Uitspraak 202001994/1/A2


Volledige tekst

202001994/1/A2.
Datum uitspraak: 3 mei 2023

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], kantoorhoudend te [plaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 februari 2020 in zaak nr. 19/1884 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand.

Procesverloop

Bij besluiten van 20 september 2018 heeft de raad de vergoedingen op de toevoegingen met nummers 4MV6253, 4MV4296, 4MV4319 en 4KS8266 ingetrokken.

Bij besluit van 28 maart 2019 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 18 februari 2020 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2023, waar [appellant] en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       [appellant] is advocaat en neemt deel aan het High Trust-programma van de raad. Uitgangspunt van dit programma is dat de vraag of een zaak toevoegingswaardig is niet langer door de raad naar aanleiding van een toevoegingsaanvraag, maar door de rechtsbijstandverlener voorafgaand aan het indienen van de aanvraag wordt beoordeeld. Afgegeven toevoegingen en vastgestelde vergoedingen worden vervolgens achteraf steekproefsgewijs gecontroleerd door de raad.

1.1.    [appellant] heeft vier toevoegingen gekregen voor het verlenen van rechtsbijstand aan vier rechtszoekenden in bezwaar tegen navorderingsaanslagen en fiscale boetes die door de inspecteur van de Belastingdienst zijn opgelegd. De raad heeft na een controle de vergoedingen op die toevoegingen op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) gelezen in samenhang met artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: Brt) ingetrokken. Volgens de raad is sprake van zelfredzaamheid in de bezwaarfase van belastinggeschillen en is rechtsbijstand door een advocaat daarom niet noodzakelijk.

1.2.    Gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van het Brt wordt geen toevoeging verleend als de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard. In het tweede lid is bepaald dat in afwijking van het eerste lid een toevoeging kan worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist. In geschil is of hiervan sprake is.

Oordeel van de rechtbank

2.       De rechtbank heeft overwogen dat de raad op goede gronden heeft aangenomen dat geen sprake is van zodanige bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid dat in weerwil van de hoofdregel wel toevoegingen zouden moeten worden verleend. De rechtbank volgt het standpunt van de raad dat het in de vier zaken om een feitelijke kwestie gaat en dat de rechtzoekenden in staat moeten worden geacht om zelf gemotiveerd, en zo mogelijk onderbouwd met bewijsstukken, verweer te kunnen voeren tegen de door de inspecteur vastgestelde aanslagen. Met name komt de vraag aan de orde of en hoeveel inkomsten de rechtzoekenden uit hennepteelt hebben ontvangen. Deze vraag is hoofdzakelijk van feitelijke aard. Hiervoor is geen specifieke juridische kennis vereist. Dat de inspecteur ook een vergrijpboete heeft opgelegd, is niet bijzonder in dit soort zaken. De enkele samenloop met een strafzaak is onvoldoende voor de conclusie dat de zaak complex is. De rechtbank heeft verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2457. Het gegeven dat door een inspecteur een beroep wordt gedaan op de omkering en verzwaring van de bewijslast maakt een zaak naar het oordeel van de rechtbank op zich nog niet juridisch of feitelijk complex.

Wettelijk kader

3.       Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Hoger beroep en beoordeling ervan

4.       [appellant] betoogt dat, anders dan de rechtbank heeft overwogen, sprake is van bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van het Brt. Volgens hem is de rechtbank voorbijgegaan aan zijn motivering in de gronden van beroep. In de zaken waarvoor de toevoegingen zijn verleend is er door de inspecteur van de Belastingdienst de processuele sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast toegepast en zijn er fiscale boetes opgelegd. Er gelden echter formele vereisten voor het opleggen van een aanslag. Volgens [appellant] kunnen de rechtzoekenden hiermee niet bekend worden verondersteld en kunnen zij zich daarom niet van het begin af aan verweren. Daardoor komen zij in een nadelige bewijspositie terecht. Verder geldt volgens [appellant] in het belastingrecht een inlichtingenplicht, maar kan een belastingplichtige niet daaraan worden gehouden als het nemo-teneturbeginsel in het geding komt. De waarborgen van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden moeten op het moment van boeteoplegging ook in de fiscale procedure in acht worden genomen. Het is volgens [appellant] onrealistisch om van de rechtzoekenden te verwachten dat zij de verhouding tussen het fiscaal recht en het strafrecht begrijpen en hun rechten en plichten kennen.

Daarnaast voert [appellant] aan dat bij de belastingzaken waarvoor de toevoegingen 4MV6253, 4MV4296, 4MV4319 zijn verleend er een samenloop is met strafzaken. De belastingzaken zijn ontstaan naar aanleiding van een ontnemingsvordering. In de strafzaken wordt primair de criminele winst betwist. Subsidiair wordt de hoogte van het bedrag betwist. In de beroepsprocedure is namens de rechtzoekenden met de inspecteur van de Belastingdienst een compromis gesloten. Daarmee zijn volgens [appellant] alle rechten van de rechtzoekenden voor zover mogelijk veiliggesteld. Volgens hem zou de samenloop met de strafzaken zonder zijn tussenkomst afbreuk hebben gedaan aan de rechten van de rechtzoekenden.

Op de zitting heeft [appellant] toegelicht dat het hem met name gaat om de omkering van de bewijslast. Dat is ook aan de orde in de zaak waarvoor de toevoeging 4KS8266 is verleend en waarin er geen strafzaak is geweest. Volgens hem zijn alle zaken waarin sprake is van een omkering van de bewijslast en waarin boetes zijn opgelegd goede voorbeelden van zaken die dermate ingewikkeld zijn dat rechtsbijstand nodig is.

4.1.    [appellant] doet een beroep op artikel 8, tweede lid, van het Brt. Omdat hij een beroep doet op een uitzonderingsbepaling, moet hij aannemelijk maken dat de daarin beschreven uitzondering zich in dit geval voordoet. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat [appellant] dit niet aannemelijk heeft gemaakt. Zoals op de zitting is vastgesteld, heeft de inspecteur in de zaken waarvoor de toevoegingen 4MV6253, 4MV4296, 4MV4319 zijn verleend, navorderingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd, omdat de rechtzoekenden wederrechtelijk verkregen voordeel zouden hebben gehad uit hennepteelt. In de zaak waarvoor de toevoeging 4KS8266 is verleend, heeft de inspecteur ook (navorderings)aanslagen en vergrijpboetes opgelegd. Volgens de inspecteur komt het door de rechtzoekende opgegeven inkomen van zijn vrouw en van hem niet overeen met hun uitgaven en is aannemelijk dat de rechtzoekende handel dreef in elektronica en/of auto’s. De daaruit verkregen inkomsten heeft de rechtzoekende volgens de inspecteur niet verantwoord in zijn aangiften inkomstenbelasting. De Afdeling volgt met de rechtbank het standpunt van de raad dat dit geschillen zijn van feitelijke aard en dat de rechtzoekenden in staat moeten worden geacht om zelf, of zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie of waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van de Wrb, bezwaar te maken tegen de navorderingsaanslagen en vergrijpboetes. De raad heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de rechtzoekenden in eigen bewoordingen kunnen aanvoeren waarom de opgelegde aanslagen en boetes onredelijk zijn en dat de rechtzoekenden in de eerste drie zaken kunnen verzoeken om aanhouding in afwachting van de strafzaken. [appellant] heeft gesteld dat de rechtzoekenden in een nadelige bewijspositie terecht kunnen komen als zij zelf bezwaar maken, omdat zij niet op de hoogte zijn van de wettelijke regels die gelden bij het opleggen van navorderingsaanslagen,  vergrijpboetes en samenloop van fiscale zaken en strafzaken. Maar met een verwijzing naar deze algemene omstandigheden en de enkele omkering van de bewijslast heeft hij niet aannemelijk gemaakt dat rechtsbijstand van een advocaat wegens de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van de vier specifieke gevallen die hier aan de orde zijn, noodzakelijk was. Voor zover hij heeft verwezen naar het compromis in de beroepsfase van de belastinggeschillen, leidt dit niet tot een ander oordeel. Het gaat in deze zaak immers om de rechtsbijstand in de bezwaarfase. Bovendien heeft [appellant] voor de beroepsfase, zoals op de zitting is vastgesteld, een toevoeging gekregen.

Het betoog faalt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

6.       De raad hoeft geen proceskosten te vergoeden.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Sanchit-Premchand, griffier.

w.g. Polak
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Sanchit-Premchand
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2023

691

Bijlage - Wettelijk kader

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 12

[…]

2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien

[…]

g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.

[…]

Artikel 28

1. Het bestuur kan de toevoeging weigeren indien de aanvraag:

[…]

c. een rechtsprobleem betreft dat naar het oordeel van het bestuur eenvoudig afgehandeld kan worden;

[…]

Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria

Artikel 8

1. Geen toevoeging wordt verleend indien de rechtsbijstand uitsluitend is verzocht voor:

[…]

e. het indienen van een bezwaarschrift in een belastingzaak, indien het bezwaar uitsluitend betrekking heeft op een geschil van feitelijke of rekenkundige aard;

2. In afwijking van het eerste lid kan een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.

Werkinstructie ‘F010 belastingrecht’

Strafzaken in combinatie met fiscale geschillen

De samenloop van een belastinggeschil met een strafzaak maakt het belastinggeschil niet zonder meer complex. Het blijft een geschil van feitelijke dan wel rekenkundige aard. Belanghebbende wordt daarom geacht zijn eigen belangen te behartigen.