Bij besluit van 31 juli 2019 heeft het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland aan GEM Bloemendalerpolder C.V. op grond van artikel 3.8, eerste lid, artikel 3.10, tweede lid, en artikel 3.34, derde lid, van de Wet natuurbescherming een ontheffing van de verboden in artikel 3.5, eerste, tweede, derde en vierde lid, van de Wnb, artikel 3.6, tweede lid, van de Wnb, artikel 3.10, eerste lid onder b, van de Wnb en artikel 3.34, eerste lid, van de Wnb verleend ten aanzien van werkzaamheden op vier locaties voor de soorten heikikker, rugstreeppad, platte schijfhoren, ringslang, wezel en hermelijn. De rechtbank is, na behandeling van de beroepsgronden van de stichting over de dwingende reden van groot openbaar belang, het ontbreken van alternatieve oplossingen en de gunstige staat van instandhouding, tot het oordeel gekomen dat geen van de betogen slagen en dat het besluit op bezwaar van 3 april 2020 in stand kan blijven. Volgens de rechtbank mocht het college, voor de onderbouwing dat sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang en dat er geen alternatieve oplossingen zijn, verwijzen naar de onderbouwing in de totaalontheffing.