en privacy. Zij vrezen dat dit leidt tot waardedaling van hun woningen.

8.1. De raad stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een zodanig onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat dat de gewenste ontwikkeling geen doorgang kan vinden. Het plangebied heeft volgens de raad meer kenmerken van een dorpsrandzone dan van een landschappelijk waardevol agrarisch buitengebied. Voorts gaan de voorziene ontwikkelingen gepaard met nieuwe landschappelijke beplanting bedoeld als inpassing en compensatie.

8.2. Aan de gronden waarop de verbreding van de Pastoor Albertsstraat en het parkeerterrein ten behoeve van de begraafplaats is voorzien, is de bestemming "Verkeer" toegekend. Het gedeelte voor het parkeerterrein wordt gedeeltelijk omzoomd door een plandeel met de bestemming "Groen".

Aan het gedeelte waarop de compensatiewoningen zijn voorzien is de bestemming "Wonen" toegekend.

Aan de overige gronden in het plangebied is de bestemming "Agrarisch" toegekend. Aan de gronden met de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch" is tevens de aanduiding "specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing" toegekend.

Ingevolge artikel 6, lid 6.1.1, onder b, en artikel 3, lid 3.1.1, onder b, van de planregels, zijn de gronden met deze aanduiding bestemd voor de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschapsplan opgenomen als bijlage 1 bij deze regels.

Ingevolge lid 6.5.2, aanhef en onder a, geldt ten aanzien van de voor "Wonen" aangewezen gronden de voorwaardelijke verplichting dat het (doen/laten) gebruik(en) van de bestemming "Wonen" uitsluitend is toegestaan indien de landschappelijke inpassing, zoals bedoeld in artikel 6, lid 6.1.1, onder b overeenkomstig het landschapsplan zoals opgenomen in bijlage 1 van deze regels, binnen 2 jaar na verlening van de omgevingsvergunning voor de activiteit ‘bouwen’ is uitgevoerd en kwalitatief en kwantitatief in stand wordt gehouden.

8.3. De Afdeling overweegt dat het plangebied thans onbebouwd is, zodat niet uitgesloten is dat het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen, in het bijzonder hun uitzicht, woongenot en de privacy, zal veranderen als gevolg van het plan. In dit geval heeft de raad zich echter in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan niet zal leiden tot een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen. Daarbij stelt de Afdeling voorop dat geen recht op vrij uitzicht bestaat. Voorts overweegt de Afdeling dat met de aanduiding "specifieke vorm van groen - landschappelijke inpassing" in het plan is vastgelegd dat de voorziene ontwikkelingen landschappelijk zullen worden ingepast overeenkomstig het landschapsplan. In dit landschapsplan staat dat wegens de ligging van het plangebied buiten de rode contour van Puth en op grond van de ruimte-voor-ruimteregeling dient te worden voorzien in een landschappelijke inpassing. Deze landschappelijke inpassing houdt volgens het landschapsplan in dat rondom de nieuwe woonkavels en de parkeervoorziening gemengde hagen worden aangeplant. Ten noord(oost)en en oosten van de nieuwe woonkavels wordt voorzien in vijftien hoogstamfruitbomen. Ter waarborging van de daadwerkelijke realisatie van de landschapselementen en de duurzame instandhouding daarvan wordt met de gemeente Schinnen een privaatrechtelijke overeenkomst gesloten, zo vermeldt het landschapsplan. Ook is in de planregels de voorwaardelijke verplichting opgenomen dat het gebruik van de gronden met de bestemming "Wonen" uitsluitend is toegestaan indien de landschappelijke inpassing overeenkomstig het landschapsplan is uitgevoerd en in stand wordt gehouden.

Gelet op de beperkte schaal van de voorziene ontwikkelingen, de vastgestelde landschappelijke inpassing die door middel van een voorwaardelijke verplichting in de planregels is opgenomen, en de ligging van het plangebied in de dorpsrandzone acht de Afdeling het niet aannemelijk dat het plan zal leiden tot een onaanvaardbare verandering van het woon- en leefklimaat van [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen. Het betoog faalt.

8.4. Voor zover zij vrezen voor waardedaling van hun woningen overweegt de Afdeling dat geen grond bestaat voor de verwachting dat die waardevermindering zodanig zal zijn dat de raad bij de afweging van de belangen hieraan een groter gewicht had moeten toekennen dan hij heeft gedaan. Het betoog faalt.

9. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen betwisten de economische uitvoerbaarheid van het plan. Zij wijzen in dit kader op het aanbod van te koop staande woningen in de nabije omgeving en betogen dat geen behoefte aan nieuwe woningen bestaat.

9.1. De raad stelt dat voor een van de bouwkavels reeds een informeel traject is opgestart ter beoordeling van een bouwvoornemen. Voor het overige is de verkoopbaarheid van de kavels een zaak van de initiatiefnemers.

9.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de economische uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. De Afdeling overweegt dat het enkele feit dat er bestaande woningen in de kern te koop staan, niet maakt dat er geen behoefte kan bestaan aan de compensatiewoningen, omdat het gaat om vrije kavels waarvoor de (toekomstige) eigenaar zelf een bouwplan kan opstellen, zodat het om verschillende doelgroepen gaat. Ter zitting heeft de raad te kennen gegeven dat er twee concrete gegadigden zijn voor de percelen. Gelet op het voorgaande heeft de raad zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de economische uitvoerbaarheid verzekerd is. Het betoog faalt.

10. [appellant sub 1] en [appellant sub 2] en anderen voeren aan dat de financiële uitvoerbaarheid van het plan niet vast staat. In dit kader wijzen zij erop dat niet duidelijk is of rekening is gehouden met planschade.

10.1. De raad stelt hij geen reden heeft om te twijfelen aan de financiële uitvoerbaarheid van het plan.

10.2. In het kader van een beroep tegen een bestemmingsplan kan een betoog dat ziet op de uitvoerbaarheid van dat plan, waaronder ook de financiële uitvoerbaarheid is begrepen, slechts leiden tot vernietiging van het bestreden besluit indien en voor zover het aangevoerde leidt tot de conclusie dat de raad op voorhand in redelijkheid had moeten inzien dat het plan niet kan worden uitgevoerd binnen de planperiode van in beginsel tien jaar. Daarvan is in onderhavige situatie geen sprake. De Afdeling overweegt dat de raad te kennen heeft gegeven dat de afspraken tussen en verplichtingen van gemeente en initiatiefnemer zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst en dat ten aanzien van eventuele claims tot vergoeding van planschade een aparte planschadeovereenkomst is gesloten. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan financieel uitvoerbaar is. Het betoog faalt.

11. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.

12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. G. van der Wiel, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, griffier.

w.g. Van der Wiel w.g. Zwemstra
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2015

91-667.