Uitspraak 201405560/1/A3


Volledige tekst

201405560/1/A3.
Datum uitspraak: 3 juni 2015

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 2 juli 2014 in zaak nr. 13/4236 in het geding tussen:

[appellant]

en

de korpschef van politie.

Procesverloop

Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om schadevergoeding afgewezen.

Bij brief van 19 juni 2013 heeft de korpschef geweigerd het door [appellant] hiertegen ingediende bezwaarschrift van 16 juni 2013 inhoudelijk te behandelen.

Bij uitspraak van 2 juli 2014 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De korpschef heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 mei 2015, waar de korpschef, vertegenwoordigd door mr. J.W.L. van Limbeek, werkzaam bij de politie, is verschenen.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 13, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek kan degene aan wie een bevoegdheid toekomt, haar niet inroepen voor zover hij haar misbruikt.

Ingevolge het tweede lid kan een bevoegdheid onder meer worden misbruikt door haar uit te oefenen met geen ander doel dan een ander te schaden of met een ander doel dan waarvoor zij is verleend of in geval men, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening had kunnen komen.

Ingevolge het derde lid kan uit de aard van een bevoegdheid voortvloeien dat zij niet kan worden misbruikt.

Ingevolge artikel 15 vindt artikel 13 buiten het vermogensrecht toepassing, voor zover de aard van de rechtsbetrekking zich daartegen niet verzet.

2. Bij besluit van 16 mei 2013 heeft de korpschef een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade, verband houdend met een gevoerde procedure op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob), afgewezen.

Bij brief van 19 juni 2013 heeft de korpschef geweigerd het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar van 16 juni 2013 in behandeling te nemen, omdat het bezwaarschrift, ondanks hetgeen in de rechtsmiddelenclausule is vermeld en reeds bij brief van 6 mei 2013 is bericht, naar een antwoordnummer van de Landelijke Eenheid is verstuurd en niet naar het voor Wob-verzoeken en aanverwante bezwaarschriften opengestelde postbusnummer 100. De reguliere poststromen tussen burger en de Nationale Politie lopen niet via antwoordnummers. Daarvoor zijn postbusnummers aangewezen, aldus de korpschef.

3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) niet voorziet in de mogelijkheid om een op deze wijze ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb en niet te behandelen. De korpschef is ingevolge artikel 7:10, eerste lid, van de Awb, volgens welke bepaling het bestuursorgaan binnen zes weken op een bezwaarschrift beslist, gehouden op een ingediend bezwaar te beslissen.

3.1. In de bij het besluit van 16 mei 2013 behorende rechtsmiddelenclausule staat vermeld dat tegen dit besluit uitsluitend schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt bij de korpschef door tussenkomst van de politiechef van de Landelijke Eenheid via Postbus 100, 3970 AC Driebergen, en dat een andere (elektronische) wijze van het indienen van een bezwaarschrift niet is opengesteld door de Landelijke Eenheid. Daarnaast is op de website van de Nationale Politie omschreven dat de verzending aan Postbus 100 de enige en uitsluitende manier is waarop een Wob-verzoek, een bezwaarschrift dan wel een ingebrekestelling dient te worden verstuurd.

In het verweerschrift heeft de korpschef uiteengezet dat de Nationale Politie haar processen zo heeft ingericht omdat zij sinds de invoering van de regeling van de dwangsom bij niet tijdig beslissen een stroom van Wob-verzoeken en daarmee gepaard gaande bezwaarschriften ontvangt waarvan een groot deel overduidelijk wordt geïnitieerd met het enkele oogmerk om proceskostenveroordelingen en bij voorkeur ook dwangsommen te kunnen toucheren. Door deze verzoeken en bezwaarschriften uitsluitend via het daarvoor opengestelde postbusnummer te laten lopen kan deze bulk zaken op zorgvuldige manier worden afgehandeld.

3.2. Niet in geschil is dat de gemachtigde van [appellant], [gemachtigde], de brief van 16 juni 2013 bewust via een antwoordnummer in plaats van via postbusnummer 100 aan de korpschef heeft gezonden. Zoals blijkt uit de uitspraken van 27 mei 2015 in zaken nrs. 201403218/1/A3 en 201405481/1/A3, stelt [gemachtigde] zich op het standpunt dat geen rechtsregel in de weg staat aan verzending aan het antwoordnummer en dat hij daarom om principiële redenen een werkwijze hanteert waarin hij willens en wetens Wob-verzoeken, bezwaarschriften en ingebrekestellingen verstuurt naar antwoordnummers van de korpschef en de door de korpschef meermaals gedane waarschuwingen bewust negeert.

Zoals de Afdeling in voormelde uitspraken heeft overwogen, acht zij de redenen die de korpschef heeft gegeven voor het openstellen van het postbusnummer met het oog op een zorgvuldige afhandeling van de stroom aan Wob-verzoeken en aanverwante geschriften niet onredelijk.

Zoals in voormelde uitspraken voorts is overwogen, heeft [gemachtigde] vele bestuursrechtelijke procedures gevoerd, onder andere over Wob-verzoeken en het niet tijdig nemen van een besluit. Hij wordt derhalve geacht te beschikken over ruime kennis en ervaring op het gebied van het bestuursrecht in het algemeen en de Wob in het bijzonder. [gemachtigde] moet daarom beseft hebben dat hij door de brief van 16 juni 2013, ondanks de waarschuwing van de korpschef in zijn brief van 6 mei 2013, aan een antwoordnummer te richten, kosten veroorzaakte voor de korpschef en de snelle en zorgvuldige afhandeling van de brief zou bemoeilijken en de kans dat hij wegens te laat beslissen door de korpschef aanspraak zou kunnen maken op een dwangsom en/of proceskostenvergoeding zou vergroten.

Gelet op het vorenoverwogene is de Afdeling, evenals in voormelde uitspraken, van oordeel dat [gemachtigde] aldus te kwader trouw heeft gehandeld en derhalve misbruik gemaakt van zijn bevoegdheid rechtsmiddelen aan te wenden. Deze handelwijze moet aan [appellant] worden toegerekend, aangezien [gemachtigde] de betrokken handelingen namens hem heeft verricht en hij [gemachtigde] daartoe heeft gemachtigd.

Het betoog biedt derhalve geen grond voor het oordeel dat de korpschef ten onrechte heeft geweigerd om een besluit op bezwaar te nemen en faalt derhalve.

4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. T.E. Larsson-van Reijsen, griffier.

w.g. Troostwijk w.g. Larsson-van Reijsen
lid van de enkelvoudige kamer griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2015

344.