Uitspraak 202104535/1/A2


Volledige tekst

202104535/1/A2.
Datum uitspraak: 26 juli 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad),
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-­Brabant van 7 juni 2021 in zaak nr. 20/1153 in het geding tussen:

de raad

en

[wederpartij].

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 20 september 2019 heeft de raad de vastgestelde vergoedingen voor de toevoegingen met de kenmerken 1IH1511 en 1II1215 ingetrokken en de uitgekeerde bedragen teruggevorderd.

Bij besluit van 13 maart 2020 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 7 juni 2021 heeft de rechtbank het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 13 maart 2020 vernietigd voor zover dit betrekking heeft op de intrekking van de voor de toevoeging 1IH1511 vastgestelde vergoeding, het besluit van 20 september 2019 voor zover dit betrekking heeft op de toevoeging met kenmerk 1IH1511 herroepen, bepaald dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 13 maart 2020 en het beroep voor het overige ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2023, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. M. Doets, en [wederpartij] zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage. De bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.

2.       [wederpartij] is advocaat en neemt als rechtsbijstandverlener deel aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat een rechtsbijstandsverlener op basis van vertrouwen een toevoegingsaanvraag indient en de raad deze toevoeging zonder voorafgaande inhoudelijke beoordeling verstrekt. Er wordt vanuit gegaan dat de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van een toevoegingsaanvraag zelf heeft beoordeeld of een zaak toevoegingswaardig is. Achteraf worden afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen steekproefsgewijs door de raad gecontroleerd.

Waar gaat de zaak over?

3.       Op 5 mei 2018 heeft [wederpartij] namens een rechtzoekende een aanvraag om een toevoeging ingediend. Deze toevoeging was aangevraagd voor het maken van bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Cuijk (hierna: het college) van 19 april 2018. Met dit besluit heeft het college de vanaf 1 januari 2018 ingestelde blokkering van de bijstandsuitkering van rechtzoekende gehandhaafd. De bijstandsuitkering is in eerste instantie geblokkeerd omdat na een politie-inval is gebleken dat de rechtzoekende waardevolle zaken en/of bezittingen in de woning had. De blokkering is gehandhaafd omdat de rechtzoekende geen objectieve en verifieerbare gegevens aan het college heeft verstrekt op basis waarvan het recht op een bijstandsuitkering kan worden vastgesteld. De raad heeft voor het maken van bezwaar bij besluit van 10 mei 2018 een toevoeging met kenmerk 1IG9650 verstrekt.

Op 14 december 2018 heeft [wederpartij] een aanvraag ingediend om vergoeding van verleende rechtsbijstand voor deze toevoeging. Bij besluit van diezelfde dag heeft de raad een vergoeding toegekend van € 903,09.

4.       Op 14 mei 2018 heeft [wederpartij] namens dezelfde rechtzoekende een andere aanvraag om een toevoeging ingediend. Deze toevoeging was aangevraagd voor het maken van bezwaar tegen een besluit van het college van 9 mei 2018. Met dit besluit heeft het college de bijstandsuitkering van de rechtzoekende met ingang van 27 november 2017 stopgezet. Aanleiding voor deze stopzetting is dat het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, omdat de rechtzoekende geen objectieve of verifieerbare gegevens heeft verstrekt en daarmee niet aan de inlichtingenplicht heeft voldaan. Omdat ook al een bedrag aan uitkering was verstrekt voor de periode na 27 november 2017, is dit teveel betaalde bedrag teruggevorderd. De raad heeft voor het maken van bezwaar bij besluit van 18 mei 2018 een toevoeging met kenmerk 1IH1511 verstrekt.

Op 14 december 2018 heeft [wederpartij] een aanvraag ingediend om vergoeding van verleende rechtsbijstand voor deze toevoeging. Bij besluit van diezelfde dag heeft de raad een vergoeding toegekend van € 902,22.

5.       Op 20 juni 2018 heeft [wederpartij] namens dezelfde rechtzoekende opnieuw een aanvraag om een toevoeging ingediend. Deze toevoeging was aangevraagd voor het maken van bezwaar tegen een besluit van het college van 14 juni 2018. Met dit besluit heeft het college met ingang van 9 mei 2018 aan de rechtzoekende een bijstandsuitkering toegekend. Daarbij is tevens besloten om maandelijks een bedrag in te houden voor de aflossing van een vordering die is ontstaan door het besluit van 9 mei 2018. Ook heeft het college bij dit besluit de verplichting aan de rechtzoekende opgelegd om haar op de hoogte te houden van het politieonderzoek, met betrekking tot de bij de politie-inval in beslag genomen goederen en eventuele teruggave van die goederen. Tot slot heeft het college aan dit besluit een arbeidsverplichting verbonden. De raad heeft hiervoor bij besluit van 27 juni 2018 een toevoeging met kenmerk 1II1215 verstrekt.

Op 14 december 2018 heeft [wederpartij] een aanvraag ingediend om vergoeding van verleende rechtsbijstand voor deze toevoeging. Bij besluit van diezelfde dag heeft de raad een vergoeding toegekend van € 902,22.

Besluitvorming

6.       Na een steekproefcontrole op 28 augustus 2019 over de periode 1 december 2018 tot 1 juni 2019 heeft de raad bij afzonderlijke besluiten van 20 september 2019 de vastgestelde vergoedingen voor de toevoegingen met de kenmerken 1IH1511 en 1II1215 ingetrokken en de uitgekeerde bedragen teruggevorderd. Daaraan heeft de raad ten grondslag gelegd dat deze toevoegingen samenhangen met de toevoeging met kenmerk 1IG9650.

Op diezelfde dag heeft de raad bij besluit de toevoeging met het kenmerk 1IG9650 als gevolg van de geconstateerde samenhang met de toevoegingen hoger vastgesteld op € 1.685,23.

7.       Aan het besluit van 13 maart 2020 heeft de raad, onder verwijzing naar een advies van de commissie van bezwaar van 20 februari 2020, ten grondslag gelegd dat er procedurele samenhang bestaat omdat vaststaat dat de zaken op 24 oktober 2018 gevoegd, gelijktijdig of (nagenoeg) aansluitend ter zitting zijn behandeld. In alle drie de zaken is [wederpartij] de toegevoegde rechtsbijstandverlener. Daarnaast bestaat er inhoudelijke samenhang, omdat de zaken naar hun aard verknocht zijn. De procedures hebben betrekking op dezelfde problematiek, namelijk het recht op een bijstandsuitkering en de daarbij behorende verplichtingen. Daarbij heeft de raad zich op het standpunt gesteld dat de zaken niet identiek hoeven te zijn om samenhang aan te nemen en er diverse rechtsproblemen kunnen spelen.

Het oordeel van de rechtbank

8.       De rechtbank heeft geoordeeld dat de raad terecht is uitgegaan van procedurele samenhang tussen de drie zaken. De bezwaarschriften in deze zaken zijn op één hoorzitting behandeld.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de raad zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de zaken waarvoor de toevoegingen met kenmerken 1IG9650 en 1IH1215 zijn verstrekt, naar hun aard verknocht zijn. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de handhaving van de blokkering van de uitkering en de daarop volgende intrekking en terugvordering van de uitkering betrekking hebben op de aanschaf van een auto en de politie-inval op 9 januari 2018 in de woning van de rechtzoekende. Het feitencomplex is beide zaken is daarbij nagenoeg identiek.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de raad zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat de zaak waarvoor de toevoeging met kenmerk 1IH1511 is verstrekt en de andere twee zaken naar hun aard verknocht zijn. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de zaak waarvoor de toevoeging met kenmerk 1IH1511 is verstrekt, betrekking heeft op een toekenning van de bijstandsuitkering met inhouding van een maandelijks bedrag en een arbeidsverplichting. Bij dit besluit van het college was de problematiek van de eerdere twee besluiten niet meer aan de orde.

Hoger beroep

9.       De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de zaak waarvoor de toevoeging met kenmerk 1II1215 is verstrekt, geen samenhang heeft met de andere twee zaken. De rechtbank heeft van doorslaggevend belang geacht dat bij de toekenning van de uitkering ook de opgelegde arbeidsverplichting onderwerp van geschil was. De rechtbank heeft daarmee volgens de raad een te beperkte uitleg gegeven aan het begrip verknochtheid. De drie zaken hebben in de kern betrekking op een bijstandsuitkering die de rechtzoekende wil behouden. In het besluit van 19 april 2018 (toevoeging met kenmerk 1IG9650) is de uitkering van de rechtzoekende geblokkeerd, waarna in het besluit van 9 mei 2018 (toevoeging met kenmerk 1IH1511) het recht op een uitkering per 27 november 2017 wordt ingetrokken en het na die datum uitbetaalde bedrag wordt teruggevorderd. Deze terugvordering wordt vervolgens betrokken in het besluit van 14 juni 2018 (toevoeging 1II1215) waarbij per 9 mei 2018 alsnog een uitkering wordt toegekend. Dat bij deze toekenning ook een opgelegde arbeidsverplichting onderwerp van discussie is, betekent niet dat daardoor geen samenhang meer bestaat, aldus de raad.

Beoordeling van het hoger beroep

9.1.    Niet in geschil is dat de zaken procedureel samenhangen. In geschil is de vraag of de zaken naar hun aard met elkaar verknocht zijn.

9.2.    Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraken van 19 juli 2023; ECLI:NL:RVS:2023:2733 en ECLI:NL:RVS:2023:2734) zijn procedures inhoudelijk naar hun aard verknocht als deze betrekking hebben op dezelfde problematiek. Naar het oordeel van de Afdeling zijn daarbij de volgende factoren van belang. Een eerste omstandigheid die moet worden betrokken is of de rechtsbijstandverlener in de procedures rechtsbijstand heeft verleend aan dezelfde of een andere partij. Daarbij merkt de Afdeling wel op dat als het gaat om rechtsbijstand aan dezelfde partij, daarmee nog niet vaststaat dat de zaken verknocht zijn. Ook omgekeerd betekent het verlenen van rechtsbijstand aan verschillende partijen nog niet dat de zaken daarmee niet verknocht zijn. Voor een beoordeling van de verknochtheid is daarom vervolgens van belang in hoeverre er een ander feitencomplex aan de procedures ten grondslag ligt. Tot slot moet worden betrokken of de procedures gaan over niet al te zeer uiteenlopende rechtsvragen. Op basis van een invulling van deze factoren moet worden beoordeeld of procedures naar hun aard verknocht zijn.

9.3.    Anders dan de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de drie zaken naar hun aard verknocht zijn, omdat zij betrekking hebben op dezelfde problematiek. Allereerst heeft [wederpartij] in de drie zaken dezelfde rechtzoekende bijgestaan. Daarnaast ligt aan de drie besluiten naar het oordeel van de Afdeling dezelfde aanleiding ten grondslag en hebben de besluiten betrekking hebben op nagenoeg hetzelfde feitencomplex. De blokkering, de stopzetting en de hervatting van de bijstandsuitkering zijn het gevolg van de politie-inval en de daar aangetroffen goederen. Het bezwaar tegen de drie besluiten is door het college dan ook in één besluit op bezwaar behandeld. Als de uitkering niet zou zijn geblokkeerd en stopgezet, had de rechtzoekende de uitkering ook niet opnieuw hoeven aanvragen. De rechtsvragen in de drie procedures zijn verder niet al te zeer uiteenlopend. Dat er in de zaak waarvoor de toevoeging met kenmerk 1IH1511 is verstrekt, ook een arbeidsverplichting is opgelegd hangt samen met de aard van het besluit, namelijk de verstrekking van een bijstandsuitkering. Die bijkomende rechtsvraag leidt er niet toe dat sprake is van al te zeer uiteenlopende rechtsvragen.

Het betoog slaagt.

10.     Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarin het besluit van 13 maart 2020 is vernietigd, het besluit van 20 september 2019 is herroepen en is bepaald dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 13 maart 2020. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van de raad van 13 maart 2020 alsnog ongegrond verklaren.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Oost­Brabant van 7 juni 2021 in zaak nr. 20/1153 voor zover daarin het besluit van 13 maart 2020 is vernietigd, het besluit van 20 september 2019 is herroepen en is bepaald dat de uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het besluit van 13 maart 2020;

III.      verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. E.A. Minderhoud, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M. Rijsdijk, griffier.

w.g. Minderhoud
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Rijsdijk
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 26 juli 2023

705

BIJLAGE - wettelijk kader

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 37

1. Het bestuur verstrekt aan een rechtsbijstandverlener een subsidie, genoemd vergoeding, voor:

a. de door hem op basis van een toevoeging verleende rechtsbijstand;

[…]

5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden vastgesteld met betrekking tot:

a. het bedrag van de vergoeding en de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald;

[…].

Artikel 41

1. Bij de in artikel 37, vijfde lid, bedoelde algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent de kosten die ten behoeve van de zaak zijn gemaakt en die door de rechtsbijstandverlener in rekening mogen worden gebracht.

[…]

Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

Artikel 11

1. Als samenhangende procedures worden beschouwd zaken die gevoegd, gelijktijdig, aansluitend of nagenoeg aansluitend ter zitting als bedoeld in het eerste lid van artikel 7, zijn behandeld, en waarvoor één rechtsbijstandverlener is toegevoegd of meer dan één rechtsbijstandverlener mits zij deel uitmaken van hetzelfde samenwerkingsverband en voor zover de zaken naar hun aard verknocht zijn.

[…]

Artikel 39

1. In afwijking van de hoofdstukken II en III kan het bestuur de vergoeding bepalen met inachtneming van nader vast te stellen kwaliteitscriteria, mits de desbetreffende rechtsbijstandverlener of rechtsbijstandverleners daarmee instemmen.

2. Het bestuur kan met instemming van de rechtsbijstandverlener afwijken van het bepaalde in hoofdstuk IV over de wijze van aanvragen en de overige procedureregels inzake de vaststelling van de vergoeding.

3. Het bestuur stelt beleidsregels vast voor de toepassing van het eerste en tweede lid en vermeldt deze beleidsregels in het jaarplan, bedoeld in artikel 7a, tweede lid, van de wet.

Werkinstructie Artikel 11 Bvr Samenhangende procedures (geldend voor toevoegingen die zijn aangevraagd voor 1 september 2022)

[…]

Algemeen

In artikel 11 Bvr is aangegeven dat een samenhangende procedure zich op twee manieren kan voordoen:

1. Er is sprake van een groep rechtzoekenden die hetzelfde rechtsprobleem hebben en die één of meer dan één procedure voert.

2. Er is sprake van één rechtzoekende die meer dan één procedure voert.

In beide gevallen kunnen de zaken zodanig samenhangen dat de advocaat aan de tweede en volgende zaak minder tijd zal besteden dan aan de eerste zaak.

[…]

Samenhangende procedures

Voor het bepalen van samenhang is het verloop van de procedure van belang. Er is bijvoorbeeld sprake van samenhang in de volgende situaties:

•        Als een rechter of een andere instantie zaken van een advocaat of zijn kantoorgenoot voegt, gelijktijdig of -nagenoeg- aansluitend op een (eind)zitting behandelt, neem je aan dat er samenhang is.

[…]

Verknochtheid van zaken

Niet alle zaken die toevallig door de advocaat achter elkaar op dezelfde zittingsdag worden bijgewoond, worden aangemerkt als samenhangende procedures. De zaken moeten ook verknocht zijn. Dit is het geval als meerdere rechtzoekenden gezamenlijk één vordering instellen of bij de uitspraak van een voorlopige voorziening in een bestuurszaak tegelijkertijd ook de hoofdzaak wordt afgedaan.

Er moet dus sprake zijn van inhoudelijke samenhang.

[…]