Uitspraak 202203414/1/A2


Volledige tekst

202203414/1/A2.
Datum uitspraak: 7 december 2022

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2022 in zaak nr. 20/8188 in het geding tussen:

[appellant]

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand (hierna: de raad).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2020 heeft de raad de aanvraag om een lichte adviestoevoeging (hierna: LAT) voor rechtsbijstand aan [appellant] afgewezen.

Bij besluit van 12 november 2020 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard en alsnog een LAT verstrekt.

Bij uitspraak van 4 mei 2022 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak op een zitting behandeld op 16 november 2022, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M.J.G. Schroeder, advocaat te Den Haag, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.W. Wijnstra, zijn verschenen.

Overwegingen

Inleiding

1.       Bij strafbeschikking van 28 mei 2020 is aan [appellant] een zogenaamde coronaboete opgelegd ter hoogte van € 390,00. [appellant] heeft verzet ingesteld tegen de strafbeschikking, waarin hij is bijgestaan door mr. M.J.G. Schroeder (hierna: de advocaat). Op 6 juni 2020 heeft de advocaat een aanvraag voor een LAT ingediend bij de raad. Bij het besluit van 22 juni 2020 heeft de raad de aanvraag afgewezen, omdat het gaat om een probleem waarvoor [appellant] geen advocaat nodig heeft.

1.1.    In het besluit op bezwaar stelt de raad vast dat uit werkinstructie S041 OM-afdoening/strafbeschikking volgt dat voor het instellen van verzet tegen een strafbeschikking geen toevoeging wordt verleend. In geval van zwaarwegende belangen kan hierop een uitzondering worden gemaakt. Volgens de raad is hetgeen in bezwaar is aangevoerd voldoende om aan te nemen dat sprake is van zodanige feitelijke en juridische complexiteit dat bijstand van een advocaat in dit geval noodzakelijk is. Dat volgt uit het feit dat de boete dateert van het begin van de coronamaatregelen, de wettelijke grondslag van de boete mogelijk ontbrak en het wenselijk was om mogelijke strijdigheid van de boete met de bescherming van de privésfeer aan te kaarten. De raad heeft daarom het besluit van 22 juni 2020 herroepen en de LAT verstrekt. Het verzoek om vergoeding van de kosten in bezwaar heeft de raad afgewezen, omdat het besluit van 22 juni 2020 niet wordt herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Pas in bezwaar is er een geslaagd beroep gedaan op de uitzondering, zodat alsnog een toevoeging kon worden verstrekt.

Aangevallen uitspraak

2.       De rechtbank heeft vastgesteld dat [appellant] bij zijn aanvraag heeft vermeld dat de zaak van uitzonderlijke juridische complexiteit is, en daarbij een hand-out van een cursus omtrent de noodverordening Covid-19 heeft gevoegd. Volgens de rechtbank heeft [appellant] daarmee niet voldoende gemotiveerd dat een toevoeging vanwege zwaarwegende belangen gerechtvaardigd was. De aanvraag was verder niet onvolledig, waardoor de raad er niet toe was gehouden om [appellant] een gelegenheid te bieden om zijn aanvraag aan te vullen. Voor het eerst in bezwaar heeft [appellant] een toelichting gegeven die de raad duidelijkheid heeft verschaft. Op basis van de toelichting van [appellant] was de conclusie gerechtvaardigd dat de zaak juridisch complex was. De raad heeft daarom alsnog een LAT verstrekt. De rechtbank is van oordeel dat de raad het besluit van 22 juni 2020 niet heeft herroepen wegens een aan hem te wijten onrechtmatigheid. De raad was daarom niet gehouden de kosten die [appellant] voor het bezwaar heeft gemaakt te vergoeden.

Hoger beroep

3.       In hoger beroep komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank. [appellant] begrijpt de uitspraak van de rechtbank zo, dat zijn verzoek om de kosten van het bezwaar te vergoeden is afgewezen met gebruik van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb), terwijl zijn aanvraag om een LAT is ingewilligd op grond van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wrb. Volgens [appellant] heeft de rechtbank daarmee miskend dat de raad alleen vanwege de feitelijke en juridische complexiteit van de zaak een LAT heeft toegekend. De vraag of sprake was van zwaarwegende belangen had in de procedure geen enkele rol gespeeld. Zijn verzoek om kostenvergoeding kan niet worden afgewezen met als reden dat hij bij zijn aanvraag niet heeft gemotiveerd waarom een toevoeging vanwege zwaarwegende belangen gerechtvaardigd is, aldus [appellant].

3.1.    De Afdeling volgt dit standpunt van [appellant] niet. [appellant] voert terecht aan dat de toewijzing van de LAT is gebaseerd op de uitzondering dat de zaak juridisch en feitelijk complex is en niet op de uitzondering dat er zwaarwegende belangen zijn, zoals de rechtbank lijkt te veronderstellen. Maar deze overweging van de rechtbank berust naar het oordeel van de Afdeling op een onjuiste lezing van het besluit op bezwaar. Daartoe neemt de Afdeling in aanmerking dat uit het besluit op bezwaar voldoende duidelijk blijkt dat de raad een LAT heeft verstrekt omdat er sprake is van een feitelijk en juridisch complex geval, maar dat hij het verzoek om kostenvergoeding afwijst omdat [appellant] die complexiteit volgens de raad pas voldoende heeft gemotiveerd in bezwaar.

4.       Verder betoogt [appellant] dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten de vergoeding voor de proceskosten in bezwaar toe te kennen. In dat kader stelt [appellant] allereerst dat de juridische complexiteit een zaak van algemene bekendheid was. [appellant] heeft daarbij verwezen naar verschillende publicaties en een motie in de Tweede Kamer. Daaruit volgt volgens [appellant] dat het verzet tegen een coronaboete op voorhand niet aan de zelfredzaamheid van burgers kan worden overgelaten. [appellant] stelt daarnaast dat hij bij de aanvraag ook aanvullende stukken heeft overgelegd om de juridische complexiteit aan te tonen. De raad had zijn aanvraag daarom bij het besluit van 22 juni 2020 al moeten inwilligen. [appellant] wijst tot slot op de werkinstructie, waarin is bepaald dat de raad bij onvoldoende motivering telefonisch contact opneemt met de rechtsbijstandverlener. Als de raad van mening was dat de aanvraag onvoldoende gemotiveerd was, had hij telefonisch contact moeten opnemen met [appellant] om hem in de gelegenheid te stellen een nadere toelichting te geven, aldus [appellant].

4.1.    Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) worden de kosten die een belanghebbende in verband met het bezwaar heeft gemaakt, vergoed wanneer het bestreden besluit is herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. [appellant] heeft bij de aanvraag om de LAT vermeld dat de aanvraag zag op rechtsbijstand voor het instellen van verzet tegen een strafbeschikking waarin aan [appellant] een coronaboete is opgelegd. Daarbij heeft hij volstaan met de mededeling dat de zaak van een uitzonderlijke juridische complexiteit is en een PowerPointpresentatie toegevoegd van een cursus van de Academie voor de Rechtspraktijk over de Noodverordening Covid-19 die hij heeft bijgewoond. Weliswaar is deze motivering minimaal, maar gelet op de werkinstructie had de raad hierin aanleiding moeten zien om telefonisch contact op te nemen met [appellant], zodat hij zijn motivering kon aanvullen. Voor zover de raad zich op het standpunt stelt dat pas in bezwaar bleek dat de coronaboete in de privésfeer aan [appellant] was opgelegd, had hij daarnaar bij [appellant] kunnen informeren, omdat dit kennelijk het enige gegeven was dat ontbrak om positief op te aanvraag te kunnen beslissen. Dat geldt te meer gezien de landelijke discussies over de coronaboete op dat moment. Aangezien de raad geen telefonisch contact heeft opgenomen met [appellant], maar wel van hem had mogen worden verwacht dat te doen, is het besluit van 22 juni 2020 naar het oordeel van de Afdeling herroepen wegens een aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de raad niet was gehouden om de kosten die [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar heeft gemaakt te vergoeden.

4.2.    Het betoog slaagt.

Conclusie

5.       Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [appellant] gegrond verklaren en het besluit van 12 november 2020 wegens strijd met artikel 7:15, tweede lid, van de Awb vernietigen, voor zover de raad heeft nagelaten vergoeding voor de proceskosten toe te kennen voor de behandeling van het bezwaar. De Afdeling zal het geschil finaal beslechten door het college op hierna vermelde wijze tot vergoeding van deze kosten te veroordelen. De Afdeling zal bepalen dat haar uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het door haar vernietigde deel van het besluit.

6.       De raad moet de proceskosten van het beroep en het hoger beroep vergoeden op hierna vermelde wijze.

Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I.        verklaart het hoger beroep van [appellant] gegrond;

II.       vernietigt de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 4 mei 2022 in zaak nr. 20/8188;

III.      verklaart het beroep van [appellant] gegrond;

IV.      vernietigt het besluit van 12 november 2020 van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand met het kenmerk 201782, voor zover de raad heeft nagelaten vergoeding voor de proceskosten voor de behandeling van het bezwaar toe te kennen;

V.       bepaalt dat haar uitspraak in zoverre in plaats treedt van het vernietigde deel van het besluit;

VI.      veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.082,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VII.     veroordeelt het bestuur van de raad voor rechtsbijstand tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 3.036,00, geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

VIII.    gelast dat het bestuur van de raad voor rechtsbijstand aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep en hoger beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 184,00 vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Wissels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P.M.M. van Zanten, griffier.

w.g. Wissels
lid van de enkelvoudige kamer

w.g. Van Zanten
griffier

Uitgesproken in het openbaar op 7 december 2022

97-1022

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 7:15

[…]

2. De kosten, die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, worden door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende voorzover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

[…]

Wet op de rechtsbijstand

Artikel 12

[…]

2. Rechtsbijstand wordt niet verleend indien:

[…]

b. de aan de te verlenen rechtsbijstand verbonden kosten niet in redelijke verhouding staan tot het belang van de zaak;

[…]

g. het een belang betreft waarvan de behartiging redelijkerwijze aan de aanvrager zelf kan worden overgelaten, zo nodig met bijstand van een andere persoon of instelling van wie onderscheidenlijk waarvan de werkzaamheden niet vallen binnen de werkingssfeer van deze wet.

[…]

Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria

Artikel 5

1. In strafzaken wordt geen rechtsbijstand verleend indien de zaak dient bij de kantonrechter. De eerste volzin is niet van toepassing op de verlening van rechtshulp.

2. In afwijking van het eerste lid, eerste volzin kan rechtsbijstand worden verleend, indien zwaarwegende belangen van de rechtzoekende dit rechtvaardigen of de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.

Werkinstructie S041 OM-afdoening/strafbeschikking

Verzet

Als de aanvraag betrekking heeft op verzet tegen een strafbeschikking dan kun je een toevoeging verstrekken.

Als echter verzet wordt aangetekend tegen een strafbeschikking van een overtreding dan toets je of er sprake is van zwaarwegende belangen van de rechtzoekende. Bijvoorbeeld het Nederlanderschap komt in het geding als gevolg van de strafbeschikking vanaf € 470. De advocaat moet duidelijk motiveren waarom een toevoeging gerechtvaardigd is.

Bij onvoldoende motivering neem je telefonisch contact op met de rechtsbijstandverlener of maak je de aanvraag onvolledig met de volgende tekst:

"De Raad verstrekt geen toevoeging voor verzet tegen een strafbeschikking van een overtreding. Bij overtreding moet sprake zijn van zwaarwegende belangen van de rechtzoekende die de afgifte van een toevoeging kunnen rechtvaardigen. Graag ontvangen wij van u een toelichting waarom naar uw oordeel sprake is van voornoemde uitzonderingssituatie.".

[…]